ECLI:NL:GHSHE:2022:1125

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
200.296.848_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarigen in het kader van ouderschapsregeling en ondertoezichtstelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen, die momenteel bij de vader is vastgesteld. De kinderen, geboren in 2008, 2009, 2011 en 2013, zijn onder toezicht gesteld en de moeder heeft bezorgdheid geuit over de opvoedsituatie bij de vader. De vader heeft echter tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de kinderen goed gedijen in zijn zorg en dat er geen contra-indicaties zijn voor hun verdere opgroei bij hem. Het hof heeft de situatie van de kinderen beoordeeld en geconcludeerd dat het niet in hun belang is om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. De moeder heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de huidige situatie schadelijk is voor de kinderen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 april 2021
Zaaknummer: 200.296.848/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/350227 FA RK 18-5254
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat voorheen: mr. M.W.A. Verhaard,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat voorheen: mr. A.A. Broekman-de Feijter.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 3](hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 4](hierna: [minderjarige 4] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Als informant is aangemerkt:
de Gecertificeerde Instelling
Stichting Jeugdbescherming West Zeeland(hierna: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 15 januari 2019, 1 maart 2019 (herstelbeschikking), 27 juli 2020 en 2 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 juli 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als in het belang van de kinderen wenselijk is.
2.2.
Van de zijde van de vader is geen verweerschrift ingekomen.
.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Verhaard;
  • de vader;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
[minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
[minderjarige 2] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te worden gehoord.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de GI van 9 februari 2022 met bijlagen 1 tot en met 10.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van het volgende.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 oktober 2015 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 11 februari 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
De kinderen zijn onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 2 april 2021 is de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd tot 5 april 2022.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juni 2021 heeft de rechtbank – voor zover thans van belang – de zorgregeling gewijzigd en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld waarbij de opbouw en uitvoering van die regeling is overgelaten aan het beleid van de GI ter verwezenlijking van de doelen waaraan in het kader van de ondertoezichtstelling van de kinderen dient te worden gewerkt, in die zin dat de GI contact dient te laten plaatsvinden tussen [minderjarige 4] en [minderjarige 3] en de vrouw, minimaal eens in de maand onder begeleiding van [instelling] (of een andere hulpverleningsinstelling).
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 december 2021 heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan aan de vader toekomt. Daarnaast is het verzoek van de moeder om uitbreiding van de zorgregeling afgewezen.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – voor zover in hoger beroep van belang - hetgeen partijen in het ouderschapsplan, opgenomen in de beschikking van de rechtbank van 28 oktober 2015, overeen zijn gekomen ten aanzien van het hoofdverblijf, gewijzigd en bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf hebben bij de vader.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. Na de echtscheiding verbleven de kinderen bij de moeder. Bij beschikking van 27 juli 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de kinderen uit huis geplaatst bij de vader. Die beschikking is door het hof bij beschikking van 24 december 2020 bekrachtigd. Op 28 juli 2020 zijn de kinderen feitelijk naar de vader verhuisd.
De moeder ontkent dat bij de vader sprake is van een stabiele opvoedsituatie. [minderjarige 1] is begonnen op het VWO en zit nu op het vmbo-t. Er is sprake van veel verzuim en hij maakt zijn huiswerk niet. De moeder weet niet hoe het zit omdat zij geen contact meer mag hebben met de scholen. De kinderen worden te veel alleen gelaten of naar derden gebracht. Opa en oma worden ingeschakeld. De kinderen hebben geen vrijetijdsbesteding meer.
De moeder mag nauwelijks contact hebben met de kinderen, terwijl met name de jongste kinderen zeer duidelijk aangeven dat zij de moeder missen. Met de twee oudste kinderen heeft de moeder vanaf november/december 2020 geen enkel contact meer.
Algemeen aanvaard is dat het slecht is voor de kinderen indien er geen dan wel beperkt contact is met een ouder. Door de GI wordt alleen ingezet op therapie voor de kinderen, terwijl er ook gewerkt moet worden aan de verbetering van de communicatie tussen partijen. De moeder wil terug naar de oude coouderschapsregeling.
De omgangsbegeleiding wordt inmiddels uitgevoerd door [instantie 1] ; de begeleiding verloopt prettiger. [instantie 1] geeft naar de moeder aan wat goed gaat en wat minder goed gaat. De moeder heeft [minderjarige 1] onbegeleid gezien bij opa en oma tijdens de feestdagen. Dat is goed gegaan. De kinderen gaven aan dat zij meer contact willen hebben met de moeder en meer bij haar te willen zijn.
De kinderen zijn bij de moeder opgegroeid. Het weghalen van de kinderen bij de moeder is traumatisch geweest. De moeder had met alle kinderen een goede band en nu willen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ineens geen contact meer. Het kan niet zo zijn dat de moeder alleen nog maar onder begeleiding contact heeft met de kinderen. De moeder staat open voor mediation. Dat wordt echter niet opgepakt. Er is geen hulpverlening geweest voor de ouders om met elkaar te communiceren. De situatie blijft daarom zoals hij nu is en is heel beschadigend. De moeder wordt op deze manier ontouderd. De moeder wordt door de GI buitengesloten.
Bij de moeder is geen sprake van aangeboren hersenletsel.
3.4.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd. De moeder blijft ontkennen dat er iets aan de hand is. De moeder heeft een beschadiging in de frontale kwab, wat zorgt voor ontremming. De oudste drie kinderen zijn nog steeds bang voor hun moeder. Er verandert niets omdat de moeder blijft ontkennen.
[minderjarige 1] zat in de brugklas havo/vwo. Hij heeft dyslexie. Frans ging niet meer en daarom is [minderjarige 1] naar vmbo-t gegaan. Dat gaat perfect, hij haalt goede cijfers en zet zich goed in. Hij heeft plezier in het leven. [minderjarige 1] fietst naar school; hij heeft geen zin in sport. Hij gamet veel en is veel met vrienden bezig. Hij leest ook veel over geschiedenis en is heel erg politiek gericht. Met [minderjarige 2] gaat het minder goed. Hij heeft adhd en zit op het speciaal onderwijs. Hij zit nu een niveau hoger. [minderjarige 2] krijgt begeleiding van [instantie 2] , zij kijken welke sport hij kan gaan doen. [minderjarige 2] is snel overprikkeld, dus het moet gaan om een individuele sport. Misschien gaat hij op tennissen. [instantie 2] komt bij de vader thuis en onderneemt dingen met [minderjarige 2] .
[minderjarige 3] wordt steeds zelfstandiger; hij gaat nu zelfstandig naar school. Hij volgt circus-lessen en drumles. Over een paar maanden heeft hij zijn eerste concert. [minderjarige 3] vindt het mooi om op te treden en te presenteren.
[minderjarige 4] heeft het moeilijk. Vader merkt aan [minderjarige 4] dat, zeker omdat moeder tijdens de feestdagen bij opa en oma aanwezig was, hij terug in het loyaliteitsconflict komt. Hij huilt dan veel. Als er minder omgang is met de moeder is [minderjarige 4] stabieler. Na de laatste bezoeken merkt de vader dat [minderjarige 4] in een soort onrust terechtkomt. [minderjarige 4] zat op voetbal, maar dat vond hij niets. Nu wil hij op karate.
Het zijn vier hele verschillende kinderen met verschillende interesses. Bij de moeder moesten ze allemaal dezelfde interesses hebben. De vader probeert ze hun eigen weg te laten zoeken. De vader gunt de kinderen hun moeder en hun opa en oma.
3.5.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven te begrijpen dat de kinderen tegen hun moeder zeggen dat ze haar missen. De kinderen zeggen geen nee tegen hun ouders, maar wel tegen de situatie. De kinderen kunnen niet met de situatie omgaan en hebben daarbij het gevoel te moeten kiezen. Er zit niets anders op om los te laten en elkaar als ouder te accepteren. Dat is nog niet gelukt. Los van de vraag of het haalbaar is om het hoofdverblijf te wijzigen lost dat niets op. De situatie is ingewikkeld voor de kinderen. De situatie blijft in stand.
De raad maakt zich zorgen als de hulpverlening in een vrijwillig kader zou plaatsvinden. De spanningen tussen de moeder en de hulpverlening zullen daardoor wellicht minder zijn, maar de twee oudste kinderen moeten in het contact met de moeder gemonitord worden. Ze moeten sterk genoeg gemaakt worden om met het contact te kunnen dealen.
3.6.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er een lange hulpverleningsgeschiedenis is. Aan de uithuisplaatsing is een intensief traject vooraf gegaan. Het NIFP heeft geadviseerd de co-ouderschapsregeling na zes maanden te evalueren. Het ging door de co-ouderschapsregeling nog slechter met de kinderen. Dat heeft geleid tot de uithuisplaatsing. Die heeft rust gegeven voor de kinderen. Inmiddels zijn er ook andere besluiten genomen, waaronder over het gezag. Daar staat de GI nog steeds achter. Wat moeilijk blijft is hoe het contact met de moeder vervolgens plaatsvindt. Soms escaleren dingen. De kinderen zien de moeder nu af en toe bij opa en oma. De zorg is vooral dat de contacten onbelast kunnen plaatsvinden. Het probleem is dat de moeder blijft volharden in het beeld dat zij een hele goede moeder is en de vader een slechte vader. Het is tijd dat de moeder dat los gaat laten en geen strijd meer voert. De moeder kan zich beter richten op hoe zij het contact met de kinderen beter vorm kan geven. Nu zit er niet meer in het contact, terwijl de GI dat wel graag wil.
De GI ervaart niet dat de vader de moeder ook diskwalificeert. De GI ziet dat de vader zijn afspraken goed nakomt. Ook ziet de GI dat moeder het heel moeilijk vindt om naar haar eigen gedrag te kijken en te beseffen dat zij door haar manier van vragen stellen de kinderen onder druk kan zetten. Als de contacten onbelast kunnen plaatsvinden, kan de moeder veel meer deelnemen in het leven van de kinderen. [instantie 1] heeft een andere opdracht, namelijk begeleiding van de omgang. Daardoor is de druk van de situatie af. De GI hoopt dat de positieve ontwikkeling zich doorzet. De ondertoezichtstelling loopt nog tot april 2022. De GI denkt dat het beter is dat er een regievoerder komt, niet onder de noemer van een ondertoezichtstelling, maar van [jeugdzorg] jeugdzorg. Dit omdat de verhouding tussen de moeder en de GI zo moeizaam is. De GI denkt dat het goed is om er uit te stappen om de spanningen te verlagen. Als de GI wel betrokken blijft, zal de lijn die is ingezet worden voortgezet.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.2.
Het NIFP heeft in opdracht van de GI in de maanden juli en augustus 2019 een familierechtelijk onderzoek verricht naar de persoon en de opvoedvaardigheden van beide ouders alsmede naar de persoon van elk van de kinderen. Dit heeft geleid tot zes rapportages. Het NIFP heeft een co-ouderschapsregeling geadviseerd met hulpverlening voor de ouders en de kinderen, waarbij door het NIFP werd geadviseerd om, indien de hulpverlening niet van de grond zou komen, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te bepalen.
Er heeft tussen partijen een co-ouderschapsregeling gegolden. De noodzakelijk geachte hulpverlening is echter onvoldoende van de grond gekomen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg heeft, in lijn met het advies van het NIFP, bij beschikking van 27 juli 2020 bepaald dat de kinderen uit huis geplaatst werden bij de vader. Bij beschikking van dit hof van 24 december 2020 is voornoemde beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.7.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 8 december 2021 het verzoek van de moeder om uitbreiding van de zorgregeling afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat een voorwaarde voor uitbreiding van de zorgregeling is dat de bezoeken goed verlopen. Olyk ziet echter weinig tot geen ontwikkeling in het vermogen van de moeder om te kunnen reflecteren en te mentaliseren, terwijl dit belangrijk is om aan te kunnen sluiten bij de kinderen. Er is nog steeds sprake van lastige momenten voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] als de moeder hen bevraagt. Hierdoor ontstaat er extra spanning bij hen en is er sprake van contact dat niet is afgestemd op de kinderen.
3.7.4.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat het goed gaat met de kinderen bij de vader. Zij hebben baat bij de structuur en stabiliteit die de vader hen biedt. Het negatieve gedrag van de kinderen richting de vader is verdwenen.
Uit de adviezen van de raad en de GI komt naar voren dat de opvoedvaardigheden van de vader tegemoet komen aan de (opvoed)behoeften van de kinderen. Het lukt de vader voldoende om de kinderen veiligheid te bieden en aan te sluiten bij wat ze nodig hebben.
De vader neemt contact op met de ouders van de moeder en staat contact tussen de kinderen en de moeder niet in de weg. Er bestaan geen contra-indicaties voor het verder opgroeien van de kinderen bij de vader.
Er zijn wel contra-indicaties voor het verder opgroeien van de kinderen bij de moeder. De GI geeft aan dat de moeder zich nog altijd negatief uitlaat over de vader. Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep blijft de moeder de vader diskwalificeren. Daarnaast is de moeder er nog niet in geslaagd om de contactmomenten onbelast te laten verlopen.
Het hof is van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen is om nu van hoofdverblijfplaats te wisselen. De kinderen hebben baat bij de huidige situatie.
Het hof begrijpt dat de moeder (meer) contact wil met de kinderen. Dat verzoek is echter afgewezen bij beschikking van 8 december 2021. Uit die beschikking volgt – zoals hierboven in rov. 3.7.3 aangegeven – dat het de moeder niet lukt om onbelast contact te hebben met de kinderen. Ook de GI wil de contactmomenten uitbreiden maar dat kan slechts als deze onbelast plaatsvinden. Een co-ouderschapsregeling zoals de moeder die graag wil is gelet op het voorgaande evenmin aan de orde.
De grief van de moeder faalt.
Afsluitende conclusie
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 2 april 2021 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, A.M. Bossink en H.J. Witkamp en is op 7 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier