ECLI:NL:GHSHE:2022:1223

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
200.304.280_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige met focus op vermindering van wisselmomenten tussen ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018. De moeder, de vader en de Stichting Jeugdbescherming Brabant (de GI) zijn in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 november 2021, waarin de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders zijn vastgesteld. De ouders zijn het niet eens met de regeling die door de rechtbank is vastgesteld, omdat deze leidt tot veel wisselmomenten, wat spanningen en escalaties tussen hen met zich meebrengt, tot onrust voor de minderjarige. De moeder heeft verzocht om de zorgregeling te wijzigen, zodat er minder wisselmomenten komen, terwijl de GI en de vader ook hun bezwaren hebben geuit tegen de huidige regeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 is het hof ingelicht over de situatie van de ouders en de minderjarige. De GI heeft aangegeven dat de ouders gespecialiseerde hulp nodig hebben en dat de huidige regeling niet in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft vastgesteld dat er consensus is over het feit dat er minder wisselmomenten moeten zijn, en dat de ouders het erover eens zijn dat [minderjarige] een volledig weekend bij één ouder moet doorbrengen. Het hof heeft de zorgregeling aangepast, waarbij de vrijdag voortaan bij het weekend wordt betrokken en de wisselmomenten zijn verminderd. De rechtbank heeft de verdeling van vakanties en feestdagen bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing van het hof is erop gericht om de stabiliteit en het welzijn van de minderjarige te waarborgen, door een zorgregeling vast te stellen die minder wisselmomenten en meer duidelijkheid biedt voor [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 april 2022
Zaaknummer: 200.304.280/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/387363 / JE RK 21-1397
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. Demir,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Mudde-Zeevaart.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: de GI, de moeder en de vader kunnen zich niet vinden in de zorgregeling die door de rechtbank is vastgesteld tussen de moeder, de vader en [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de
rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 november 2021 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 17 december 2021, met producties, ingekomen bij het hof op
23 december 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking (integraal) te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden: de zorg- en opvoedingstaken alsnog te verdelen op de wijze zoals de moeder die heeft opgenomen onder randnummer 18 (van haar beroepschrift), althans een zodanige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen als het hof passend acht, althans een andere beslissing te nemen die het hof in het belang van de minderjarige geraden acht.
2.2.
Bij verweerschrift van 25 januari 2022, tevens houdende incidenteel hoger beroep, met producties, ingekomen bij het hof op 26 januari 2022, heeft de GI verzocht de in het hoger beroep van de moeder verzochte zorgregeling af te wijzen, de in de beschikking van
17 november 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, opgenomen zorgregeling te wijzigen in een zorgregeling zoals opgenomen bij punt 10 van het door de GI ingediende verweerschrift.
2.3.
Bij verweerschrift van 26 januari 2022, tevens houdende incidenteel hoger beroep, met producties, ingekomen bij het hof op 8 februari 2022, heeft de vader verzocht om bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
In hoger beroep:
I. De moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel haar verzoek ongegrond te verklaren dan wel af te wijzen;
In incidenteel hoger beroep:
De bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de zorgverdeling en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
II. De zorgverdeling vast te stellen conform het schema opgenomen in artikel 44 van het (door de vader ingediende) verweerschrift;
III. Aan moeder een dwangsom op te leggen van € 250,- per dag voor iedere dag dat zij zich niet aan de zorgregeling houdt zoals nader door het hof vast te stellen en de vakantie- en feestdagenregeling zoals vastgesteld bij de bestreden beschikking, met een maximum van € 10.000,-;
In hoger beroep en incidenteel hoger beroep:
IV. De moeder te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan de vader de geliquideerde kosten, waaronder het salaris advocaat van € 1114,- per punt, het griffierecht, de na te melden explootkosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover, te rekenen vanaf de 15e dag na de uitspraak van het hof;
V. De moeder te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan de vader, de na dit vonnis te maken kosten, welke nakosten dienen te begroot op € 163,-, te vermeerderen met € 85,- in geval van betekening, indien
betaling niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover, te rekenen
vanaf de 15e dag na de uitspraak van het hof,
Kosten rechtens.
2.4.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van 4 januari 2022 van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 10 januari 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, ingekomen bij het hof op 21 februari 2022.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. R.G.J. van Kerkhof, waarnemend;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
Op het moment van de mondelinge behandeling bij het hof was de echtscheidingsbeschikking nog niet ingeschreven in het daartoe bestemde register.
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] is bij beschikking van 27 januari 2021 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 27 januari 2023.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders (nader) vastgesteld dat [minderjarige] :
  • bij vader verblijft van vrijdag 18.00 uur tot dinsdag 18.00 uur, waarbij vader hem op dinsdag na het eten naar moeder brengt;
  • bij moeder verblijft van dinsdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij moeder [minderjarige] op zondag na het eten naar vader brengt;
  • bij vader verblijft van zondag 18.00 uur tot dinsdag 18.00 uur, waarbij vader [minderjarige] op dinsdag na het eten naar moeder brengt;
  • bij moeder verblijft van dinsdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur, waarbij moeder [minderjarige] op vrijdag na het eten naar vader brengt;
  • een deel van de vakanties en feestdagen bij ieder van de ouders verblijft zoals door de rechtbank in de bestreden beschikking nader wordt beschreven.
3.5.
De moeder, de GI en de vader kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Niet alleen de moeder maar ook de vader kon zich niet vinden in de door de rechtbank vastgestelde regeling. De ouders hebben de GI laten weten zich niet aan de door de rechtbank vastgestelde verdeling van zorg- en opvoedingstaken te zullen houden en zij hebben in onderling overleg afspraken gemaakt voor de periode tot 8 januari 2022. Daarbij hebben zij ook afgesproken om rond de jaarwisseling opnieuw met elkaar in gesprek te gaan over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De moeder wil dat de zorgregeling gewijzigd wordt omdat er minder wisselmomenten moeten komen voor [minderjarige] . De wisselmomenten gaan gepaard met veel
spanningen en stress tussen de ouders. Het afgelopen jaar heeft uitgewezen dat een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet goed is voor het welzijn en het welbevinden van [minderjarige] . Er is sprake van een forse klemsituatie en de gezondheid van [minderjarige] gaat achteruit. Het halen en brengen blijft een punt van onrust. Moeder heeft niet de middelen om daarin een bijdrage te leveren. Daarnaast heeft zij problemen met het rijden in het donker wat het vooral in de wintermaanden gevaarlijk maakt voor de moeder en [minderjarige] om de reis van [plaats 1] naar [plaats 2] af te leggen.
3.6.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De problematiek zit in de relatie tussen de ouders. Met [minderjarige] gaat het goed. De GI betreurt het dat de ouders zonder de GI te hebben betrokken een eigen regeling hebben getroffen. Gebleken is immers dat de ouders de periode waarin zij zelf de omgang hebben opgesteld opnieuw met spanningen hebben afgesloten. De moeder heeft weinig tot geen inzicht in het effect van haar handelen op [minderjarige] . Inmiddels is er voor de moeder een procedure bekrachtiging schriftelijke aanwijzing in gang gezet in verband met het niet nakomen van afspraken. De GI is van mening dat de ouders onvoldoende in staat zijn om in het belang van de minderjarige te denken en tot een passende regeling te komen. De GI is van mening dat de ouders gespecialiseerde hulpverlening nodig hebben. De GI is daarnaast van mening dat de door de rechtbank vastgestelde regeling niet in het belang is van [minderjarige] . Ook het wisseltijdstip van 18.00 uur is te laat voor [minderjarige] . De GI heeft daarom een andere regeling voor ogen die de mogelijkheid geeft aan [minderjarige] om evenveel bij beide ouders te zijn en waarbij [minderjarige] minder wordt blootgesteld aan spanningen tussen de ouders doordat er minder gewisseld hoeft te worden.
3.7.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Het is onjuist dat de ouders samen afspraken hebben gemaakt, zoals de moeder doet voorkomen. Tussen de ouders blijft sprake van een voortdurende strijd en de moeder blijft de vader bijna dagelijks bestoken met verwijten, agressie en scheldpartijen. De vader probeert de rust te bewaren, maar het is moeilijk om een positieve focus te houden terwijl hij constant door de moeder gediskwalificeerd wordt. De vader betwist dat het met [minderjarige] niet goed gaat. De contactmomenten tussen de ouders zijn met de huidige regeling al beperkt en zouden wat de vader betreft rustig kunnen verlopen. De zorgregeling die de moeder verzoekt is niet in het belang van [minderjarige] , aangezien dit een beperking van het contact tussen [minderjarige] en de vader oplevert. De vader ziet de door de rechtbank vastgestelde verdeling van zorg- en opvoedingstaken graag aangepast conform zijn voorstel. Omdat de moeder tot op heden geen bereidheid toont om de zorgverdeling op basis van welke uitspraak dan ook te blijven uitvoeren, heeft de vader er belang bij dat aan de moeder een dwangsom wordt opgelegd van € 250,- voor elke dag of dagdeel dat de moeder zich niet houdt aan de vastgestelde regeling. Aangezien de vader (anders dan de moeder) niet procedeert op basis van een toevoeging en de moeder nodeloos weer een nieuwe procedure start, is het van belang dat de moeder wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.8.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. Het is in het belang van [minderjarige] dat er zo min mogelijk wisselingen plaatsvinden en dat de overdracht van [minderjarige] op school plaatsvindt. De raad kan zich vinden in de door de GI voorgestelde verdeling van zorg- en opvoedingstaken. Het is van belang dat [minderjarige] weet op welke dagen hij in de week bij welke ouder is, dat de vrijdag bij het weekend hoort en dat het weekend niet verdeeld wordt. De ouders zouden in overleg met de GI een nieuwe regeling dienen af te spreken op het moment dat de situatie rondom de woningen veranderd is.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.9.2.
De moeder, de vader en de GI kunnen zich alle drie niet vinden in de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de ouders over [minderjarige] . Wel zijn alle partijen het erover eens dat er zo min mogelijk wisselmomenten dienen plaats te vinden, aangezien deze momenten spanningen en escalaties tussen de ouders meebrengen waarvan [minderjarige] de dupe is. De ouders zijn het erover eens dat [minderjarige] een volledig weekend bij een ouder dient te zijn, in plaats van het weekend (telkens) tussen de ouders te verdelen. De raad heeft aangegeven dat het voor [minderjarige] van belang is dat hij weet op welke dagen hij bij welke ouder verblijft, zodat hij duidelijkheid en rust gaat ervaren. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven ook achter een andere zorgverdeling te kunnen staan dan waar de GI zelf om heeft verzocht, zolang er maar regelmaat komt voor [minderjarige] . Indachtig hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof het verzoek zoals de vader dat heeft gedaan het meest in het belang van [minderjarige] , met dien verstande dat de vrijdag voortaan bij het weekend wordt betrokken, het weekend niet tussen de ouders verdeeld wordt en de ouder bij wie [minderjarige] op zondag verblijft hem op maandagochtend naar school brengt.
Hoewel het hof heeft begrepen dat het met [minderjarige] op zichzelf goed gaat, zijn er wel ernstige zorgen over het systeem waarin hij op dit moment opgroeit. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgesproken niet de verwachting te hebben dat het wijzigen van de zorgregeling de ernstige problematiek die er tussen de ouders speelt, oplost. Het hof verwacht dat de GI hier met de ouders actief mee aan de slag gaat.
Dit leidt tot de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken:
Ochtend
Middag
Avond
Maandag
moeder brengt naar school
Vader haalt van school
Vader
Dinsdag
Vader
Vader
Moeder haalt van bso
Woensdag
Moeder
Moeder
Moeder
Donderdag
Moeder
Moeder
Moeder
Vrijdag
Moeder brengt naar school
Vader haalt van school
Vader
Zaterdag
Vader
Vader
Vader
Zondag
Vader
Vader
Vader
Maandag
Vader
Vader
Vader
Dinsdag
Vader
Vader
Moeder haalt van bso
Woensdag
Moeder
Moeder
Moeder
Donderdag
Moeder
Moeder
Moeder
Vrijdag
Moeder
Moeder
Moeder
Zaterdag
Moeder
Moeder
Moeder
Zondag
Moeder
Moeder
Moeder
3.9.3.
Het hof ziet in het voorgaande geen aanleiding om de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de vakanties en feestdagen te wijzigen en zal daarom de bestreden beschikking op dat punt bekrachtigen.
3.9.4.
Gelet op de regeling die op dit moment door het hof wordt vastgesteld acht het hof het opleggen van een dwangsom, zoals door de vader verzocht, op dit moment nog niet aan de orde. Het hof wijst beide partijen er wel nadrukkelijk op dat de regeling zoals hierboven is opgenomen, nagekomen dient te worden.
3.9.5.
Het hof zal voorts de door de vader verzochte proceskostenveroordeling afwijzen, aangezien het hof hier geen aanleiding toe ziet, alleen al om het feit dat de vader ook zelf in
(incidenteel) hoger beroep is gekomen.
Afsluitende conclusie
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen zoals hierboven is beschreven. Het verzoek van de moeder betreffende de vakanties en feestdagen zal worden afgewezen. De bestreden beschikking zal op dit punt worden bekrachtigd.
Het verzoek van de vader teneinde een dwangsom te verbinden aan de zorgregeling zal worden afgewezen. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen
gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 17 november 2021 ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , de volgende regeling nader vast:
Ochtend
Middag
Avond
Maandag
moeder brengt naar school
Vader haalt van school
Vader
Dinsdag
Vader
Vader
Moeder haalt van bso
Woensdag
Moeder
Moeder
Moeder
Donderdag
Moeder
Moeder
Moeder
Vrijdag
Moeder brengt naar school
Vader haalt van school
Vader
Zaterdag
Vader
Vader
Vader
Zondag
Vader
Vader
Vader
Maandag
Vader
Vader
Vader
Dinsdag
Vader
Vader
Moeder haalt van bso
Woensdag
Moeder
Moeder
Moeder
Donderdag
Moeder
Moeder
Moeder
Vrijdag
Moeder
Moeder
Moeder
Zaterdag
Moeder
Moeder
Moeder
Zondag
Moeder
Moeder
Moeder
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 17 november 2021 ten aanzien van de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de vakanties en feestdagen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.D.M. Lamers en M.J.C. van Leeuwen en is op 14 april 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.