Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 april 2021. De vrouw en de man zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2014, en hebben een geregistreerd partnerschap gehad dat op 5 juni 2018 is ontbonden. De vrouw verzoekt in hoger beroep om de beschikking van de rechtbank te vernietigen, specifiek de beslissing over de zorgregeling en de verdeling van het vervoer van de minderjarige. De rechtbank had bepaald dat de vrouw de minderjarige op zondag en aan het einde van de vakanties bij de man dient op te halen, wat de vrouw betwist. De man is van mening dat de huidige regeling eerlijk is en dat de vrouw geen gegronde redenen heeft om deze te wijzigen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 februari 2022 zijn beide partijen gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant. Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen overwogen, evenals de adviezen van de raad en de GI. Het hof concludeert dat de vrouw een deel van het vervoer op zich moet nemen, omdat beide ouders gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de zorg van de minderjarige. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, omdat deze in het belang van de minderjarige is en er geen reden is om de verdeling van het vervoer te wijzigen. De beslissing van het hof is op 7 april 2022 uitgesproken in het openbaar.