3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de feiten zoals die door de kantonrechter in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.27 zijn vermeld op de eerste zes pagina’s van het bestreden vonnis. Dat [werknemer] de feitenvaststelling door de kantonrechter niet volledig acht, maakt de wel vastgestelde feiten als zodanig nog niet onjuist. Bovendien leidt dit (bij gegrondheid) nog niet tot andere (dan door de kantonrechter gegeven) eindbeslissingen. Dat hangt af van de (te onderzoeken) andere grieven, waarbij het hof zo nodig zelf nog aanvullende feiten zal kunnen vaststellen. Het hof volstaat hier met een korte samenvatting van de feitenvaststelling door de kantonrechter en verwijst voor de volledige opsomming naar de genoemde rechtsoverwegingen in het bestreden vonnis. Waar nodig gaat het hof bij de beoordeling verder in op de aanvullingen die [werknemer] in de memorie van grieven heeft genoemd en de laatste ontwikkelingen rondom de gezondheidstoestand van [werknemer] .
[werknemer] , ten tijde van de mondelinge behandeling net 63 jaar oud, is op 1 juli 2011 in dienst getreden van DELA in de functie van relatiebeheerder. In juni 2019 is hij uitgevallen met schouderklachten, waaraan hij uiteindelijk op 13 maart 2020 is geopereerd.
Gaandeweg is tijdens de re-integratie de verhouding tussen [werknemer] en zijn leidinggevende, mevrouw [persoon A] , verslechterd.
Op 28 september 2020 was [werknemer] weer voor 80% hersteld voor wat betreft de geopereerde schouder, maar speelde de andere schouder ook op. Op deze dag heeft zich een integriteitsincident voorgedaan. [werknemer] heeft de e-mailberichten van een langdurig zieke collega doorgenomen, wat [werknemer] en zijn collegae bij de afwezigheid van deze collega geregeld deden. Daarbij is [werknemer] op een persoonlijk bericht van vertrouwelijke aard gestuit van de afdeling HR aan deze zieke collega, welk bericht betrekking had op zijn ziekte en re-integratie.
Bij brief van 1 oktober 2020 heeft DELA [werknemer] medegedeeld dat zij tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2021 zou overgaan. Hiervoor zijn als gronden genoemd dat [werknemer] naar aanleiding van de aansturing door en opmerkingen van [persoon A] een advocaat had benaderd (1), dat er een vraagstuk lag met betrekking tot integer handelen rondom de beoordeling van RGA’s 2019 van [werknemer] (2), dat [werknemer] [persoon A] bewust buiten de communicatie met de bedrijfsarts over zijn re-integratie probeerde te houden (3) en dat [werknemer] privémail van de zieke collega onder de aandacht van andere collegae had gebracht (4).
Op 18 november 2020 laat [werknemer] DELA weten dat ook zijn andere schouder problemen geeft.
Bij e-mail van 1 december 2020 stuurt DELA [werknemer] een laatste waarschuwing voor de integriteitsschendingen, de aankondiging van een komende beoordeling met een “1” op dit punt en deelt zij [werknemer] mede dat hij niet kan re-integreren op zijn eigen afdeling (Relatiebeheer), maar in passend werk op de afdeling Klantenservice. Kennelijk is de ontslagaanzegging van 1 oktober 2020 ingetrokken.
[werknemer] heeft tegen de op 1 december 2020 aangekondigde en opgelegde maatregelen bezwaar gemaakt, maar is toch gaan re-integreren op de afdeling Klantenservice.
Op 30 maart 2021 is [werknemer] geopereerd aan zijn rechterschouder. Vanaf april 2021 heeft DELA vervolgens 70% van het overeengekomen loon voldaan, daartoe verwijzend naar haar bedrijfsreglement.
In mei 2021 is gecorrespondeerd over het verrichten van werkzaamheden in het kader van de re-integratie op de afdeling Relatiebeheer. DELA heeft [werknemer] daar niet op willen inzetten, maar heeft hem werk laten verrichten op de afdeling Klantenservice. Bij email van 19 mei 2021 heeft DELA aan [werknemer] geschreven dat hij ook na volledige hersteldmelding uiteindelijk werkzaamheden zal moeten gaan verrichten op de afdeling Klantenservice.
In juni 2021 heeft DELA voor wat betreft de re-integratie een zogenaamd ‘tweede spoor’ traject gestart.
Bij brief van 29 oktober 2021 heeft DELA [werknemer] , onder verwijzing naar artikel 14 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst (een zogenaamd ‘eenzijdig wijzigingsbeding’), meegedeeld dat zij hem niet zou laten terugkeren in zijn oude functie, maar dat zij de functie van [werknemer] na hersteldmelding met ingang van 1 februari 2022 zou wijzigen in ‘medewerker Klantenservice’.
Met ingang van 15 november 2021 is [werknemer] hersteld gemeld en weer gaan werken op de afdeling Klantenservice.
Bij brief van 3 januari 2022 heeft DELA aan [werknemer] de contractswijziging meegedeeld, inhoudende dat hij per 1 februari 2022 de functie van medewerker klantenservice vervult.
Op 14 maart 2022 heeft [werknemer] zich opnieuw ziek gemeld. De bedrijfsarts van DELA heeft naar aanleiding van een contact op 21 maart 2022 aan DELA bericht dat [werknemer] beperkt belastbaar is en daardoor arbeidsongeschikt, waarbij de bedrijfsarts aangeeft de eerstkomende drie weken geen mogelijkheden voor re-integratie te zien.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [werknemer] dat de kantonrechter bij wege van voorlopige voorziening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, DELA zal veroordelen tot:
I. toelating van [werknemer] tot de overeengekomen (passende) werkzaamheden op de afdeling Relatiebeheer binnen 5 werkdagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,= per dag of dagdeel tot een maximum van € 100.000,= dat DELA - na betekening van het vonnis – nalaat om daaraan te voldoen, dan wel een oordeel zoals de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
II. betaling aan [werknemer] van het volledige overeengekomen loon;
III. betaling aan [werknemer] van een voorschot van de buitengerechtelijke incassokosten, welke zijn begroot op € 10.000,= exclusief btw;
IV. medewerking aan een mediationtraject onder leiding van een gezamenlijk aan te wijzen, onafhankelijke, gecertificeerde mediator, op kosten van DELA , welk traject binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis moet zijn aangevangen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag dat DELA nalatig is om aan deze veroordeling mee te werken;
V. opschorting van de beoordeling met het cijfer “1” totdat er een nieuwe beoordeling gegeven kan worden wat het geval is zodra [werknemer] gedurende een jaar weer volledig arbeidsgeschikt aan het arbeidsproces heeft deelgenomen;
VI. het schrappen van de laatste waarschuwing d.d. 1 december 2020 uit het dossier van [werknemer] ;
VII. het overleggen van het volledige personeelsdossier van [werknemer] ;
VIII. betaling van de kosten van het geding, inclusief beslagkosten en vermeerderd met de wettelijk rente wanneer deze kosten net binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis zijn voldaan.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [werknemer] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat DELA hem ten onrechte niet toelaat tot het verrichten van werkzaamheden op de afdeling Relatiebeheer. Ook heeft DELA gedurende de periode waarin [werknemer] re-integreerde ten onrechte een deel van het hem toekomend loon ingehouden, althans hem minder uitbetaald dan waar hij op grond van de arbeidsovereenkomst en het daarop van toepassing zijnde reglement aanspraak had. Ten onrechte verwijt DELA [werknemer] dat hij niet integer zou hebben gehandeld en de daarop berustende (aankondiging van een) beoordeling met het cijfer ‘1’ en de daarop berustende waarschuwing bij brief van 1 december 2020 zijn ongegrond. DELA heeft [werknemer] inzage gegeven in zijn personeelsdossier, maar [werknemer] vermoedt dat hem geen inzage in het volledige dossier is gegeven. Om de terugkeer in zijn oude functie mogelijk te maken en een eventueel geschonden vertrouwen te herstellen is volgens [werknemer] het inschakelen van een mediator nodig.
3.2.3.DELA heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het bestreden vonnis van 16 augustus 2021 heeft de kantonrechter de vorderingen van [werknemer] afgewezen. Daartoe overweegt de kantonrechter (zakelijk weergegeven) als volgt:
Ad I:kennelijk gaat het om werkzaamheden tijdens de re-integratie, over een daarop volgende periode valt nog niets te oordelen (r.o. 4.3). Ook in het kader van een re-integratie ligt een terugkeer van [werknemer] naar de afdeling Relatiebeheer niet voor de hand (r.o. 4.4.) Of [werknemer] kan terugkeren op de afdeling Relatiebeheer is afhankelijk van een onderzoek naar de feiten, waartoe binnen deze procedure geen ruimte bestaat (r.o. 4.5). De aangeboden werkzaamheden op de afdeling Klantenservice zijn binnen het kader van de re-integratie passend (r.o. 4.6).
Ad II:of en, zo ja, in hoeverre [werknemer] aanspraak heeft op een aanvulling tot 100% van het overeengekomen loon in het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid hangt af van een antwoord op de vraag of [werknemer] actief re-integreert. Dat is tussen partijen in geschil, vergt feitenonderzoek en laat zich in deze procedure niet beslissen (r.o. 4.7).
Ad IV:mediation vergt een constructieve houding van beide partijen en het afdwingen daarvan is niet zinvol (r.o. 4.8).
Ad V:of sprake is geweest van integriteitsschendingen door [werknemer] is omstreden en laat zich binnen de beperkingen van de onderhavige procedure niet vaststellen, zodat ook niet valt vast te stellen of de beoordeling al dan niet terecht is (r.o. 4.10).
Ad VI:het belang bij deze vordering is onvoldoende onderbouwd, terwijl dit ook geen voorlopige ordemaatregel betreft (r.o. 4.11).
Ad VII:niet valt vast te stellen dat er stukken ontbreken in het dossier dat DELA aan [werknemer] ter beschikking heeft gesteld (r.o. 4.14).
Ad III en VIII:omdat de hoofdvorderingen niet toewijsbaar zijn, zijn deze nevenvorderingen dat evenmin (r.o. 4.15).