Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag over haar minderjarige kind. De moeder had in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 4 mei 2020 was afgewezen. De moeder was van mening dat er sprake was van een onaanvaardbaar risico dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders, en dat de vader niet meewerkte aan belangrijke beslissingen omtrent het kind. De vader daarentegen stelde dat hij spijt had van zijn eerdere mishandeling en dat hij bereid was om samen met de moeder het gezamenlijk gezag uit te oefenen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord, evenals de standpunten van de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming. De GI had een traject opgestart om contactherstel en gezamenlijk ouderschap te bevorderen. Het hof concludeerde dat er geen voldoende gronden waren om het verzoek van de moeder toe te wijzen, en dat het gezamenlijk gezag in het belang van het kind was. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.