3.1.In rov. 2.1 tot en met 2.6 van het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal deze feiten hierna, vernummerd tot rov. 3.1.1 tot en met 3.1.6, weergeven.
3.1.1.Grupo Suerte B.V. (hierna: ‘Grupo Suerte’) is op 15 april 2013 opgericht. Statutair bestuurder is [appellante] en Administratiekantoor Grupo Suerte, waarvan [appellante] en [appellant] bestuurders zijn, is enig aandeelhouder. Op 16 augustus 2016 is het faillissement van Grupo Suerte B.V. uitgesproken en [de curator] is daarbij aangesteld als curator.
3.1.2.Grupo Suerte exploiteerde een restaurant en huurde van [appellant] een bedrijfspand aan het [adres] te [vestigingsplaats] .
3.1.3.[appellant] voerde de administratie van Grupo Suerte. Deze administratie was ten tijde van de faillietverklaring niet bijgewerkt en liep ongeveer een jaar achter. Er zijn van Grupo Suerte geen jaarrekeningen gedeponeerd bij het handelsregister.
3.1.4.De pinautomaat waarvan Grupo Suerte gebruik maakte, was gekoppeld aan de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] (hierna ook: ‘de bankrekening’), die op naam stond van [persoon A] en/of [persoon B] , de ouders van [appellant] . De huurovereenkomst voor de pinautomaat is gesloten door [[-]] Management B.V. en ondertekend door [appellant] .
3.1.5.Op 12 april 2018 zijn [persoon A] en [persoon B] door de rechter-commissaris gehoord als getuigen in het faillissement van Grupo Suerte B.V.
[persoon A] heeft bij die gelegenheid onder meer verklaard:
“(…) U houdt mij voor dat Grupo Suerte B.V. handelde onder de naam [handelsnaam] , wat een restaurant was. (…) Ik heb geen werkzaamheden verricht voor het restaurant. Helemaal niet. Ik ben ook helemaal niet betrokken geweest bij de exploitatie van het restaurant. Ik heb geen hand- en spandiensten verricht voor het restaurant. Helemaal niet. (…)
Ik was zelf eigenaar van de inventaris die het restaurant gebruikte. (…) Ik heb de inventaris gekocht van de curator van het bedrijf dat voor [handelsnaam] in het pand zat. Ik heb rond de € 17.000 betaald voor de inventaris. (…) Ik heb indertijd mijn zoon willen helpen zodat hij van start kon gaan met het restaurant. (…) Mijn zoon had geen centen.
U vraagt mij of bankrekening [rekeningnummer 2] mij iets zegt. Dat is de privérekening van mijn vrouw en mij. (…) Wanneer ik ging eten en drinken in het restaurant betaalde ik wel vanaf de Rabobank rekening aan Grupo Suerte B.V. Er zijn geen andere betalingen, buiten dus deze etentjes, vanaf de Rabobank rekening aan Grupo Suerte B.V. gedaan. (…)
U houdt mij de bankrekening [rekeningnummer 1] voor. (…) De bankrekening moet geopend zijn in de beginperiode van [handelsnaam] . Ik heb er verder niets van gezien. (…) Ik ben zelf nooit de bankrekening gaan gebruiken. (…) Ik heb de ING bankrekening aan mijn zoon gegeven omdat hij daarvoor failliet is gegaan en hij mij heeft verteld dat hij geen bankrekening kon openen omdat hij failliet was gegaan. (…) Mijn zoon heeft met die rekening gehandeld en verder heb ik er nooit meer iets van gezien. U vraagt mij waarom de tenaamstelling nooit is gewijzigd. Ik weet niet waarom de tenaamstelling niet meer is gewijzigd. Ik dacht dat de tenaamstelling zou worden gewijzigd. (…) Ik heb geen bankpas. Nu ik verder denk. Bedenk ik dat er wel een bankpas moet zijn want ik heb die bankpas aan mijn zoon gegeven. Ik heb geen bankafschriften van deze ING rekening gezien. Ik heb ook geen inlogcodes gekregen om digitaal inzage te krijgen in de ING rekening. Ik heb niets met deze rekening van doen gehad. (…)Ik heb, waar het gaat over het afgeven van de ING rekening aan mijn zoon, verder geen vragen gesteld aan mijn zoon. (…) Als vader vraag je niet zo veel dingen. (…) Ik heb enkel de rekening geopend en verder weet ik er niets vanaf. (…) Ik heb deze niet vermeld op mijn belastingaangifte. (…) Ik heb regelmatig in het restaurant gegeten. Ik denk dat dat ongeveer eens in de twee weken geweest is. (…)”
3.1.6.De Belastingdienst heeft een onderzoek gedaan bij Grupo Suerte in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 36 en/of 36b Invorderingswet.
In het rapport dat zij daarvan op 25 april 2018 heeft opgesteld, staat onder punt 7.5.1.2 op pagina 10 vermeld:
“[rekeningnummer 1] t.n.v. [persoon A] en/of [persoon B]
Dit betreft de bankrekening waaraan de pinautomaat is gekoppeld. Voor deze bankrekening zijn volgens de ING bank een 2-tal bankpassen in omloop geweest. Pas nr. 002 van 16 februari 2012 t/m 15 februari 2016 t.n.v. [persoon A] . Pas nr. 004 vanaf 15 februari 2016 tot en met heden eveneens op naam van [persoon A] .Er zijn geen gemachtigden voor deze rekening.
Naast de pinontvangsten vallen voornamelijk uitgaven onder de noemer “NSC” op. Ons inziens betreft dit uitgaven ten behoeve van “Nationaal Stichting Casinospelen”. Het betreft een bedrag van € 66.660,00.”
De Belastingdienst heeft de inkomsten van Grupo Suerte ad € 430.696,45 (waarvan
€ 355.349,42 aan pinbetalingen) vergeleken met een door [appellant] aan de curator verstrekt overzicht van inkomsten en uitgaven. Volgens de Belastingdienst is van een bedrag van € 195.786,16 aan uitgaven niet vast te stellen dat deze zakelijk zijn gedaan (pagina 19 en 20 van het rapport).
Ten slotte is op pagina 22 van dit rapport onder punt 12.2 vermeld:
“Samengevat bestaat het kennelijk onbehoorlijk bestuur uit het volgende:
1. Geen jaarstukken opgemaakt
2. Administratie niet bijgewerkt
3. Aangiften Loonheffing niet correct (voor diverse personeelsleden geen aangifte LH gedaan)
4. Aangiften Omzetbelasting niet juist (groot deel van de omzet niet aangegeven)
5. Pinautomaat bewust gekoppeld aan rekening van schoonouders van de formele bestuurder en ouders van feitelijk bestuurder [appellant] . Dit om een en ander buiten het zicht te houden van mogelijke schuldeisers.”
3.2.1.In eerste aanleg vorderde de curator, voor zover in dit hoger beroep aan de orde,
1. hoofdelijke veroordeling van [appellanten] tot betaling van het volledige tekort in het faillissement van Grupo Suerte voor zover dit tekort niet door vereffening van de overige baten kan worden voldaan en wel:
- tot betaling van een voorschot van € 150.000,00,
- tot betaling van het restant, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
2. [appellant] een bestuursverbod ex artikel 106a Faillissementswet (Fw) op te leggen voor een periode van vijf jaar;
een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2.2.Aan deze vorderingen heeft de curator, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellanten] als (feitelijk) bestuurders op grond van artikel 2:248 BW aansprakelijk zijn voor het gehele faillissementstekort. Aan het gevorderde bestuursverbod van [appellant] heeft de curator ten grondslag gelegd dat hij in ernstige mate is tekortgeschoten in de nakoming van de informatie- en medewerkingsverplichtingen ex artikel 105 Fw en 105a Fw en dat hij in een periode van 4 jaar bij 4 faillissementen betrokken was.
3.2.3.[appellanten] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op grond van artikel 2:248 BW geoordeeld dat [appellante] als statutair bestuurder van Grupo Suerte aansprakelijk is voor het faillissementstekort en dat ook [appellant] , nu hij het beleid van Grupo Suerte (mede) heeft bepaald als bestuurder, daarvoor aansprakelijk is. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat [appellanten] zullen worden veroordeeld in het faillissementstekort. Omdat door de curator voldoende aannemelijk is gemaakt dat het faillissementstekort meer dan € 150.000,00 bedraagt, heeft de rechtbank het gevorderde voorschot ter hoogte van dat bedrag toewijsbaar geacht. Hetzelfde geldt voor de gevorderde rente en het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten (€ 2.275,00). De vordering om [appellant] een bestuursverbod op te leggen was naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
3.2.5.Op grond van het vorenstaande heeft de rechtbank [appellante] en [appellant] hoofdelijk veroordeeld om aan de curator te betalen het volledige tekort in het faillissement van Grupo Suerte voor zover dit tekort niet door vereffening van de overige baten kan worden voldaan, in die zin dat zij hoofdelijk worden veroordeeld:
- tot betaling binnen 14 dagen na het datum van het vonnis waarvan beroep aan de curator van een voorschot ten bedrage van € 150.000,00, vermeerderd met rente, en
- tot betaling van het restant van het faillissementstekort nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Voorts heeft de rechtbank [appellante] en [appellant] veroordeeld om aan de curator te betalen een bedrag van € 2.275,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente.
Ten slotte heeft de rechtbank [appellante] en [appellant] veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.
Het vonnis waarvan beroep is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde afgewezen.