ECLI:NL:GHSHE:2021:940

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
200.287.074_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had eerder op 1 december 2020 besloten de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de appellant niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de regeling. De appellant, die in hoger beroep ging, voerde aan dat hij door omstandigheden, waaronder de coronamaatregelen, niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 maart 2021 werd de appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.H.A. Augustin, en de bewindvoerder was ook aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks herhaalde waarschuwingen, zijn verplichtingen niet nakwam en nieuwe schulden had gemaakt. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen aan de appellant konden worden verweten en dat er geen reden was om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof bekrachtigde daarmee het vonnis van de rechtbank, dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei rechtvaardigde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 25 maart 2021
Zaaknummer : 200.287.074/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant]
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. B.H.A. Augustin te Maastricht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
1 december 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 december 2020, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en rechtdoende in hoger beroep te beslissen dat zijn schuldsaneringsregeling nog altijd doorloopt, mogelijkerwijs met een nadere verlenging door het hof in goede justitie te bepalen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. Augustin,
- mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 november 2020;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 22 december 2020;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 8 maart 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 13 maart 2018 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 1 oktober 2020 (datum ondertekening 28 september 2020) tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en daarbij tevens nieuwe, bovenmatige schulden heeft doen ontstaan. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.7. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de saniet niet aan de
kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling heeft voldaan en dat hem hiervan een
verwijt kan worden gemaakt. De van de saniet te vergen medewerking aan een doeltreffende
uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken, hoewel hij diverse malen door
de bewindvoerder is gewaarschuwd voor de gevolgen daarvan. De rechtbank ziet geen heil
in een verlenging zoals door de gemachtigde verzocht, aangezien de saniet geen verbetering
heeft laten zien na de waarschuwingsbrief. In augustus heeft de saniet beterschap beloofd,
maar is hij gewoon op de oude voet verder gegaan. De rechtbank hecht dan ook geen
waarde aan de belofte dat de saniet zich vanaf nu wel aan zijn verplichtingen zal gaan
houden. Daarnaast is het zeer de vraag of het de saniet gaat lukken om de boedelachterstand
af te lossen en de nieuwe schulden te betalen, aangezien het inkomen van de saniet ruim
onder het VTLB ligt. Door het niet voldoen aan de kernverplichtingen is de uitvoering van
de schuldsaneringsregeling belemmerd dan wel gefrustreerd. Deze tekortkomingen zijn van
dien aard dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de
zogenaamde schone lei gerechtvaardigd is.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Er wordt niet ontkend dat de inlichtingenplicht niet op een gedegen wijze is nagekomen. Echter, op het gebied van de verwijtbaarheid wordt wel degelijk verweer gevoerd. [appellant] en zijn echtgenote leefden voorafgaand aan de schuldsaneringsregeling van de inkomsten uit de eigen onderneming van de echtgenote. Naast voormeld inkomen uit eigen onderneming had het gezin tevens de inkomsten van de 100% arbeidsongeschiktheidsuitkering van [appellant]. Aan de inkomsten uit eigen onderneming kwam abrupt een einde toen het gezin zich geconfronteerd zag met bedreigingen en daadwerkelijk geweld vanuit de motorclub [motorclub]. Op advies van het Openbaar Ministerie is de onderneming van [appellant] zijn voormalige echtgenote teneinde gekomen. Het behoeft geen betoog dat dit een grote schuldenlast met zich heeft gebracht. Onder deze omstandigheden is dit gezin toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het was de rechtspraak derhalve meer dan bekend dat het in dezen ging om een zwaar getraumatiseerd gezin, reden waarom de rechter-commissaris in eerste instantie reeds de echtgenote volledig vrij stelde van haar sollicitatieplicht. Uiteraard had [appellant] sowieso geen sollicitatieplicht nu hij reeds jaren geleden door een medische fout volledig arbeidsongeschikt was geraakt.
Tussentijdse conclusie is derhalve dat de familie [appellant] de druk voelde van enerzijds de
wetenschap dat de echtgenote simpelweg niet in staat was om welke
werkzaamheden dan ook te verrichten, nu zij niet eens op een gedegen wijze voor zichzelf
kon zorgen, en anderzijds dat de normale middelen om tot een medisch deskundigenoordeel
te komen nu niet aanwezig waren en dat niet gereageerd werd op een kostenbegroting vanuit de gemeente. Het behoeft geen betoog dat dit de gemoedstoestand binnen het gezin geen goed heeft gedaan.
Daaropvolgend is Nederland in de ban geraakt van de Corona-pandemie. [appellant] is de
eerste die toegeeft, hetgeen hij gedurende de mondelinge behandeling ook veelvuldig heeft
gedaan, dat hij in vervolgens zijn verplichtingen in het kader van de schuldsanering uit het
oog heeft verloren. Hij was volledig in de ban van het feit dat er naar zijn overtuiging een
te zware wissel op de maatschappij wordt getrokken door toedoen van de Coronamaatregelen en heeft zich vooral beziggehouden met diverse vormen van protest
Er is onvoldoende aandacht besteed aan de inlichtingenplicht, dat valt niet te ontkennen. Ondanks dat [appellant] van mening is dat dit, gezien de verschillende feiten en omstandigheden, niet aan hem valt toe te rekenen, althans niet gezien kan worden als een verwijtbare handeling, acht hij een verlenging van de schuldsaneringsregeling wel opportuun. Hij wil immers graag aantonen dat hij zich wel degelijk aan de afspraken kan houden.
Daarnaast wordt er in het vonnis nog gesproken over de vermeende boedelachterstand. De advocaat van [appellant] heeft vanuit de bewindvoerder geen verifieerbare stukken ontvangen waaruit exact blijkt hoe hoog de boedelachterstand is.
Verder is door de bewindvoerder nog aangegeven dat er, nu er geen afdrachtcapaciteit bestaat, nimmer een voorstel geformuleerd zou kunnen worden omtrent het inlopen van het boedeltekort. Voormelde is in principe juist. Echter, een dergelijke opstelling zou betekenen dat mensen in de laagste inkomstencategorie, die simpelweg geen afdrachtplicht hebben nu zij onvoldoende middelen hebben om fatsoenlijk te leven, nimmer in een dergelijk geval met een schone lei de schuldsaneringsregeling kunnen verlaten.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] is in de ban geraakt van de coronacrisis en dan met name ten aanzien van de in zijn ogen ten onrechte getroffen maatregelen. Hij vindt het noodzakelijk zich hiertegen dan ook uitdrukkelijk en veelvuldig te verzetten. Dit kostte hem veel tijd. Hierdoor is de nakoming van zijn verplichtingen, en dan met name de informatieplicht, op een zijspoor geraakt. De tijdens het verloop van de schuldsaneringsregeling opgelopen CJIB-boetes houden ook verband met het verzet van [appellant] tegen deze maatregelen. [appellant] meent deze echter niet te hoeven betalen en is daartegen in beroep/ cassatie gegaan. In één geval is de boete al van de baan. Ook zijn strijd tegen de website Videre, welke volgens [appellant] een persoonlijke hetze tegen hem voert, heeft veel van zijn tijd en energie in beslag genomen en is ten koste gegaan van het nakomen van zijn verplichtingen.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Deze schuldsaneringsregeling is tussentijds beëindigd door het niet voldoen aan de informatieplicht. Hoewel in het verzoekschrift melding wordt gemaakt van nagezonden stukken, waaruit zou moeten blijken dat de ernst van de situatie voor [appellant] zeer duidelijk is
geworden na de mondelinge behandeling, zijn deze door de bewindvoerder niet ontvangen.
Helaas moet vastgesteld worden dat tot heden alle informatie ontbreekt die ook al ontbrak bij het verzoek tot tussentijdse beëindiging. Er is nadien, behalve het verzoekschrift waarin slechts een kopie van het vonnis van 1 december 2020 was opgenomen niets meer vernomen van [appellant] en/of zijn raadsman.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] heeft gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling om een verkorting van de looptijd gevraagd. Dit is afgewezen. Er bleek toen echter wel dat er sprake was van nieuwe schulden. Daarna heeft [appellant] wel wat informatiebescheiden overgelegd, maar op dit moment hoort de bewindvoerder al sinds medio september 2020 niets meer van hem. Dit heeft ongetwijfeld te maken met de intensieve wijze waarop [appellant] zich tegen de coronamaatregelen verzet en de tijd en energie die daarmee gepaard gaan. Zo is de bewindvoerder ook niet geïnformeerd ten aanzien van de boetes en strafrechtelijke veroordeling welke [appellant] ten gevolge van de wijze waarop hij zich tegen de coronamaatregelen verzet ten deel zijn gevallen. Het belang van het op een juiste wijze nakomen van zijn verplichtingen is [appellant] bij gelegenheid van de beëindigingszitting nog eens nadrukkelijk voorgehouden, maar van enige verbetering sindsdien is geen sprake geweest. Ook de boedelachterstand bestaat nog steeds. De bewindvoerder handhaaft haar verzoek om deze schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen zonder toekenning van een schone lei. De bewindvoerder is tegen een verlenging onder de genoemde omstandigheden van deze zaak.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en nieuwe bovenmatige schulden heeft doen ontstaan.
3.8.2.
Vast staat dat [appellant], ondanks herhaalde waarschuwingen en aansporingen van zowel zijn bewindvoerder als de rechter-commissaris, vanaf december 2019 de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg blijkt dat [appellant] bij gelegenheid van die zitting heeft toegezegd de bewindvoerder voortaan adequaat te zullen gaan informeren. Daar is, naar nu blijkt, helemaal niets van terecht gekomen, de bewindvoerder heeft sinds voornoemde zitting geen enkele informatie, gedateerd noch actueel, van of namens [appellant] ontvangen. Zo is de bewindvoerder nimmer geïnformeerd met betrekking tot de CJIB-boetes die door [appellant] gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling zijn opgelopen. Datzelfde geldt voor zijn strafrechtelijke veroordeling tot een taakstraf van 60 uur op 21 februari 2021.
3.8.3.
Daarbij stelt het hof vast dat voornoemde CJIB-boetes dienen te worden aangemerkt als nieuwe schulden als bedoeld in artikel 350 lid 3 sub d Fw. Daarbij is het hof tevens van oordeel dat de gedragingen die aan de strafrechtelijke veroordeling van [appellant] ten grondslag hebben gelegen zich ook maar moeilijk verhouden met de aard en het doel van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Gelet op de door [appellant] gelopen risico’s op boetes is geen sprake van een saneringsgezinde houding.
3.8.4.
Voorts staat vast dat [appellant] een boedelachterstand heeft laten ontstaan. Hoe hoog deze boedelstand exact is kan de bewindvoerder, bij gebreke aan een aantal daarvoor benodigde informatiebescheiden, vooralsnog niet berekenen. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw). Daar komt bij dat [appellant] ook geen realistisch en gedegen onderbouwd plan van aanpak heeft overgelegd met betrekking tot de wijze waarop hij deze achterstand binnen de duur van zijn daartoe al dan niet verlengde schuldsaneringsregeling wil gaan inlopen.
3.8.5.
Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). Ter zake de psychosociale situatie van [appellant] zijn ook geen stukken in het geding gebracht. Het hof onderkent dat de gemoedstoestand van zijn gezin, onder andere vanwege de gewelddadige interventie in 2015 bij een van oorsprong zakelijk geschil door een motorbende alsmede de grote invloed die de recente coronamaatregelen op de gemoedstoestand en daaruit voortvloeiend op de gedragingen van [appellant] hebben gehad, reeds lange tijd verre van optimaal is. Het is evenwel de eigen keuze van [appellant] geweest om, jaren na die incidenten, dermate veel tijd en energie in zijn strijd tegen de coronamaatregelen te steken dat een en ander ten koste is gegaan van de nakoming van de voor hem uit hoofde van de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, daargelaten dat uit deze strijd ook, zoals reeds hiervoor overwogen, nieuwe schulden zijn ontstaan. Dit geldt met name ten aanzien van de informatieverplichting, op zich genomen ook nog de lichtste, althans in beginsel minst tijdrovende verplichting.
Overigens is [appellant] reeds vanaf december 2019, dus ruim vóór het intreden van de Coronacrisis, in gebreke met het voldoen aan zijn verplichtingen.
3.8.6.
Nu, tevens doordat hij bekend is, althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn, met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen, daargelaten nog dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de boedelachterstand - voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellant] ontbreekt - in hoger beroep niet is overgelegd en er daarbij niets is aangevoerd waaruit zou kunnen worden herleid dat er gedurende een (verlengde) voortzetting van de schuldsaneringsregeling een substantiële gedragsverbetering zijdens [appellant] valt te verwachten.
3.8.7.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2021.