ECLI:NL:GHSHE:2022:1113

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
20-002886-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging in uitgaansgelegenheid te Oss met letsel aan slachtoffers

Op 6 april 2022 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de zaak van een verdachte die betrokken was bij openlijke geweldpleging in vereniging in een uitgaansgelegenheid te Oss. De verdachte, geboren in 2000, was eerder veroordeeld door de politierechter tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 150 uren, na een incident op 1 januari 2020 waarbij hij samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De slachtoffers liepen letsel op door herhaaldelijk geslagen en geschopt te worden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een schadevergoeding aan de slachtoffers. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een aanpassing van de proeftijd. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld en de verdachte schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging in vereniging. De schadevergoedingsvorderingen van de slachtoffers zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002886-20
Uitspraak : 6 april 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 8 december 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-001837-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van een bedrag van respectievelijk 2.463,43 euro en 654,13 euro, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partijen zijn ten aanzien van het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. Aan de verdachte zijn tevens schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf, in die zin dat de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf 2 jaren zal bedragen in plaats van 3 jaren.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Verder heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Oss openlijk, te weten, in zalencentrum Vivaldi en/of (vervolgens) aan de Molenstraat 81, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam, te slaan en schoppen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2020 te Oss openlijk, te weten, in zalencentrum Vivaldi en vervolgens aan de Molenstraat 81, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam, te slaan en/of schoppen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]

1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2020 (pg. 6 en 7), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :

Pagina 6
Ik doe aangifte van mishandeling. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte pijn en/of letsel.
Op woensdag 1 januari 2020, omstreeks 02.00 uur, was ik aanwezig in de Vivaldi te Oss. Dit betreft een uitgaansgelegenheid waar een feest gaande was. Omstreeks 03.15 uur liep ik in de zaal. Er liep iemand tegen mij aan. Ik ken die jongen van het uitgaan in Oss en in Nijmegen. Ik weet dat hij [verdachte] heet. Hij komt ook uit Oss. Toen [verdachte] tegen mij aanliep keek hij mij heel boos aan en riep hij iets. Omstreeks 03.20 uur stond ik in de buurt van de bar. Ik zag dat [verdachte] samen met vijf anderen naar mij toe kwam lopen. Ik herkende hier twee jongens van, te weten [medeverdachte 1] (de broer van [verdachte] ) en [medeverdachte 2] .
Pagina 7
Ik zag dat [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en de andere jongens mij met gebalde vuist sloegen op mijn gezicht. Ik weet niet precies hoe vaak ik ben geslagen. Ik probeerde de klappen te ontwijken. Ik had direct pijn in mijn gezicht. Vervolgens ben ik naar buiten gegaan. Ik ben daar opnieuw geslagen en geschopt.

2. Het aanvraagformulier medische informatie betreffende [slachtoffer 1] d.d. 9 januari 2020 (dit maakt geen onderdeel uit van het doorgenummerde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van [arts] :

Omschrijving van het letsel:
  • Zwelling en blauwe plekken rondom de ogen en het jukbeen links;
  • Snijwonden linker wenkbrauw;
  • Snijwond linker mondhoek.

3. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2020 (pg. 10 en 11), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [slachtoffer 2] :

Pagina 10
Ik wil aangifte doen van mishandeling. Toen ik werd geslagen door de mij bekende [medeverdachte 2] voelde ik direct hevige pijn in mijn gezicht, voornamelijk mijn linker oog. Ik mis ten gevolge van de klappen een stukje van mijn hoektand rechtsboven. Verder heb ik een snee onder mijn rechteroog, zit mijn linkeroog gedeeltelijk dicht en is mijn neus vermoedelijk gebroken.
Op woensdag 1 januari 2020 omstreeks 01.45 uur ben ik samen met enkele vrienden naar
Zalencentrum Vivaldi in Oss gegaan. Tussen 03.00 uur en 03.30 uur liep ik van de technozaal naar de Spiegelzaal. Ik zag dat mijn vrienden [naam 1] en [slachtoffer 1] werden belaagd door een groep van circa 11 Turkse jongens. Ik ken van de groep onder andere [medeverdachte 2] en [verdachte] .
Pagina 11
Ik zag dat 2 jongens van de groep op [naam 1] afkwamen en hem duwden. Ik wilde [naam 1] weg
trekken en kreeg gelijk van de mij bekende [medeverdachte 2] enkele stompen, met zijn tot vuist gebalde handen. Hij stompte op mijn gezicht, namelijk op mijn linker en rechteroog en mijn neus.

4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 januari 2020 (pg. 17 en 18), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :

Pagina 17
Op woensdag 1 januari 2020 omstreeks 03.40 uur werd er een melding uitgegeven van een mogelijke vechtpartij bij zalencentrum “Vivaldi”, gelegen aan de Molenstraat 81 te Oss.
Wij werden ter plaatse aangesproken door een beveiligingsmedewerker die aangaf dat er
zojuist binnen in een van de zalen een vechtpartij was geweest die uiteindelijk buiten werd voortgezet. Wij hoorden dat er een jongen mishandeld was door een aantal buitenlandse jongeren, vermoedelijk van Turkse komaf. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat deze jongen een bebloed gezicht had.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben in gesprek gegaan met een van de beveiligingsmedewerkers. Ik zag en hoorde dat hij tegen mij zei dat hij een van de jongens herkende die verantwoordelijk het slachtoffer had mishandeld. Ik zag dat de beveiligingsmedewerker vervolgens een jongen aanwees met een zwart T-shirt met witte letters. Ik zag dat hij de enige jongen was met deze kleding. Ik hoorde dat de beveiligingsmedewerker tegen mij zei dat hij had gezien dat deze jongen het slachtoffer meerdere malen had geschopt. Ik ben vervolgens richting deze jongen gelopen en hem duidelijk gemaakt dat hij verdachte was van mishandeling.
Pagina 18
Deze jongen heet [verdachte] en is geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] .

5. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 januari 2020 (pg. 20 en 21), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [getuige 1] :

Pagina 20
Ik ben vannacht, 1 januari 2020, als horecaportier werkzaam bij Vivaldi aan de Molenstraat 81 te Oss. Ik stond omstreeks 03.40 uur bij de toegangsdeur aan de zijkant van de Vivaldi. Op dat moment kwam er een Nederlandse jongen naar buiten. Ik zag aan zijn gezicht dat hij gewond was en bloedde. De jongen liep richting de Molenstraat. Kort achter deze jongen kwamen enkele andere jongens naar buiten en ook die liepen richting de Molenstraat. Ergens halverwege het pad werd de Nederlandse jongen door een van de andere jongens, aangevallen. Ik zag dat de Nederlandse jongen op de grond viel en terwijl hij op de grond lag door die ene jongen geschopt werd. Ik ben direct naar de jongens toegelopen. Dichterbij gekomen zag ik dat de jongen nogmaals geschopt werd op zijn lichaam. Ik ben er tussen gaan staan zodat er niet meer gevochten werd en heb hulp aan het slachtoffer verleend.
De schoppende jongen had een Turks uiterlijk, donker haar tot in de nek en hij droeg
een zwart shirt met witte letters iets van "Bjalmain". Ik heb de schoppende jongen later aangewezen aan de ter plaatse gekomen politie.

6. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 januari 2020 (pg. 23 en 24), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [getuige 2] :

Pagina 23
U vraagt mij of ik kan vertellen wat er gisteren is gebeurd. Ik was op stap met mijn vrienden in de Vivaldi in Oss.
Ik zag dat er een ruzie ontstond waarbij het geweld gericht was tegen [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ). [slachtoffer 1] deed helemaal niets terug. Ik zag dat [verdachte] en zijn broer, [medeverdachte 1] , [slachtoffer 1] aanvielen. Ik zag dat [slachtoffer 1] weg probeerde te komen van die groep en naar buiten ging. Ik zag dat buiten het gevecht verder ging.

7. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 januari 2020 (pg. 26 en 27), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [getuige 3] :

Pagina 26
Het klopt dat ik afgelopen nieuwjaarsnacht getuige ben geweest van een mishandeling in de Vivaldi in Oss.
Er was een groep met Turkse jongens in de Vivaldi. Ik zag dat het wat onrustig werd. Ik zag dat een van de Turkse jongens echt heel boos was. Ik zag dat hij wild om zich heen aan het slaan was. Ik zag dat hij een Nederlandse jongen sloeg. Ik zag dat die Nederlandse jongen een grijze trui droeg. Ik zag dat de jongen met die grijze trui een vuistslag kreeg tegen zijn hoofd. [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ) kwam ook in de vechtpartij terecht. De Turkse jongen bleef slaan. Ik zag dat [slachtoffer 2] en die Nederlandse jongen met de grijze trui werden geraakt. Ik zag later ook dat die Nederlandse jongen met grijze trui gewond was aan zijn mondhoek en aan zijn wenkbrauw. Ik zag dat die helemaal open lag. [slachtoffer 2] en die Nederlandse jongens werden in het gezicht geraakt door de vuistslagen. [slachtoffer 2] raakte gewond aan zijn neus door de vuistslag van die jongen.

8. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 januari 2020 (pg. 69 en 72), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [medeverdachte 2] :

Pagina 71
U vraagt mij wat er in de nieuwjaarsnacht is gebeurd. De jongens waar wij ruzie mee hadden ken ik. (…) Ik weet niet wat er daarna gebeurde, maar het was 10 meter verderop dat iedereen in elkaar was. Daarmee bedoel ik dat iedereen gewoon op elkaar aan het rammen was. Dit was binnen. Vervolgens kwamen de beveiligers. Wij moesten allemaal naar buiten.
Ik was met best wel een grote groep in de Vivaldi, namelijk [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) en [medeverdachte 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] . Dat zijn de personen die ik mij kan herinneren.

9. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 mei 2020 (dit maakt geen onderdeel uit van het doorgenummerde dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [getuige 4] :

Blad 1
Wij waren op 1 januari 2020 bij de Vivaldi in Oss.
Ik weet dat er binnen al iets was gebeurd tussen [slachtoffer 1] (Het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) en een jongen. De jongen met wie hij ruzie had was [verdachte] of [medeverdachte 1] . Ik weet dat zij broers zijn. Toen wij buiten stonden kwamen we die jongens weer tegen. Met die jongens bedoel ik [verdachte] en [medeverdachte 1] en nog een jongen die ik niet ken. Ik stond op ongeveer 1 of 2 meter van [slachtoffer 1] . Die jongens vielen [slachtoffer 1] aan en ik zag dat er geduwd en geslagen werd. Tijdens deze vechtpartij viel [slachtoffer 1] op de grond. Ik zag dat, toen [slachtoffer 1] op de grond lag, een van de jongens hard tegen het gezicht van [slachtoffer 1] aan schopte. Ik weet niet precies wie van de twee, maar het was een van de twee broers dus [medeverdachte 1] of [verdachte] .

10. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 23 maart 2021, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :

Ik was op 1 januari 2020 in zalencentrum Vivaldi. Ik kreeg op enig moment een duw van [slachtoffer 1] waardoor er drinken over mij heen kwam. Het was heel erg druk. Ik voelde mij vernederd. Ik had die dag een zwart shirt met de witte letters “Balmain” aan.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Er is daartoe aangevoerd dat, vanwege het tijdsverloop tussen beide momenten, het toegepaste geweld buiten de Vivaldi los moet worden gezien van geweld dat eerder zou zijn gepleegd in Vivaldi. Ten aanzien van het incident in Vivaldi is opgemerkt dat enkel aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat [verdachte] geweld tegen hem heeft gebruikt. Andere getuigen hebben het over een groep jongens die onder andere [slachtoffer 1] belaagt. Echter kan belaging niet worden geïnterpreteerd als een geweldshandeling. Gelet daarop kan volgens de verdediging onvoldoende worden vastgesteld dat [verdachte] een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan een openlijke geweldpleging binnen de Vivaldi. Ten aanzien van het incident buiten de Vivaldi is aangevoerd dat [verdachte] weliswaar de confrontatie met [slachtoffer 1] heeft opgezocht, maar dat hij dit zonder betrokkenheid van anderen heeft gedaan. Zijn handelen kan dan ook niet worden gekwalificeerd als het openlijk in vereniging geweld plegen.
De verdediging heeft subsidiair bepleit dat bij een bewezenverklaring van het openlijk in vereniging geweld plegen buiten de Vivaldi, de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het geweld dat ziet op aangever [slachtoffer 2] .
Het hof overweegt als volgt.
Het hof twijfelt niet aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen, zoals hiervoor weergegeven in de bewijsmiddelen. Deze verklaringen zijn op een uitzondering na kort na de gebeurtenissen bij de politie afgelegd, zij zijn gedetailleerd en vinden op belangrijke details steun in elkaar en in het bijzonder in de verklaring van de getuige [getuige 1] , die ten tijde van het bewezenverklaarde werkzaam was als beveiliger. Dat de verklaringen van de verschillende getuige niet op alle onderdelen identiek zijn, is eigen aan een situatie waarbij sprake is van het openlijk in vereniging plegen van geweld in het uitgaansleven. Dat maakt echter niet dat die verklaringen als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. Het enkele gegeven dat sommige getuigen bij de raadsheer-commissaris anders hebben verklaard of het zich niet meer goed kunnen herinneren, doet naar het oordeel van het hof ook niet af aan de betrouwbaarheid van de door hen eerder afgelegde verklaringen.
Dat geldt in het bijzonder voor de verklaring die de getuige [getuige 2] op 1 januari 2020 tegenover de politie heeft afgelegd. Van enig belang van de getuige [getuige 2] om de verdachte op dat moment te belasten, is het hof niet gebleken. Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat de getuige [getuige 4] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat [getuige 2] , nadat zij door de politie was gehoord, door een van verdachten werd benaderd en dat zij zich daar niet fijn bij voelde. Die mogelijke beïnvloeding achteraf maakt dat het hof juist een groter gewicht toekent aan de verklaring die [getuige 2] al meteen na de gebeurtenissen heeft afgelegd dan aan haar verklaring tegenover de raadsheer-commissaris waarin zij aangeeft het zich niet meer goed te kunnen herinneren.
Ook de verklaring die door de getuige [getuige 4] bij de politie is afgelegd, acht het hof betrouwbaar. Hoewel deze verklaring eerst enkele maanden na de gebeurtenissen is afgelegd, heeft deze getuige gedetailleerd verklaard over wat zij zich van het incident kon herinneren. Zij geeft daarbij ook aan wat zij zich niet duidelijk kan herinneren of waarover zij twijfelt. Haar verklaring vindt bovendien in belangrijke mate steun in de verklaring van beveiliger [getuige 1] .
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof het volgende komen vast te staan. Op 1 januari 2020 is [slachtoffer 1] in de Vivaldi te Oss op enig moment tegen verdachte aangebotst waardoor verdachte drank over zich heen kreeg. [verdachte] is vervolgens enige tijd later met een groep jongens, waaronder medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , naar [slachtoffer 1] toegelopen en heeft hem in zijn gezicht geslagen. [slachtoffer 1] is daarna ook door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en anderen van de groep in zijn gezicht geslagen. Aangever [slachtoffer 2] , die tussenbeide kwam, is door een van de betrokken jongens, te weten [medeverdachte 2] , meermalen in het gezicht geslagen. [slachtoffer 1] is vervolgens naar buiten gegaan, gevolgd door verdachte, [medeverdachte 1] en een andere jongen. Buiten is [slachtoffer 1] weer aangevallen. Toen hij op de grond was gevallen, heeft verdachte [slachtoffer 1] tegen zijn lichaam en zijn gezicht geschopt. [medeverdachte 1] was daar op dat moment bij. Naar het oordeel van het hof is sprake van één voortgezette geweldpleging door de groep jongens waarvan de verdachte deel uitmaakte. Deze geweldpleging heeft zich van binnen naar buiten verplaatst. Gelet op de voornoemde handelingen van verdachte is het hof van oordeel dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dit geweld, zodat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Het hof verwerpt het betrouwbaarheidsverweer van de verdediging in volle omvang.
Voor het overige vinden de gevoerde bewijsverweren reeds hun weerlegging in de bewijsmiddelen, zodat ook die verweren worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat bij bewezenverklaring de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
Door de verdediging is verzocht om matiging van de door de rechtbank opgelegde straf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk in vereniging plegen van geweld tijdens een oud-en-nieuw-feest in Oss. Hij heeft samen met zijn broer en vrienden de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] mishandeld door hen meermalen in het gezicht te slaan en [slachtoffer 1] daarnaast tegen het lichaam en in het gezicht te schoppen nadat hij op de grond was gevallen. De directe aanleiding daarvoor lijkt te zijn dat hij en [slachtoffer 1] eerder op de avond tegen elkaar opbotsten en de verdachte daardoor drank over zich heen kreeg. Dit maakte dat de verdachte zich vernederd voelde, zo verklaarde hij ter terechtzitting in hoger beroep. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben door het geweld letsel opgelopen. Zo had [slachtoffer 1] meerdere verwondingen en zwellingen in zijn gezicht en zaten zijn gezicht en onderrug onder de blauwe plekken. Ook moest zijn wenkbrauw en mondhoek gehecht worden, hetgeen littekenvorming heeft veroorzaakt. [slachtoffer 2] had veel last van hoofdpijn en zijn rechter oogkas was dik en blauw. Hij had een bloeduitstorting in zijn linker oog en een snee onder zijn oog moest gehecht worden. Zowel de neus als de rechter oogkas bleken gekneusd te zijn. Beiden hebben ook psychische klachten overgehouden aan het incident, waaronder gevoelens van angst om de verdachte tegen te komen. Door zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Naar het oordeel van het hof is dit geweld een toonbeeld van buitensporig en zinloos geweld, dat evengoed nog slechter had kunnen aflopen. Bovendien werd het geweld onder meer gepleegd in een volle feestzaal waarbij meer mensen ongewild het slachtoffer hadden kunnen worden van het geweld en in ieder geval daarvan getuige zijn geweest. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan. De verdachte heeft van zijn vrienden het meest ernstige geweld toegepast, te weten het schoppen in het gezicht van [slachtoffer 1] . Het hof ziet hierin aanleiding om aan de verdachte een zwaardere straf op leggen dan de straffen die aan zijn medeverdachten zijn opgelegd.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 januari 2022, waaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het onderhavige feit niet eerder (onherroepelijk) voor soortgelijke delicten door de strafrechter was veroordeeld. Tevens volgt uit het uittreksel dat de verdachte na het plegen van het onderhavige feit, inmiddels meer dan twee jaar geleden, niet voor het plegen van nieuwe strafbare feiten met politie en/of justitie in aanraking is gekomen. Wel is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken. De verdachte werkt bij zijn vader in het bedrijf. Hij woont bij zijn ouders en heeft geen schulden.
Alles overziend zal het hof aan de verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal ziet het hof geen redenen om daarnaast een voorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen. Het hof is van oordeel dat, mede gelet op verdachtes documentatie en persoonlijke omstandigheden, thans geen stok achter de deur nodig is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.366,62, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in € 1.366,62 aan materiële schade, bestaande uit de kosten voor het kaartje van het nieuwjaarsfeest, een broek, opgelopen studievertraging, gemaakte tandartskosten en reiskosten, en € 1.000,00 aan immateriële schade.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 654,13, bestaande uit € 154,13 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020. Ten aanzien van het overige is de benadeelde niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair zijn verschillende schadeposten betwist en is verzocht om matiging van de vordering.
Aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreekse schade toegebracht.
Het hof zal de volgende posten aan gevorderde materiële schade toewijzen: de broek, de tandartskosten en een gedeelte van de reiskosten (€ 19,20). Deze posten zijn niet betwist en naar het oordeel van het hof is genoegzaam komen vast te staan dat [slachtoffer 2] deze schade heeft opgelopen tijdens het incident.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten in verband met het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland overweegt het hof als volgt. Deze opgevoerde reiskosten zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv. Zij zijn ook niet toewijsbaar als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling. De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verlet- en verblijfskosten - zoals voor het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland - kent de proceskostenregeling geen vergoeding. Deze reiskosten worden daarom afgewezen.
Het hof zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd en het strafgeding onevenredig wordt belast als de benadeelde partij alsnog tot een nadere onderbouwing in staat zou worden gesteld. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof overweegt dat [slachtoffer 2] op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade, nu er sprake is van lichamelijk letsel. Het hof heeft bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding gelet op in vergelijkbare gevallen toegekende bedragen en begroot de immateriële schade naar de maatstaf van billijkheid op een bedrag van € 500,00. Het hof zal de benadeelde partij voor het resterende deel aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal aldus het gevorderde bedrag aan schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van € 641,36. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, gelet op het hiervoor overwogene, veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel inzake de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 641,36. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 12 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.527,33, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in € 1.527,33 aan materiële schade, bestaande uit de kosten van een trui, een broek, schoenen, eigen risico zorgverzekering, gederfde inkomsten, voetbalcontributie en reis- en parkeerkosten, en € 3.000,00 aan immateriële schade.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 2.463,43, bestaande uit € 963,43 aan materiële schade en € 1500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020. Ten aanzien van het overige is de benadeelde niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair zijn verschillende schadeposten betwist en is verzocht om matiging van de vordering.
Aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreekse schade toegebracht.
Het hof zal de volgende posten aan gevorderde materiële schade toewijzen: de trui, het eigen risico, de gederfde inkomsten, de voetbalcontributie en de reis- en parkeerkosten. Deze posten zijn niet betwist en naar het oordeel van het hof is genoegzaam komen vast te staan dat [slachtoffer 1] deze schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde.
Het hof zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd en het strafgeding onevenredig wordt belast als de benadeelde partij alsnog tot een nadere onderbouwing in staat zou worden gesteld. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof overweegt dat [slachtoffer 1] op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade, nu er sprake is van lichamelijk letsel. Het hof heeft bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding gelet op in vergelijkbare gevallen toegekende bedragen en begroot de immateriële schade naar de maatstaf van billijkheid op een bedrag van € 1.500,00. Het hof zal de benadeelde partij voor het resterende deel aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal aldus het gevorderde bedrag aan schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van € 2.463,43. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof zal de vordering tot immateriële schade voor het overige afwijzen.
Het hof zal de verdachte, zoals hiervoor reeds aangekondigd, veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel inzake de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 2.463,43. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor 34 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Hoofdelijke oplegging van de betalingsverplichtingen jegens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
Het hof zal de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien deze vorderingen tevens zijn ingediend in de strafzaken van de medeverdachten. Verdachte wordt aldus veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partijen van het toegewezen bedrag, te voldoen voor zover deze vorderingen niet reeds door of namens een medeverdachte zijn betaald.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
- verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 641,36 (zeshonderdeenenveertig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 141,36 (honderdeenenveertig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s)hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 12,77 (twaalf euro en zevenenzeventig cent) aan materiële schadeaf;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 641,36 (zeshonderdeenenveertig euro en zesendertig cent), waarvoor de verdachte met de mededader(s)hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is,vermeerderd met de wettelijke rente van 1 januari 2020 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat de gijzeling voor de duur van ten hoogste 12 (twaalf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.463,43 (tweeduizend vierhonderddrieënzestig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 963,43 (negenhonderddrieënzestig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s)hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.463,43 (tweeduizend vierhonderddrieënzestig euro en drieënveertig cent), waarvoor de verdachte met de mededader(s)hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is,vermeerderd met de wettelijke rente van 1 januari 2020 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat de gijzeling voor de duur van ten hoogste 34 (vierendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Klompe, griffier,
en op 6 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hieronder wordt, voor zover niet anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van de politie Eenheid Oost-Brabant, district 's-Hertogenbosch, met zaakregistratienummer PL2100-2020010234, afgesloten d.d. 15 januari 2020, aantal doorgenummerde bladzijden: 89. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.