ECLI:NL:GHSHE:2022:1129

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
200.305.627_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige in het kader van psychiatrische problematiek en zorgcapaciteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2006. De moeder, die kampt met psychiatrische problematiek, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 november 2021 te vernietigen, waarin het gezag over het kind was beëindigd. De moeder geeft aan dat zij op termijn weer voor haar kind wil zorgen, maar het hof oordeelt dat de aanvaardbare termijn voor haar om dit te realiseren is verstreken. De minderjarige woont momenteel bij zijn pleeggrootouders en heeft behoefte aan stabiliteit en zekerheid in zijn leven. Het hof heeft de belangen van de minderjarige zwaarder laten wegen dan die van de moeder, die op dit moment niet in staat is om voor haar kind te zorgen. De beslissing van het hof houdt in dat het gezag van de moeder over de minderjarige wordt beëindigd, maar dat de moeder wel een belangrijke rol in het leven van het kind blijft spelen. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en de griffier is verzocht om een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 april 2022
Zaaknummer : 200.305.627/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/373191 FA RK 21-3438
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. U. Santi,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader.
en
[de pleeggrootouders] ,
wonende te: [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleeggrootouders.
en
de Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te Eindhoven, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
en
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In het kort: De moeder kan zich niet vinden in de beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking
van de rechtbank Oost-Brabant van 15 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 20 januari 2021, met producties, ingekomen bij het hof op
21 januari 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en (zo begrijpt het hof) alsnog het verzoek van de raad om het gezag te beëindigen, af te wijzen.
2.2.
De raad heeft op 23 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De GI (Jeugdbescherming Brabant) heeft op 28 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.4.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van 22 februari 2022, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op 24 februari 2022;
- het V6-formulier van 24 februari 2022, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op 25 februari 2022.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.1.
Als toehoorder in de zittingszaal heeft plaatsgenomen [begeleidster] , begeleidster van de moeder vanuit Sterk Huis.
2.5.2.
De vader, de pleegouders en de beide GI’s zijn – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.6.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die bij het hof is ingekomen op 16 februari 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
[minderjarige] woont samen met zijn broer [broer] bij de pleegrootouders (vaderszijde).
3.3.
De ouders hebben tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitgeoefend.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de vader en de moeder beëindigd.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Er is geen reden om het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen. De moeder staat op dit moment namelijk achter het verblijf van [minderjarige] bij de pleeggrootouders en de moeder werkt mee aan alle beslissingen die genomen moeten worden in het belang van [minderjarige] . Daarnaast is de moeder op de goede weg om haar leven weer op de rit te krijgen. De moeder verwacht op korte termijn een woning toegewezen te krijgen. Ook krijgt zij ondersteuning vanuit Sterk Huis en Team WIJZ. Hoewel er op dit moment geen (fysieke) omgang is tussen de moeder en [minderjarige] , wil de moeder dit wel graag weer opbouwen en ook op termijn weer zelf voor [minderjarige] gaan zorgen. De situatie waarin de moeder verkeert dient hiervoor nog wat meer tijd gegund te worden. Dit betekent dat het perspectief van [minderjarige] nog niet bepaald kan worden. Ook stelt de moeder dat de aanvaardbare termijn nog niet is verstreken. Daar komt nog bij dat ook gelet op de leeftijd van [minderjarige] een beëindiging van het gezag niet voor de hand ligt.
3.7.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. Het gezag van de moeder over [minderjarige] moet beëindigd worden. Beëindiging van het gezag betekent dat er voor [minderjarige] zekerheid ontstaat en dat hij niet meer wordt geconfronteerd met de problematiek van zijn ouders. [minderjarige] heeft hier grote behoefte aan. Doordat de GI als neutrale partij de beslissingen over [minderjarige] gaat nemen, kan er ruimte ontstaan voor [minderjarige] om het contact met de moeder te herstellen en verstevigen. De raad acht het van belang dat hier aandacht voor komt.
3.8.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. Het gezag van de moeder over [minderjarige] moet beëindigd worden. Het verblijf van [minderjarige] bij de pleeggrootouders biedt [minderjarige] een stabiele en veilige omgeving. Pleeggrootouders lopen tegen praktische regelzaken aan die niet vanzelfsprekend kunnen gaan, zoals het geven van toestemming voor een reis met school (naar het buitenland) of een eigen bankrekening voor [minderjarige] .
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd dient te worden. Het hof voegt daar nog aan toe.
3.9.3.
[minderjarige] is op dit moment 15,5 jaar oud en woont nu ongeveer vijf jaar bij zijn opa en oma (vaderszijde). De aanleiding hiervoor was een zeer turbulente thuissituatie waarin [minderjarige] onder meer te maken kreeg met spanningen en ruzies toen de ouders nog samen waren, en vervolgens met de gedwongen huisuitzetting van de moeder en [minderjarige] in verband met financiële problemen. De moeder is daarna geruime tijd zwervend geweest. De moeder kampt met psychiatrische problematiek (trauma en alcoholverslaving) en wordt door Sterk Huis in het raadsrapport van 13 juli 2021 beschreven als instabiel, onvoorspelbaar en niet in staat zelfstandig praktische zaken te regelen voor [minderjarige] . Een en ander heeft er toe geleid dat de moeder als opvoeder lange tijd niet beschikbaar is geweest voor [minderjarige] . Op dit moment is er geen sprake van fysiek contact tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven op dit moment niet zelf voor [minderjarige] te kunnen zorgen. Het voorgaande betekent dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd.
Hoewel de moeder heeft aangegeven op termijn graag weer zelf voor [minderjarige] te willen zorgen, zijn de omstandigheden waarin de moeder verkeert dermate onzeker dat het de vraag is of de moeder hiertoe in staat zal zijn voordat [minderjarige] meerderjarig wordt. De moeder lijkt op de goede weg te zijn, maar er zijn ook nog veel zorgen. De moeder verblijft op dit moment binnen de opvang van Sterk Huis, krijgt hulpverlening vanuit Sterk Huis en Team WIJZ en geeft aan zicht te hebben op een eigen woning. Onduidelijk is echter wanneer de moeder een woning toegewezen kan krijgen. Daarnaast heeft het hof op dit moment onvoldoende zicht gekregen op de behandeling van de persoonlijke problematiek van de moeder. De situatie is nog dermate pril dat van een bestendige situatie op dit moment nog geen sprake lijkt te zijn.
Daar komt bij dat [minderjarige] op dit moment grote behoefte heeft aan zekerheid. Het belang van [minderjarige] om rust en duidelijkheid te krijgen over waar hij mag opgroeien weegt naar het oordeel van het hof zwaarder dan het belang van de moeder om met het gezag belast te blijven en haar nog wat meer tijd te gunnen. [minderjarige] zit goed op zijn plek bij zijn opa en oma. Het gaat goed met [minderjarige] en hij oriënteert zich op een vervolgopleiding in Den Bosch. [minderjarige] heeft bovendien zelf aangegeven graag bij zijn opa en oma te willen blijven wonen. Dit dient dan ook bestendigd te worden. Dit betekent dat de aanvaardbare termijn is verstreken.
Hoewel de moeder aangeeft mee te zullen werken aan alle belangrijke beslissingen voor [minderjarige] acht het hof het - mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - van belang dat een neutrale partij (de GI) dit gaat doen. De raad heeft hierover aangegeven dat die nieuwe situatie [minderjarige] meer ruimte kan bieden om het contact met de moeder te herstellen. Het hof vindt het belangrijk dat die ruimte ontstaat voor [minderjarige] en dat hij zich vrij zal voelen om het (fysieke) contact met de moeder weer aan te gaan. Al deze omstandigheden samen brengen mee dat het in het belang van [minderjarige] is het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen. Het hof begrijpt dat dit een ingrijpende beslissing is. Beëindiging van het gezag betekent echter niet dat de band tussen de moeder en [minderjarige] wordt doorbroken of dat de moeder geen rol van betekenis meer speelt in het leven van [minderjarige] . De moeder blijft de moeder van [minderjarige] en zal altijd een belangrijke rol in zijn leven blijven spelen. De moeder blijft ook recht hebben op informatie over de ontwikkeling van [minderjarige] .
3.10.
Het voorgaande leidt er toe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 november 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.D.M. Lamers en
M.J.C. van Leeuwen en is op 7 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.