ECLI:NL:GHSHE:2022:1150

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
200.275.463_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator in vaderschapskwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bijzondere curator op basis van artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak betreft een verzoek van de moeder om het vaderschap van de man over hun minderjarige kind, geboren in 2013, vast te stellen. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin haar verzoek tot vaststelling van het vaderschap en een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de moeder onvoldoende inspanningen had verricht om het adres van de man te achterhalen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en het kind hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, terwijl de man in Spanje woont. Dit geeft de Nederlandse rechter rechtsmacht over de zaak. De moeder heeft haar verzoek tijdig ingediend, waardoor zij ontvankelijk is in haar verzoek. Het hof heeft besloten dat, alvorens een beslissing te nemen over het vaderschap, een bijzondere curator benoemd moet worden om het minderjarige kind te vertegenwoordigen in deze procedure. De bijzondere curator, mr. [bijzondere curator], is benoemd en zal rapporteren aan het hof over de bevindingen en het standpunt met betrekking tot het verzoek van de moeder. Partijen krijgen de gelegenheid om op het verslag van de bijzondere curator te reageren. De verdere beslissing is aangehouden tot pro forma 5 mei 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 april 2022
Zaaknummer: 200.275.463/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/233750 / FA RK 17-1191
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te
[woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. M. Marić, thans mr. M.A. Lasschuit,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats]
(Spanje),
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.
Deze beschikking gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , België, hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 10 december 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 maart 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
primair:
  • over te gaan tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over [minderjarige] en
  • de man te veroordelen om met ingang van 1 januari 2013, althans met ingang van de dag van indiening van het verzoekschrift eerste aanleg, zijnde 27 maart 2017, aan de moeder te voldoen een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige] van € 705,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een bijdrage te doen die het hof juist acht.
subsidiair:
  • de man te veroordelen om binnen vier weken na datum beschikking zijn medewerking te verlenen aan de vaststelling van het biologisch vaderschap ten opzichte van [minderjarige] door middel van een DNA-onderzoek bij [instantie] te [plaats 1] , indien dat noodzakelijk is voor de vaststelling van het vaderschap en in afwachting van de uitslag van het DNA-onderzoek de procedure aan te houden;
  • de man te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de man weigert zijn medewerking te verlenen aan voornoemd DNA-onderzoek met een maximum van € 20.000,-;
  • de man te veroordelen om met ingang van 1 januari 2013, althans met ingang van de dag van indiening van het verzoekschrift eerste aanleg, zijnde 27 maart 2017, aan de moeder te voldoen een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige] van € 705,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een bijdrage te doen die het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnen gekomen.
2.3.
Op 12 februari 2021 heeft er een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden inzake de ontvankelijkheid van de moeder in hoger beroep. Het hof heeft met de moeder, bijgestaan door mr. Marić, de mogelijke woon- of verblijfplaats(en) van de man en de inspanningsverplichting van de moeder om het (juiste) adres van de man te achterhalen, besproken.
2.3.1.
De man, destijds opgeroepen via het adres [adres 1] , [plaats 2] (Spanje) is niet verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft van deze mondelinge behandeling een proces-verbaal opgemaakt.
2.4.
Het hof heeft verder nog kennis genomen van het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 27 augustus 2020.
2.5.
Na de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder bij V8-formulier van
10 maart 2021 met instemming van het hof nog nadere stukken in het geding gebracht. Het hof heeft op basis hiervan geconcludeerd dat met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de man woonachtig is op het adres ‘ [adres 2] , [postcode 1] [woonplaats] , te Spanje’.
2.6.
Het hof heeft vervolgens bij schrijven van 25 juni 2021 de man nogmaals in de gelegenheid gesteld om via een Nederlandse advocaat een verweerschrift in te dienen.
Hiertoe heeft het hof het beroepschrift, het verzoekschrift eerste aanleg, de bestreden beschikking en de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 10 maart 2021 via de Spaanse Autoriteiten conform de daartoe geldende voorschriften aan de man doen betekenen.
Er is enige tijd overheen gegaan voordat het hof ermee bekend is geraakt dat voornoemde brief met bijlagen de man hebben bereikt.
Uit een schrijven van de Spaanse Autoriteiten (‘Juzgado de Paz’) van 19 januari 2022 is gebleken dat voornoemde stukken op 5 augustus 2021 aan de moeder van de man zijn uitgereikt, met de verplichting dat zij de stukken aan de man diende te overhandigen. Hiermee is volgens dit schrijven conform de Spaanse wetgeving gehandeld en heeft de betekening van de stukken op correcte wijze plaatsgevonden. Het hof zal dan ook overgaan tot de verdere beoordeling van de verzoeken van de moeder.

3.De feiten

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , België [minderjarige] geboren. De moeder oefent alleen het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont bij de moeder in [woonplaats] .
De moeder en [minderjarige] bezitten de Nederlandse nationaliteit. De man bezit de Spaanse nationaliteit en woont in Spanje.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot vaststelling van het vaderschap van de man over [minderjarige] en tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , door de man te voldoen, afgewezen.
De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de moeder onvoldoende inspanningen heeft verricht om het adres van de man te achterhalen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

4.4. De beoordeling

Vaststelling van het vaderschap

4.1.
Het hof zal allereerst het verzoek ten aanzien van de vaststelling van het vaderschap behandelen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.2.
Het hof dient te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht op dit verzoek van de moeder van toepassing is.
4.2.1.
Op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht, aangezien de moeder en [minderjarige] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.2.2.
Op grond van artikel 10:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de vraag of en onder welke voorwaarden het ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder, of indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien dit ook ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit en zij verblijft met [minderjarige] in Nederland. De man heeft de Spaanse nationaliteit en hij verblijft in Spanje.
Dit brengt met zich dat het Nederlands recht van toepassing is op de grond dat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Ontvankelijkheid
4.3.
Op grond van artikel 1:207, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) - voor zover hier van belang - kan het ouderschap van een persoon op de grond dat deze de verwekker is van het kind door de rechter worden vastgesteld op verzoek van:
de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt;
het kind.
Het derde lid van artikel 1:207 BW bepaalt - voor zover hier van belang - dat het verzoek door de moeder dient te worden ingediend binnen vijf jaren na de geboorte van het kind.
4.4.
[minderjarige] is geboren op [geboortedatum] 2013. De moeder heeft haar verzoek op [geboortedatum] 2017 bij de rechtbank ingediend. Dat betekent dat het verzoek tijdig door de moeder is ingediend en de moeder derhalve kan worden ontvangen in haar verzoek.
Standpunt van de moeder
4.5.
De moeder heeft, samengevat, aangevoerd dat zij in de zomer van 2012 in Kroatië een kortstondige relatie met de man heeft gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De moeder heeft gedurende het conceptietijdvak enkel met de man geslachtsgemeenschap gehad, zodat het voor haar vast staat dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. De door haar overgelegde correspondentie, foto’s en een getuigenverklaring ondersteunen haar verhaal.
De moeder heeft de man reeds gedurende haar zwangerschap op de hoogte gebracht van zijn (aanstaande) vaderschap en zij heeft de man na de bevalling ook via email en Whatsapp geïnformeerd en foto’s van [minderjarige] gestuurd. De man heeft echter niet gereageerd.
Ieder kind heeft er recht op om te weten wie zijn of haar vader is. Dit geldt ook voor [minderjarige] , die steeds ouder en nieuwsgieriger wordt en ook vragen van derden krijgt.
Indien het hof van oordeel is dat het niet onomstotelijk vast staat dat de man de biologische vader van [minderjarige] is, dan dient het hof een DNA-onderzoek te gelasten en daarbij te bepalen dat de man een dwangsom verschuldigd is van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat hij in gebreke blijft om mee te werken.
De verdere overwegingen van het hof
4.6.
Alvorens het hof een beslissing kan nemen op het verzoek van de moeder tot vaststelling van het vaderschap zal het hof een bijzondere curator benoemen. Immers, op grond van artikel 1:212 BW dient het minderjarig kind in zaken van afstamming te worden vertegenwoordigd door een bijzondere curator, die wordt benoemd door het gerecht dat over de zaak beslist.
4.7.
Het hof heeft mr. [bijzondere curator] ( [kantoor] te [kantoorplaats] ) bereid gevonden de taak van bijzondere curator ex artikel 1:212 BW op zich te nemen en zal hem als zodanig benoemen.
4.8.
Het hof zal de griffier van het hof opdragen om een afschrift van deze beschikking en van alle overige processtukken aan de bijzondere curator toe te zenden.
4.9.
Het hof verzoekt de bijzondere curator om vóór 5 mei 2022 een schriftelijk verslag van bevindingen uit te brengen en een standpunt aan het hof te doen toekomen met betrekking tot het verzoek van de moeder tot vaststelling van het vaderschap van de man.
4.10.
Partijen zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken na toezending van het verslag van de bijzondere curator (door de griffier van het hof) schriftelijk hun reactie te geven, waarna partijen binnen een termijn van vier weken nog in de gelegenheid worden gesteld om op elkaars standpunt te reageren.
4.11.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

Het hof:
benoemt op de voet van artikel 1:212 BW tot bijzondere curator:
mr. [bijzondere curator]
[kantoor]
[adres 3] , [postcode 2] te [kantoorplaats]
tel: [telefoonnummer] of [mobiel]
email: [e-mailadres] ;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking en van alle overige processtukken aan de bijzondere curator zal toezenden;
verzoekt de bijzondere curator uiterlijk 5 mei 2022 aan het hof schriftelijk te rapporteren, zoals overwogen in rechtsoverweging 4.9;
bepaalt dat de partijen na ontvangst van het verslag van de bijzondere curator een termijn van vier weken wordt verleend om hun standpunt kenbaar te maken, waarna hen vervolgens een termijn van vier weken wordt verleend om op elkaars standpunt te reageren;
houdt iedere overige beslissing aan tot PRO FORMA 5 mei 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.