3.1.In dit hoger beroep gaat het hof uit van de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld in het bestreden vonnis van 1 februari 2017 onder 4.1 tot en met 4.15. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
[geïntimeerde] en [ex-echtgenoot van geintimeerde] (thans overleden, hierna: [ex-echtgenoot van geintimeerde] ) waren ex-echtgenoten. In de echtscheidingsprocedure werd [appellanten] in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden benoemd als deskundige ter waardering van de onderneming van [ex-echtgenoot van geintimeerde] . [appellanten] was bij zijn benoeming verbonden aan [bedrijf] , maar bij het uitbrengen van zijn rapport aan [de vennootschap 1] .
[geïntimeerde] en [ex-echtgenoot van geintimeerde] waren op huwelijkse voorwaarden gehuwd. Bij de afwikkeling van die huwelijkse voorwaarden had [geïntimeerde] recht op de helft van de waarde van de onderneming van [ex-echtgenoot van geintimeerde] . [ex-echtgenoot van geintimeerde] is directeur en enig aandeelhouder van [Beheer B.V.] (hierna [Beheer B.V.] ). [Beheer B.V.] hield destijds een derde van de aandelen in het [ICT bedrijf B.V.] (hierna [ICT bedrijf B.V.] ). [ICT bedrijf B.V.] had drie gelijkwaardige partners: [Beheer B.V.] , [de vennootschap 2] (hierna [de vennootschap 2] ) en [Systems B.V.] (hierna [Systems B.V.] , een vennootschap van een oom van [geïntimeerde] ). Deze drie partners ontvingen ieder een derde deel van het door [ICT bedrijf B.V.] uitgekeerde dividend. [Beheer B.V.] en [de vennootschap 2] ontvingen van [ICT bedrijf B.V.] ook nog een maandelijkse managementfee en een maandelijkse onkostenvergoeding.
[geïntimeerde] stemde er in het kader van de echtscheiding mee in dat de aandelen van [ex-echtgenoot van geintimeerde] in [Beheer B.V.] zouden worden gewaardeerd door [de accountant] (later [Accountants] ), de accountant van zowel [Beheer B.V.] als [ICT bedrijf B.V.] . [de accountant] koos er in zijn rapport van 31 januari 2008 (prod. 4 [geïntimeerde] ) voor om de aandelen van [ex-echtgenoot van geintimeerde] in [Beheer B.V.] te waarderen op basis van de rentabiliteitswaarde, die hij op € 70.000,00 berekende.
[geïntimeerde] was het niet eens met de waardering door [de accountant] en liet een onderzoek uitvoeren door de belastingadviseur [belastingadviseur] , die op 11 juli 2008 rapporteerde (prod. 5 [geïntimeerde] ). [belastingadviseur] koos ervoor de aandelen van [ex-echtgenoot van geintimeerde] in [Beheer B.V.] te waarderen op basis van een weging van 1 x de intrinsieke waarde en 2 x de rentabiliteitswaarde. Hij berekende die waarde op € 270.000,00.
De echtscheiding tussen [geïntimeerde] en [ex-echtgenoot van geintimeerde] werd uitgesproken bij vonnis van de rechtbank ’sHertogenbosch van 31 mei 2007, waarin de verdeling van de bestaande huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een notaris werd bevolen. In de hoger beroep procedure tegen dat vonnis verzocht [ex-echtgenoot van geintimeerde] het gerechtshof ’sHertogenbosch alsnog om de huwelijkse voorwaarden direct af te wikkelen. Daartoe kondigde het hof een deskundigenbericht aan ter waardering van de aandelen van [ex-echtgenoot van geintimeerde] in [Beheer B.V.] . [geïntimeerde] stelde voor [appellanten] als deskundige te benoemen, waarmee [ex-echtgenoot van geintimeerde] instemde. [geïntimeerde] en [ex-echtgenoot van geintimeerde] werden het ook eens over de aan de deskundige voor te leggen vragen.
Bij tussenbeschikking van 29 juli 2009 (prod. 6 [geïntimeerde] ) gelastte het gerechtshof ’sHertogenbosch een deskundigenonderzoek. Het hof benoemde tot deskundige “de heer [appellant] van [bedrijf] te [vestigingsplaats] ”. Het hof nam de door partijen voorgestelde vragen voor de deskundige over:
1. wat is de waarde in het economisch verkeer going concern van de aandelen van de man ( [ex-echtgenoot van geintimeerde] , rechtbank) in de besloten vennootschap [Beheer B.V.] per peildatum 19 juli 2006, mede rekening houdend met hetgeen inmiddels bekend is over de bedrijfsresultaten in de periode daarna?
(…)
3. welke waarderingsmethode is voor elk van de bovengenoemde waarderingen de meest geëigende en waarom?
[appellant] stapte per 1 januari 2010 over van [bedrijf] naar [de vennootschap 1] . Hij bracht op 23 februari 2010 een concept deskundigenbericht uit. [geïntimeerde] legde dat concept rapport voor aan [belastingadviseur] , die daarop reageerde bij brief van 12 maart 2010 (prod. 13 [geïntimeerde] ). [de advocaat van geintimeerde] (hierna [de advocaat van geintimeerde] ), de advocaat die [geïntimeerde] bijstond in de echtscheidingsprocedure, verzuimde echter zijn commentaar op het concept rapport en de brief van [belastingadviseur] naar (het juiste faxnummer van) [appellanten] te sturen. Bij brief van 29 maart 2010 (prod. 9 [geïntimeerde] ) reageerde [appellanten] daarom alleen op het commentaar dat was ingediend door [de advocaat van ex-echtgenote van geintimeerde] , die ook in de echtscheidingszaak [ex-echtgenoot van geintimeerde] als advocaat bijstond. [appellanten] verwierp op één na alle bezwaren van [ex-echtgenoot van geintimeerde] . Bij de brief van 29 maart 2010 voegde [appellanten] een definitief deskundigenrapport, dat vrijwel gelijk was aan het concept rapport van 23 februari 2010. [appellanten] had daarin alleen de vermelding van een door [geïntimeerde] zelf aan [appellanten] gezonden brief van 4 december 2009 (prod. 7 [geïntimeerde] ) geschrapt in verband met het daartegen door [ex-echtgenoot van geintimeerde] gemaakte bezwaar.
In zowel het concept rapport als het definitieve rapport koos [appellanten] ervoor om de aandelen in [Beheer B.V.] te waarderen op basis van de klassieke variant (ook Wacc-variant genoemd) van de discounted cash flow (DCF) methode, waarbij een onderneming niet wordt gewaardeerd op basis van in het verleden gerealiseerde resultaten maar op basis van een schatting van de toekomstige prestaties van de onderneming. [appellanten] ging bij zijn berekening uit van een prognose van de inkomsten van [Beheer B.V.] over de jaren 2006 tot en met 2010. In verband met de opdracht van het hof om mede rekening te houden met gerealiseerde resultaten, baseerde hij zijn prognose over de al verstreken periode niet op de verwachtingen zoals die op de peildatum in juli 2006 moesten hebben bestaan, maar op de feitelijk gerealiseerde resultaten. [appellanten] beschikte bij zijn rapportages begin 2010 alleen over de jaarrekeningen van [Beheer B.V.] over 2004 tot en met 2007, over de jaarrekeningen van [ICT bedrijf B.V.] over 2006 tot en met 2008 en over tussentijdse cijfers van [ICT bedrijf B.V.] per augustus 2009 die hij van [ex-echtgenoot van geintimeerde] of [de accountant] had verkregen. Uit de jaarrekening van [ICT bedrijf B.V.] over 2008 leidde [appellanten] af welk dividend [ICT bedrijf B.V.] over 2008 aan [Beheer B.V.] had uitgekeerd. [appellanten] extrapoleerde de tussentijdse cijfers van [ICT bedrijf B.V.] per augustus 2009 naar een verlies van [ICT bedrijf B.V.] over heel 2009 van € 81.339,00 na belastingen, waarvan een derde ofwel € 27.113,00 voor rekening van [Beheer B.V.] kwam. Voor 2010 ging [appellanten] uit van het gemiddelde over 2007 tot en met 2009.
[Beheer B.V.] had in ieder geval in 2007 naast het van [ICT bedrijf B.V.] ontvangen dividend ook nog winst behaald uit zelfstandige activiteiten bestaande uit het verkopen van hardware (door partijen “zelfstandige omzet” of “automatiseringsomzet” genoemd). [appellanten] ging er vanuit dat het hier om incidentele omzet ging waarvan alleen in 2007 sprake was. In zijn waardering van de aandelen in [Beheer B.V.] telde hij die omzet mee omdat hij van het hof opdracht had gekregen om rekening te houden met gerealiseerde resultaten (zoals toegelicht in zijn brief van 26 maart 2010).
[appellanten] berekende aldus de waarde van de aandelen van [ex-echtgenoot van geintimeerde] in [Beheer B.V.] op € 134.768,00.
[ex-echtgenoot van geintimeerde] legde zich neer bij het definitieve rapport van [appellanten] , maar [geïntimeerde] verzocht het hof om haar in de gelegenheid te stellen alsnog op het concept rapport van [appellanten] te reageren. Het hof bepaalde dat [geïntimeerde] alsnog een reactie op het rapport van [appellanten] mocht indienen en gaf aan [appellanten] de opdracht nader te rapporteren of de reactie van [geïntimeerde] en de bijlagen voor [appellanten] aanleiding vormden om het eerdere deskundigenrapport te herzien.
[de advocaat van geintimeerde] diende zijn reactie in bij brief van 23 juni 2010 (prod. 12 [geïntimeerde] ), waarbij hij naast de eerdere brief van [belastingadviseur] van 12 maart 2010 (prod. 13 [geïntimeerde] ) ook onder meer de gepubliceerde jaarrekening van [Beheer B.V.] over 2008 als bijlage voegde. [appellanten] reageerde daarop bij brief van 20 oktober 2010 (prod. 14 [geïntimeerde] ), waarin hij meldde dat [Beheer B.V.] inmiddels haar aandelen in [ICT bedrijf B.V.] voor € 5.000,00 had verkocht, hetgeen [appellanten] niet relevant achtte omdat de peildatum in juli 2006 lag. [de advocaat van geintimeerde] reageerde bij brief van 29 oktober 2010 (prod. 15 [geïntimeerde] ). Bij brief van 20 december 2010 (prod. 16 [geïntimeerde] ) zond [appellanten] een brief aan het hof waarin hij aangaf dat hij geen reden zag om zijn eerdere definitieve deskundigenrapport te herzien. Deze brief werd door de griffier van het hof aan [de advocaat van geintimeerde] gezonden bij brief van 21 januari 2011 (prod. 16 [geïntimeerde] ), waarin de brief van [appellanten] is aangemerkt als een nader deskundigenrapport.
[de advocaat van geintimeerde] reageerde namens [geïntimeerde] bij brief van 4 februari 2011 op het nadere deskundigenrapport van [appellanten] (prod. 17 [geïntimeerde] ). Deze brief en ook de volgende brieven van [de advocaat van geintimeerde] zijn aan het hof en aan [de advocaat van ex-echtgenote van geintimeerde] toegezonden, maar niet aan [appellanten] . Bij brief van 10 juni 2011 legde [de advocaat van geintimeerde] twee producties over (prod. 20 [geïntimeerde] ). Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 14 oktober 2011 zond [de advocaat van geintimeerde] nog een brief van 3 oktober 2011 met twee bijlagen (prod. 21 [geïntimeerde] ). Bijlage A (prod. 22 [geïntimeerde] ) betrof een door [geïntimeerde] zelf opgesteld uitgebreid resumé met bijlagen. Bijlage B (prod. 23 [geïntimeerde] ) betrof een derde rapport van [belastingadviseur] van 29 september 2011, waarin [belastingadviseur] reageerde op het nadere deskundigenrapport van [appellanten] . [belastingadviseur] berekende dat, indien in de door [appellanten] gehanteerde variant van de DCF-methode bepaalde onjuiste uitgangspunten werden gecorrigeerd, de waarde van de aandelen van [Beheer B.V.] in [ICT bedrijf B.V.] uitkwam op € 856.210,00. [ex-echtgenoot van geintimeerde] maakte bezwaar tegen de brief van 3 oktober 2011 met de twee bijlagen omdat die te kort voor de zitting was toegestuurd.
Bij eindbeschikking van het gerechtshof ’sHertogenbosch van 13 december 2011 (prod. 24 [geïntimeerde] ) werd bijlage A bij de brief van 3 oktober 2011 toegestaan, maar werd bijlage B geweigerd omdat [geïntimeerde] al veel eerder een rapport door [belastingadviseur] had kunnen laten uitbrengen. Het hof verwierp alle bezwaren van [geïntimeerde] tegen de rapportage van [appellanten] . Bij de berekening van het te verrekenen vermogen van [ex-echtgenoot van geintimeerde] ging het hof uit van de door [appellanten] berekende waarde van de aandelen van [ex-echtgenoot van geintimeerde] in [Beheer B.V.] van € 134.768. Daarvan kwam de helft van € 67.384,00 toe aan [geïntimeerde] . Na verrekening met andere vermogensbestanddelen van [ex-echtgenoot van geintimeerde] en [geïntimeerde] resteerde een bedrag van € 25.231,88 dat door [ex-echtgenoot van geintimeerde] aan [geïntimeerde] moest worden voldaan ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
[geïntimeerde] vroeg cassatieadvies, maar dat advies viel vanwege het feitelijke karakter van het oordeel van het hof negatief uit. [geïntimeerde] zag daarom af van het instellen van cassatie tegen de beschikkingen van het hof.
Na de eindbeschikking van het hof liet [geïntimeerde] het deskundigenrapport beoordelen door de register valuator [naam 1] , verbonden aan [de vennootschap 3] . [naam 1] bracht op 1 augustus 2012 een eerste rapport uit (prod. 28 [geïntimeerde] ), waarin hij op diverse punten kritiek leverde op de rapportage van [appellanten] . [naam 1] voegde bij zijn rapport twee nieuwe berekeningen van de waarde van de aandelen van [ex-echtgenoot van geintimeerde] in [Beheer B.V.] , welke berekeningen slechts indicatief waren omdat [naam 1] niet over alle gegevens beschikte. Deze berekeningen waren gebaseerd op de Adjusted Present Value (APV) methode, een andere variant van de DCF-methode. De eerste berekening kwam uit op een waarde van € 1.104.472,00. De tweede berekening, waarin [naam 1] rekening hield met de verkoop door [Beheer B.V.] van haar aandelen in [ICT bedrijf B.V.] in 2010 voor € 5.000,00, kwam uit op een waarde van € 864.735,00.
Op 30 oktober 2014 bracht [naam 1] op verzoek van [geïntimeerde] nog een tweede rapport uit (prod. 33 [geïntimeerde] ), waarin hij nog veel meer kritiek leverde op de rapportage van [appellanten] en zijn kritiekpunten verdeelde over tien categorieën.
[appellanten] liet de twee rapporten van [naam 1] beoordelen door de register valuator [naam 2] MSc MiF RV, verbonden aan [de vennootschap 4] . [naam 2] bracht zijn rapport uit op 15 september 2015 (prod. 1 [appellanten] ). In dat rapport maakte [naam 2] twee berekeningen volgens de door [naam 1] toegepaste APV-methode. De eerste berekening kwam uit op een waarde van de aandelen van [Beheer B.V.] in [ICT bedrijf B.V.] van € 154.372,00 en de tweede berekening, waarin [naam 2] een door [appellanten] gehanteerd uitgangspunt corrigeerde, op € 137.395,00.