ECLI:NL:GHSHE:2021:495

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
200.284.442_01 en 200.284.442_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en mentorschap met betrekking tot de rechthebbende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin bewind en mentorschap zijn ingesteld voor de rechthebbende. De verzoekster, die de moeder van de rechthebbende is, heeft in hoger beroep verzocht om haar benoeming tot bewindvoerder en mentor, en om een voorlopige voorziening te treffen voor de verhuizing van de rechthebbende naar een andere zorglocatie. De bewindvoerder en mentor hebben verweer gevoerd tegen de verzoeken van de verzoekster, en het hof heeft de mondelinge behandeling op 12 januari 2021 gehouden. De rechthebbende is niet verschenen, maar de verzoekster en haar broer zijn gehoord, evenals de bewindvoerder en mentor. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende niet in staat is om haar wil te uiten en dat er gegronde redenen zijn om de verzoekster niet tot bewindvoerder en mentor te benoemen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de rechthebbende voorop staat. De zorgverlening door de huidige mentor en bewindvoerder is als adequaat beoordeeld, ondanks enkele punten van verbetering die door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd zijn aangekaart. Het hof heeft geoordeeld dat de huidige situatie voor de rechthebbende het beste is, gezien haar medische toestand en de omstandigheden rondom corona. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 februari 2021
Zaaknummers: 200.284.442/01 (hoofdzaak) en 200.284.442/02 (incident)
Zaaknummers eerste aanleg: 8160499 OV VERZ 19-7273, 8160722 OV VERZ 19-7276, 8174903 OV VERZ 19-7385 en 8174911 OV VERZ 19-7386
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in de hoofdzaak,
tevens verzoekster in het incident,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. J.M. de Vries.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [rechthebbende] , rechthebbende en de moeder van verzoekster (hierna te noemen: de rechthebbende);
- [broer] , broer van verzoekster (hierna te noemen: [broer] );
- [bewindvoerder en mentor] , de bewindvoerder en mentor (hierna te noemen: [bewindvoerder en mentor] ).

1.Het geding in eerste aanleg

In de hoofdzaak en het incident:
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 10 juli 2020.

2.Het geding in hoger beroep

In de hoofdzaak en het incident:
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2020, heeft [verzoekster] verzocht om:
- in het incident hangende de hoofdzaak een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat [verzoekster] – bij gebrek aan instemming van de thans aangestelde mentor – wordt toegestaan de rechthebbende te verhuizen naar ofwel [locatie 1] , ofwel [locatie 2] , ofwel [locatie 3] , althans de rechthebbende met inschakeling van voldoende daartoe geschikt zorgpersoneel thuis te mogen gaan verzorgen, althans een voorziening te treffen die het hof juist acht;
- in de hoofdzaak voormelde beschikking te vernietigen en [verzoekster] tot bewindvoerder en mentor te benoemen, althans subsidiair [verzoekster] tot mentor te benoemen en de beschikking voor het overige te bekrachtigen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 januari 2021, heeft [bewindvoerder en mentor] verzocht het hoger beroep, zowel ten aanzien van het verzoek in het incident als ten aanzien van het verzoek in de hoofdzaak, althans alle ter gelegenheid van het hoger beroep door [verzoekster] gedane verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze als ongegrond af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoekster] , bijgestaan door mr. De Vries;
  • [broer] ;
  • [bewindvoerder en mentor] , vertegenwoordigd door [bewindvoerder] (hierna ook: de bewindvoerder) en [mentor] (hierna ook: de mentor), bijgestaan door mr. R.A.A. Maat.
De rechthebbende is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • een proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 januari 2020, een proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 juni 2020 en een proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 juli 2020;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van [verzoekster] , ingekomen op 4 januari 2021;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van [verzoekster] overgelegde spreekaantekeningen;
  • het tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van [bewindvoerder en mentor] e-mailbericht van 5 januari 2021.

3.De beoordeling

In de hoofdzaak en het incident:
3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld en ten behoeve van de rechthebbende een mentorschap ingesteld, met benoeming van [bewindvoerder en mentor] tot bewindvoerder en mentor.
3.2.
[verzoekster] kan zich met deze beslissing gedeeltelijk niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[verzoekster] voert, samengevat, het volgende aan.
[verzoekster] is de enig aangewezene om tot mentor en bewindvoerder te worden benoemd. Zij heeft altijd voor de rechthebbende gezorgd, haar financiën geregeld en zij is reeds vele jaren haar vertrouwenspersoon, in tegenstelling tot [broer] . [verzoekster] weet als geen ander welke behoeftes de rechthebbende heeft en hoe zij zaken geregeld wil hebben. Zij bezoekt haar bijna dagelijks en neemt nog altijd veel mantelzorgtaken op zich. Het is onjuist dat [verzoekster] de zorgverleners bij [instelling] onheus bejegent of er niet mee kan samenwerken. Dat [broer] zich voor de bestreden beschikking is gaan bezighouden met de zorg en het welzijn van de rechthebbende heeft louter een financieel motief. De rechthebbende gaat niet gebukt onder het conflict tussen [verzoekster] en [broer] omdat zij daar geen of nauwelijks besef van heeft en [broer] de rechthebbende sinds de bestreden beschikking niet meer heeft bezocht. De lening die [verzoekster] bij de rechthebbende heeft uitstaan is niet van invloed op haar taakuitoefening als bewindvoerder nu zij daarover verantwoording moet afleggen. Op zich heeft [verzoekster] niets tegen een onafhankelijke bewindvoerder maar de bewindvoerder betrekt haar er nu onvoldoende bij, zoals bij het aanpassen van de erfdelen. De mentor behartigt de belangen van de rechthebbende niet zoals [verzoekster] dat zou kunnen doen en het is derhalve in het belang van de rechthebbende dat [verzoekster] tot mentor wordt benoemd.
Het belang van de rechthebbende is dat zij zo goed mogelijke zorg ontvangt. Bij [instelling] (hierna: [instelling] ) is dat niet het geval. [instelling] levert niet (alle) zorg waarvoor het persoonsgebonden budget wordt betaald, waar de rechthebbende gezien haar indicatie recht op heeft en waar zij behoefte aan heeft. De rechthebbende krijgt nauwelijks tot geen individuele begeleiding, er is geen dagbesteding en zij wordt onvoldoende in beweging gehouden. De beschikbare pgb-gelden worden niet geheel besteed. De wel door [instelling] geleverde zorg en begeleiding is verder onder de maat, hetgeen ook blijkt uit het rapport van 21 november 2019 van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De individuele keuzemogelijkheden zijn te beperkt en cliënten worden niet gekend en onvoldoende meegenomen in onder andere (dagelijkse) activiteiten. Er worden vrijheidsbeperkende maatregelen ingezet terwijl [instelling] geen BOPZ-aantekening heeft. Zo kan de rechthebbende haar kamer niet verlaten zonder begeleiding. Het personeel van [instelling] heeft geen overzicht van de risico’s. De rechthebbende is bijvoorbeeld een keer in slaap gevallen met de buitendeuren open. Er wordt niet methodisch gewerkt en het algehele zorgproces is niet inzichtelijk (vastgelegd). Medicatie wordt naar eigen inzicht, zonder overleg met een gedragskundige of arts, gegeven. Er zijn onvoldoende deskundige zorgverleners beschikbaar. Inmiddels is er een aantal zaken verbeterd maar veel nog niet. [verzoekster] moet alles aankaarten wat niet goed gaat. De rechthebbende heeft een recidiverende blaasontsteking waar de onderhoudsmedicatie niet voor werkt zodat een verwijzing naar een uroloog zou moeten volgen, wat niet gebeurt. Volgens de mentor is geen sprake van een dergelijke infectie en zijn de zorgmedewerkers getraind om dit te herkennen, terwijl uit het rapport van IGJ anders blijkt. Het hiervoor ontwikkelde beleid is niet goed. Bij [instelling] wordt onvoldoende gedaan om te stimuleren dat de rechthebbende zelfstandig eet. Zij heeft altijd honger en drinkt onvoldoende. Volgens de mentor veroorzaakt het in en uit bed gaan veel stress bij de rechthebbende. Het is aan de zorgverleners om deze stress te voorkomen, maar de hiervoor vereiste expertise is onvoldoende aanwezig bij [instelling] . De rechthebbende heeft ook vaak bevuilde kleding aan, haar haren worden zelden gekamd en haar nagels nauwelijks verzorgd.
De situatie rondom de zorg aan de rechthebbende is bijzonder schrijnend en daaraan moet zo spoedig mogelijk een eind komen door een overplaatsing van de rechthebbende. Ondanks alle bezwaren en klachten van [verzoekster] wil de mentor hiervan echter niets weten. De mentor geeft aan de aangedragen alternatieven te zullen onderzoeken maar heeft dit niet gedaan. Zij meent dat wel voldoende zorg aan de rechthebbende wordt geboden. Het is voor [verzoekster] niet duidelijk waar dit dan uit blijkt. Het aantal bezoeken van de mentor, haar contact met de zorgverleners en het raadplegen van het cliëntportaal is onvoldoende om te waarborgen dat de rechthebbende daadwerkelijk de juiste zorg krijgt. Volgens de mentor heeft de rechthebbende het naar haar zin bij [instelling] , terwijl zij veelvuldig heeft aangegeven niet in [instelling] te willen wonen. Zij kan zich ook een veel luxere omgeving veroorloven. Ook [broer] heeft voorheen ingestemd met een plaatsing in [locatie 1] . Een zienswijze van de huisarts over de eventuele risico’s van een overplaatsing is niet overgelegd. De rechthebbende herkent haar eigen kamer niet en het personeelsverloop bij [instelling] is groot zodat de rechthebbende een verhuizing niet echt zal merken.
3.4.
[broer] voert, samengevat, het volgende aan.
Het is juist dat [verzoekster] altijd voor de rechthebbende heeft gezorgd. Op het moment dat de rechthebbende in het ziekenhuis lag kreeg [broer] signalen vanuit het ziekenhuis dat de thuissituatie bij [verzoekster] niet goed voor de rechthebbende zou zijn. [broer] komt regelmatig bij de rechthebbende.
Op zich maakt het voor [broer] niet uit in welke instelling de rechthebbende verblijft. Alleen heeft zij nu een kamer waarbij zij uitkijkt op de straat, terwijl zij bij [locatie 1] een kamer kon krijgen met uitzicht op een hek. Omdat de rechthebbende veel op bed ligt is het prettiger als er buiten wat beweging is om naar te kijken. Bij [instelling] is het allemaal niet zo erg als [verzoekster] aangeeft. De dagopvang is inderdaad een punt waaraan [instelling] moet werken en wat in [locatie 1] beter is. De rechthebbende moet er dan wel naartoe gaan en dat wil zij niet. [broer] heeft met medewerkers van [instelling] en [locatie 1] gesproken over overplaatsing van de rechthebbende en de eventuele risico’s daarvan. Zij geven onafhankelijk van elkaar aan dat het risico dat de rechthebbende hierdoor zal overlijden heel groot is en dat risico wil [broer] niet nemen. Bij [instelling] begint de rechthebbende net wat houvast te krijgen en dan zou zij daar weer weg worden gehaald.
3.5.
[bewindvoerder en mentor] voert, samengevat, het volgende aan.
Weliswaar zal [verzoekster] zich in kwantiteit meer hebben ingelaten met de zorg van de rechthebbende dan [broer] , maar ook [broer] is zeer begaan met het lot van de rechthebbende. [broer] heeft het initiatief genomen om de rechthebbende in een zorginstelling te plaatsen nadat het zorgpersoneel van het ziekenhuis waar de rechthebbende was opgenomen constateerde dat de rechthebbende niet terug kon naar de thuissituatie bij [verzoekster] . Hij komt nog altijd regelmatig bij de rechthebbende. [broer] heeft derhalve zijn verantwoordelijkheid genomen en dit lijkt niet primair geïnitieerd te zijn vanuit een financieel motief. Door [verzoekster] is een aanzienlijk bedrag geleend van de rechthebbende waardoor bij haar eerder een belang kan worden gezien om bewindvoerder te worden. [verzoekster] en [broer] verschillen ook van mening of door [verzoekster] op deze lening is afgelost. De verstandhouding tussen [broer] en [verzoekster] is nog onverminderd slecht. De accountant van [verzoekster] en [broer] heeft hen erop gewezen dat het wijzigen van de erfdelen een aanzienlijk voordeel voor de rechthebbende zou opleveren en om die reden heeft de bewindvoerder deze wijziging aangebracht. Ten tijde van de aanvang van het mentorschap was de situatie tussen [verzoekster] en het zorgpersoneel van [instelling] al geëscaleerd door het verschil van inzicht met betrekking tot de zorg. Nu er een mentor is benoemd lijkt er meer balans te zijn gevonden en is de communicatie weer gewaarborgd.
Aan de goede bedoelingen van [verzoekster] wordt niet getwijfeld, maar wel aan haar inzicht in de behoeften van de rechthebbende en wat daarbij komt kijken. Waar de rechthebbende juist prijs lijkt te stellen op veel rust en hoofdzakelijk op bed wil liggen, zodat er geen basis is om een actief dagprogramma in te voeren, wil [verzoekster] dat het verplegend personeel de rechthebbende veel meer mee naar buiten neemt en zou volgens haar de rechthebbende wel gebruik maken van dagbesteding als dat actiever aangeboden wordt. Het zorgpersoneel helpt de rechthebbende met eten en drinken en zij krijgt voldoende binnen. De nagels van de rechthebbende worden vies doordat zij met haar handen eet. Omdat de rechthebbende angstig wordt als er aan haar wordt gezeten, worden deze niet dagelijks schoongemaakt. De huisarts en niet het zorgpersoneel bepaalt alles rondom de medicatie. Het zorgpersoneel koppelt terug dat [verzoekster] steeds bij de rechthebbende aangeeft dat zij tijdelijk bij [instelling] verblijft, hetgeen een negatieve invloed heeft op het welzijn van de rechthebbende. De huisarts geeft aan dat [verzoekster] obsessief gedrag vertoont en alles zelf wil regelen. [verzoekster] heeft geweigerd om de identiteitskaart van de rechthebbende af te geven. [verzoekster] lijkt de zorg naar haar inzicht vorm te willen geven maar dit lijkt niet steeds in overeenstemming met het belang van de rechthebbende te zijn.
Het rapport van de IGJ was al bekend ten tijde van de opname van de rechthebbende bij [instelling] en het instellen van de maatregelen. Sindsdien heeft [instelling] verbeterplannen doorgevoerd. Uit een herbeoordeling van de IGJ blijkt dat [instelling] op diverse punten een serieuze verbetering heeft doorgemaakt. Het is juist dat er in theorie meer mogelijk zou moeten zijn qua invulling van de zorg en dat het persoonsgebonden budget dit ook toelaat, maar de beperkte personele bezetting bemoeilijkt dit, hetgeen een probleem is dat bij alle verpleeginstellingen speelt. [instelling] is de juiste instelling voor de rechthebbende en zij wordt hier goed verzorgd. De mentor is tot deze conclusie gekomen, niet alleen door het raadplegen van het zorgsysteem, maar ook door te spreken met medewerkers en te kijken hoe de rechthebbende wordt verzorgd. De mentor heeft ook de door [verzoekster] aangedragen alternatieven onderzocht en gebleken is dat deze zorginstellingen feitelijk niet meer of andere zorg bieden dan [instelling] , hetgeen ook de huisarts en de specialist oudergeneeskunde aangeven. De rechthebbende lijkt te appreciëren wat [instelling] voor haar doet. Bij de kantonrechter en de mentor heeft de rechthebbende aangegeven bang te zijn dat zij uit [instelling] weg moet. Hierdoor lijkt een verhuizing juist eerder sterk contra-geïndiceerd. Daarbij leidt een verhuizing tot stress en verdere vervreemding van de omgeving en mogelijk tot een verdere achteruitgang bij de rechthebbende. Vanwege de leeftijd van de rechthebbende, de diagnose dementie en corona is het absoluut niet wenselijk om haar over te plaatsen. Hiervan geeft [verzoekster] zich allemaal geen rekenschap. Een voltijdse opvang van de rechthebbende bij een eigen familielid lijkt, vanwege haar psychische staat, geen reële en in elk geval geen verstandige keuze. Bij [instelling] is geen sprake van een groot personeelsverloop. Volgens de huisarts verzetten de gedragsregels zich tegen het afgeven van een verklaring met betrekking tot de (on)wenselijkheid van een overplaatsing of verzorging in de thuissituatie.
Het is juist dat de mentor de rechthebbende niet zo vaak bezoekt als [verzoekster] zou willen. De rechthebbende is zelf niet meer goed in staat haar wil te uiten, maar de mentor leest mee in het digitale zorgsysteem en zij heeft contact met de zorginstelling en medewerkers, zodat zij prima zicht heeft op wat er in [instelling] gebeurt. De mentor koppelt de signalen die zij van [verzoekster] ontvangt met betrekking tot het tekortschieten in de zorg steeds terug naar [instelling] . Als de signalen gegrond zijn, wordt er door [instelling] iets mee gedaan. [verzoekster] signaleert ook van alles wat al door het zorgpersoneel is gesignaleerd en opgepakt. Het is overigens geen taak van de mentor om steeds alles terug te koppelen aan [verzoekster] en de terugkoppelingen die wel aan [verzoekster] worden gegeven, worden steeds onvoldoende bevonden. Het primaat voor het doorverwijzen naar een specialist ligt niet bij de mentor maar bij de huisarts.
Het gaat naar behoren in [instelling] en de rechthebbende is het meest gebaat bij bestendiging van de huidige situatie.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Niet in geschil is dat aan de gronden voor het instellen van de maatregelen bewind en mentorschap is voldaan.
3.6.3.
Ingevolge artikel 1:435 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechter bij het uitspreken van het bewind of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon. Ingevolge artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Lid 4 van dit artikel bepaalt dat, indien de rechthebbende gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot bewindvoerder wordt benoemd, tenzij lid 3 van toepassing is. Is het vorige niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
3.6.4.
Ingevolge artikel 1:452 lid 1 BW benoemt de rechter bij het uitspreken van het mentorschap of zo spoedig mogelijk daarna een mentor. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon. Ingevolge artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Lid 4 van dit artikel bepaalt dat, indien de betrokkene gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot mentor wordt benoemd, tenzij lid 3 van toepassing is. Is het vorige niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
3.6.5.
Het hof heeft de rechthebbende niet gehoord, nu onder andere uit het proces-verbaal van het gesprek met de rechthebbende in eerste aanleg gehouden op 2 juli 2020 afdoende blijkt dat de rechthebbende, gelet op haar medische toestand, niet in staat is om een verklaring af te leggen.
3.6.6.
Een uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende ten aanzien van de tot bewindvoerder en mentor te benoemen persoon is niet gesteld en evenmin is het hof daarvan gebleken.
3.6.7.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat er gegronde redenen zijn die zich verzetten tegen de benoeming van [verzoekster] , zijnde één van de kinderen van de rechthebbende. Gelet op de slechte onderlinge verstandhouding tussen [verzoekster] en [broer] acht het hof de benoeming van zowel een onafhankelijke bewindvoerder als mentor in het belang van de rechthebbende. [verzoekster] en [broer] zijn het op tal van punten welke de rechthebbende betreffen niet met elkaar eens. Zij liggen niet op één lijn met betrekking tot de verblijfplaats van de rechthebbende, de zorg die aan de rechthebbende moet worden verleend en de wijze waarop er met haar vermogen moet worden omgegaan. Verder is [broer] zich volgens [verzoekster] louter vanuit een financieel belang gaan bezighouden met de zorg en het welzijn van de rechthebbende, terwijl [broer] aangeeft dat juist [verzoekster] een financieel belang heeft bij de benoeming tot bewindvoerder vanwege de lening die zij heeft uitstaan bij de rechthebbende. Gebleken is ook dat [verzoekster] en [broer] van mening verschillen over eventuele aflossingen van [verzoekster] op deze lening.
3.6.8.
Naar het oordeel van het hof behartigt [bewindvoerder en mentor] zowel de vermogensrechtelijke als niet vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende naar behoren. Anders dan [verzoekster] doet voorkomen is het voor een behoorlijke taakuitoefening niet noodzakelijk dat [bewindvoerder en mentor] steeds in overleg treedt met de kinderen van de rechthebbende en hen overal van op de hoogte houdt. Overigens is gebleken dat de bewindvoerder de erfdelen pas heeft gewijzigd, nadat de accountant van [verzoekster] en [broer] hen erop had gewezen dat dit een voordeel voor de rechthebbende zou opleveren. De mentor reageert op berichten van [verzoekster] , onderneemt actie ten aanzien van door haar opgemerkte punten en geeft regelmatig een terugkoppeling. De mentor zet zich uitermate in voor de zorg en het welzijn van de rechthebbende. Zij bespreekt verbeterpunten met het zorgpersoneel en zorgt dat deze – indien mogelijk en in het belang van de rechthebbende – tot stand worden gebracht.
3.6.9.
Aan [verzoekster] moet worden toegegeven dat een verklaring van een arts, waaruit de (on)mogelijkheden en risico’s van een overplaatsing van de rechthebbende blijken, niet is overgelegd. Het hof acht het, gelet op hetgeen de mentor en [broer] daarover naar voren hebben gebracht, echter voldoende aannemelijk dat de rechthebbende prima op haar plek zit bij [instelling] . De mentor heeft dit op aangeven van de kantonrechter uitgebreid onderzocht. Hierdoor bestaat er naar het oordeel van het hof geen aanleiding om de rechthebbende naar een andere zorginstelling te verplaatsen en acht het hof dit ook niet in haar belang, mede gelet op de diagnose dementie en de omstandigheden rond corona, nog los van de overige risico’s die een overplaatsing met zich mee zou brengen. Weliswaar is de zorgverlening door [instelling] volgens IGJ nog altijd op enkele punten voor verbetering vatbaar, zoals de begeleiding van het medicatiegebruik, maar ook hierin ziet het hof geen aanleiding voor een verplaatsing van de rechthebbende. Uit hetgeen de mentor naar voren heeft gebracht blijkt dat zij de zorg die de rechthebbende ontvangt uitvoerig heeft gemonitord en dat zij de door [verzoekster] aangedragen alternatieve zorginstellingen heeft bekeken. De mentor heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de rechthebbende de juiste zorg ontvangt en dat de rechthebbende het bij andere zorginstellingen niet veel beter zal krijgen. Bovendien zit de mentor er bovenop en houdt op die manier goed in de gaten of de rechthebbende de juiste zorg blijft ontvangen.
3.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.8.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
In de hoofdzaak en het incident:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 10 juli 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.D.M. Lamers en A.M. Bossink en is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.