In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin bewind en mentorschap zijn ingesteld voor de rechthebbende. De verzoekster, die de moeder van de rechthebbende is, heeft in hoger beroep verzocht om haar benoeming tot bewindvoerder en mentor, en om een voorlopige voorziening te treffen voor de verhuizing van de rechthebbende naar een andere zorglocatie. De bewindvoerder en mentor hebben verweer gevoerd tegen de verzoeken van de verzoekster, en het hof heeft de mondelinge behandeling op 12 januari 2021 gehouden. De rechthebbende is niet verschenen, maar de verzoekster en haar broer zijn gehoord, evenals de bewindvoerder en mentor. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende niet in staat is om haar wil te uiten en dat er gegronde redenen zijn om de verzoekster niet tot bewindvoerder en mentor te benoemen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de rechthebbende voorop staat. De zorgverlening door de huidige mentor en bewindvoerder is als adequaat beoordeeld, ondanks enkele punten van verbetering die door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd zijn aangekaart. Het hof heeft geoordeeld dat de huidige situatie voor de rechthebbende het beste is, gezien haar medische toestand en de omstandigheden rondom corona. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.