In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor ontuchtige handelingen met een minderjarige, waarbij hij met een meisje van 13 jaar, terwijl hij zelf 18 jaar oud was, seksuele handelingen heeft gepleegd. Het hof bevestigde de bewezenverklaring van de feiten, maar vernietigde het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de strafoplegging. De rechtbank had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand opgelegd met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 100 uren. De advocaat-generaal vorderde een zwaardere straf, en het hof oordeelde dat, gezien de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, passend was. Daarnaast werd een taakstraf van 100 uren opgelegd. Het hof overwoog dat het taakstrafverbod van toepassing was, gezien de ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 245 van het Wetboek van Strafrecht.