ECLI:NL:GHSHE:2021:773

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
200.269.879_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind wegens afwezigheid van noodzaak en verbetering van de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind van de rechthebbende. De rechthebbende had eerder vrijwillig bewindvoering aangevraagd vanwege persoonlijke omstandigheden, waaronder een depressie en burn-out. Na een succesvolle behandeling en het afronden van een schuldhulptraject, stelde de rechthebbende dat zij weer in staat was haar vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen. De bewindvoerder had echter zorgen geuit over mogelijke fraude en onrechtmatige verhuur van de woning van de rechthebbende, maar het hof oordeelde dat de gronden voor het bewind niet meer aanwezig waren. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en besloot het bewind op te heffen, met de verplichting voor de bewindvoerder om een eindrekening en -verantwoording af te leggen. De rechthebbende werd in haar verzoek gesteund door haar dochters, die ook als belanghebbenden waren aangemerkt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de rechthebbende en de rol van de bewindvoerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 maart 2021
Zaaknummer: 200.269.879/01
Zaaknummer eerste aanleg: 7780753 TT VERZ 19-826
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. A.M.J.C. Janssen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de bewindvoerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
[dochter 1] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
dochter van de rechthebbende,
hierna te noemen: [dochter 1] ,
[dochter 2] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
dochter van de rechthebbende,
hierna te noemen: [dochter 2] .
als vervolg op de beschikking van dit hof van 2 april 2020.

5.De beschikking van 2 april 2020

Bij die beschikking heeft het hof de rechthebbende ontvankelijk verklaard in haar beroep.
Iedere verdere beslissing is aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 juli 2019;
  • het V6-formulier met producties van de advocaat van de rechthebbende d.d. 23 oktober 2020;
  • het V6-formulier met producties van de advocaat van de rechthebbende d.d. 29 oktober 2020;
  • de brief van [dochter 1] d.d. 5 november 2020;
  • de brief van [dochter 2] d.d. 5 november 2020;
  • de brief van de bewindvoerder d.d. 11 februari 2021;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de rechthebbende d.d. 11 februari 2021.
6.2.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 12 februari 2021. Bij die gelegenheid is
de rechthebbende gehoord, bijgestaan door mr. Janssen.
6.3.
Zowel de bewindvoerder als [dochter 1] en [dochter 2] zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

7.De verdere beoordeling van het geding in hoger beroep

7.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
7.2.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
7.3.
De rechthebbende voert - kort samengevat - het volgende aan.
De rechthebbende heeft in het verleden vrijwillig bewindvoering aangevraagd, omdat zij ten gevolge van persoonlijke omstandigheden niet meer goed in staat was haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Er was onder meer sprake van een depressie en burn-out.
Gedurende de eerste jaren is het bewind zeer zinvol geweest. Echter, de rechthebbende heeft haar leven inmiddels weer op de rit. Zij heeft voor haar problematiek een traumabehandeling bij GGzE gehad. Het schuldhulptraject is eind 2019 afgerond. De rechthebbende is weer in staat haar vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen.
De verhouding met de bewindvoerder is bovendien zeer slecht. Hij heeft haar niet op de hoogte gesteld van de zitting die bij de rechtbank heeft plaatsgevonden, terwijl de rechthebbende meerdere keren bij de bewindvoerder heeft gevraagd wanneer de mondelinge behandeling zou plaatsvinden. De rechthebbende krijgt verder geen reactie op haar verzoeken om inzage in haar lopende verzekeringen en de bewindvoerder reageert niet op haar e-mails. Onlangs is er loonbeslag gelegd op de WIA-uitkering van de rechthebbende in verband met aanslagen gemeentelijke heffingen 2019, waardoor de aanvankelijke vordering is verhoogd, omdat de bewindvoerder volgens de gemeente niet heeft gereageerd.
7.4.
De bewindvoerder heeft bij brief van 11 februari 2021 verzocht om zo begrijpt het hof, het verzoek toe te wijzen en het bewind op te heffen. Hiertoe wordt - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De bewindvoerder kan zich niet verenigen met de handelswijze van de rechthebbende, waarbij de rechthebbende niet te goeder trouw handelt en problemen laat ontstaan. In het kader van de bijstandsuitkering zijn er vermoedens van fraude. Verder wordt het leefgeld sinds eind december 2020 niet meer gebruikt, zijn er hoge energiekosten, is er een extra zorgverzekering afgesloten en heeft de rechthebbende een auto op haar naam staan, hetgeen allemaal tot vraagtekens leidt. De rechthebbende heeft ten slotte zonder toestemming van de verhuurder haar woning verhuurd. Er zou daarbij sprake zijn van prostitutie en er is een inval in de woning geweest. Dit is voor de bewindvoerder reden om het bewind niet langer te willen voort zetten en in te stemmen met de opheffing van het bewind.
7.5.
[dochter 1] en [dochter 2] hebben ieder afzonderlijk het hof bericht dat zij het verzoek van de rechthebbende ondersteunen.
7.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
7.6.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
7.6.2.
Het hof stelt op grond van de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is verklaard vast dat de gronden van het bewind niet meer aanwezig zijn.
Het bewind is destijds op eigen verzoek van de rechthebbende ingesteld vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand. De rechthebbende zag zichzelf geconfronteerd met een depressie en burn-out, onder meer als gevolg van een beëindigde relatie en het overlijden van haar moeder. Zij heeft hiertoe naar eigen zeggen een succesvolle behandeling ondergaan bij GGzE.
Het hof stelt verder aan de hand van de stukken vast dat de gemeentelijke schuldregeling positief doorlopen en derhalve geëindigd is. Er is niet gebleken van nieuwe schulden.
Dit alles maakt dat de noodzaak voor het bewind niet meer aanwezig is.
7.6.3.
Het voorgaande laat onverlet dat de zorgen zoals deze door de bewindvoerder zijn beschreven op het gebied van mogelijke fraude, onrechtmatige verhuur van de woning en een inval van de politie - en waartegen de rechthebbende zich tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerd - door het hof niet terzijde worden geschoven. De rechthebbende heeft voornoemde zorgen, over hoe zij invulling aan haar leven geeft, niet volledig kunnen wegnemen. Het hof ziet in hetgeen de bewindvoerder heeft aangevoerd echter geen aanleiding om het bewind voort te zetten, ook niet via een nader te benoemen nieuwe bewindvoerder. Immers, zoals hiervoor reeds is overwogen, is de noodzaak voor het bewind niet meer aanwezig.
7.7.
Het hof zal op grond van het voorgaande de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 augustus 2019;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
heft het bewind op over de goederen van [de rechthebbende] , geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] , wonende aan [adres] te [woonplaats] ( [postcode] ), met ingang van de datum van deze beschikking;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de betrokkene en een - zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Oost-Brabant, overlegt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en
M.A. Ossentjuk en is op 18 maart 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.