Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is door en namens [verzoekster] nog het navolgende aangevoerd. Nadat het hof haar heeft voorgehouden dat [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] als belanghebbenden hun schriftelijke inbreng ter zitting in elk geval integraal zouden mogen voorlezen heeft [verzoekster] aangegeven haar bezwaar, dat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zonder procesvertegenwoordiging zijn verschenen en dus ook geen stukken zouden moeten hebben kunnen indienen, niet langer te handhaven. Daarbij plaatst zij de kanttekening dat zij deze stukken wel graag voorafgaand aan de zitting in hoger beroep zou hebben ontvangen.
Het feit dat de erfgenamen met elkaar in onmin leven doet niets af aan het feit dat er weinig schulden zijn, het actief van de nalatenschap klein is en niemand er bij gebaat is dat een derde tot vereffenaar wordt benoemd die daarvoor loont krijgt. [verzoekster] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard omdat zij wist wat de baten en schulden zijn. Wanneer er een derde tot vereffenaar wordt benoemd zal [verzoekster] derhalve deze kosten of de niet betaalde schulden moeten voldoen. Zij heeft dit geld niet en ook nooit om benoeming van een derde tot vereffenaar verzocht. [verzoekster] heeft verzocht om zichzelf tot vereffenaar te benoemen omdat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] de bankrekening geblokkeerd hadden en het daarom onmogelijk was om de schulden te voldoen.
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hadden geen of nauwelijks contact meer met erflaatster. Daardoor wisten zij niets van haar leven. Erflaatster stond onder bewind. Indien [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zich niet kunnen vinden in de uitgaven van erflaatster bij leven dienen zij dus aan te kloppen bij de bewindvoerder. De rekening en verantwoording van de bewindvoerder is door de rechter goedgekeurd. [verzoekster] had nauwelijks een rol bij de financiën van erflaatster. Omdat [verzoekster] wel bij erflaatster kwam en meeging naar zorgverleners kwam het voor dat zij soms bedragen voorschoot die daarna door de bewindvoerder aan haar werden terugbetaald.
[verzoekster] heeft ondanks de houding van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] moeite gedaan om hen te informeren over de ziekte en het overlijden van erflaatster. Omdat daar niet op werd gereageerd heeft [verzoekster] zelfstandig opdracht gegeven voor de uitvaart.
Er wordt thans gesproken over een bedrag van circa € 2.000,00 dat op de leefgeldrekening van erflaatster stond en dat nu bij [verzoekster] zou zijn. [verzoekster] heeft reeds uitgebreid onderbouwd wat er met dat geld gebeurd is. Dit betreft een voorgeschoten bedrag voor een prothese voor erflaatster en de kosten van de koffietafel na de uitvaart. [verzoekster] verzoekt het hof evenwel om haar middels een tussenbeschikking een termijn te gunnen teneinde [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , nu dit klaarblijkelijk door hen verlangd wordt, alsnog nader te informeren.
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] handelen uit rancune, hetgeen echter niet opweegt tegen hetgeen thans wordt ingezet, te weten een zware vereffening die maakt dat [verzoekster] de kosten of schulden moet voldoen terwijl de nalatenschap maar net positief is. De zuivere aanvaarding door [verzoekster] is de enige reden van verzet tegen een externe vereffenaar.
[verzoekster] zal als vereffenaar verplicht zijn een boedelbeschrijving te maken, rekening en verantwoording af te leggen en een uitdelingslijst te maken. Dit wordt gecontroleerd door de kantonrechter. Voor de erfgenamen staat verzet open. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] stellen dat er alsdan sprake is van een belangenverstrengeling, maar die is er bij een vereffening altijd. Normaliter voeren erfgenamen de vereffening immers zelf uit.
Voorts meent [verzoekster] dat aan de benoemde vereffenaar geen loon dient te worden toegekend. [verzoekster] heeft direct na de uitspraak waarvan beroep te kennen gegeven in hoger beroep te willen gaan. Door desondanks toch gesprekken met [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] te voeren heeft de vereffenaar onnodig kosten gemaakt. Mocht er toch een vereffenaar worden benoemd dan dient dit ook niet mr. [de vereffenaar] te zijn, want er is bij [verzoekster] geen vertrouwen meer in haar objectiviteit.
Desgevraagd erkent [verzoekster] dat de door haar ter inzage aan [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] gegeven bankafschriften van erflaatster pas beginnen op 1 juli 2019 terwijl erflaatster reeds op [datum] 2019 was overleden. Zij heeft daarbij echter wel verwezen naar ‘de voorlopige inventarisatie nalatenschap’, prod 3 bij beroepschrift, waarop de bedragen die zien op de prothese en de koffietafel wel vermeld staan. [verzoekster] erkent desgevraagd dat zij geen stukken heeft waaruit blijkt dat de bewindvoerder met de overboeking van deze twee specifieke bedragen akkoord is gegaan. .
Voorts geeft [verzoekster] aan dat zij de factuur voor de door haar voorgeschoten prothese van
€ 1.150,00 niet bij de zorgverzekeraar heeft kunnen indienen omdat moeder haar prothese vaker verloren was en de verzekering de nieuwe prothese daarom niet meer zou vergoeden.
Desgevraagd blijkt dat [verzoekster] er vanuit is gegaan dat de kosten van de prothese niet (meer) waren verzekerd, dus dit heeft aangenomen.
Tot slot geeft [verzoekster] aan dat de verklaring van het onder curatele staande nichtje [belanghebbende 3] , waarin zij instemt met een benoeming van [verzoekster] tot vereffenaar, wel degelijk door dat nichtje zelf is opgesteld en dat zij hiertoe ook zeker in staat moet worden geacht. Er is dus geen enkele reden om aan de echtheid van deze verklaring te twijfelen.