ECLI:NL:GHSHE:2022:1287

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
20-001281-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot GHB

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het vervoeren en binnenbrengen van GHB (Gamma Hydroxy Boterzuur) in Nederland. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, maar trok een deel van het hoger beroep in, waardoor het hof zich enkel richtte op het eerste feit van de tenlastelegging.

Het hof oordeelde dat de verdachte op 22 oktober 2020 te Zevenbergschen Hoek opzettelijk GHB had binnengebracht en vervoerd. De verdachte had een rugtas bij zich met daarin flesjes met vloeistof die positief testten op GHB. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de aanwezigheid van GHB, maar het hof oordeelde dat er voldoende ondersteunend bewijs was, waaronder de verklaring van de verdachte zelf. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan de eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

De straf die het hof oplegde bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Daarnaast werd er een straf bepaald voor het niet inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen feit, wat resulteerde in een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Het hof benadrukte de ernst van het bewezenverklaarde en de impact van harddrugs op de volksgezondheid.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001281-21
Uitspraak : 13 april 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 mei 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-284661-20 tegen:

[Verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [detentieadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van tweemaal opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (feiten 1 en 2) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij akte van 12 mei 2021 is namens de verdachte tijdig hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis. Bij akte van 25 maart 2022 is het hoger beroep partieel ingetrokken ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde.
Gelet op het bovenstaande richt het hoger beroep zich aldus enkel tegen het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, met dien verstande dat het hof hierna ten aanzien van het door de politierechter bewezenverklaarde onder 2, gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, na te melden beslissing zal nemen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het aan hem onder 1 tenlastegelegde en dat het hof de verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep en, gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ten aanzien van feit 2 als straf zal bepalen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde primair vrijspraak bepleit en subsidiair zich op het standpunt gesteld dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onderdeel ‘opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht’. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 oktober 2020 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 32 ml vloeistof, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (Gamma Hydroxy Boterzuur), zijnde GHB (Gamma Hydroxy Boterzuur) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde onder 1 heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 oktober 2020 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 32 ml vloeistof, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (Gamma Hydroxy Boterzuur), zijnde GHB (Gamma Hydroxy Boterzuur) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde onder 1 door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft de verdediging – kort weergegeven – aangevoerd dat de zich in het dossier bevindende indicatieve test van de bij de verdachte aangetroffen vloeistoffen onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen, en er onvoldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs is om vast te stellen dat die vloeistoffen GHB bevatten, zoals is tenlastegelegd.
Het hof stelt voorop dat er in gevallen als de onderhavige in beginsel niets aan in de weg staat om de resultaten van een indicatieve test voor het bewijs te bezigen. Met de verdediging is het hof van oordeel dat voor een bewezenverklaring dat een stof daadwerkelijk GHB betreft er echter voldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs aanwezig dient te zijn. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat in deze strafzaak aan die voorwaarde is voldaan.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het dossier blijkt dat het voertuig van de verdachte op 22 oktober 2020 te Zevenbergschen Hoek is doorzocht door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Voornoemde verbalisanten hebben op de bijrijdersstoel een zwarte rugtas aangetroffen, met daarin een zwarte kleine tas. In deze kleine zwarte tas bevonden zich onder andere een doosje met meerdere pillen en een plastic tasje met daarin verschillende flesjes met daarin een vloeibare stof. Tevens zijn er spuiten en buisjes aangetroffen. De aangetroffen pillen zijn onderworpen aan zowel een indicatieve test als een onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut. Op basis hiervan is vastgesteld dat deze pillen MDMA bevatten. De verdachte heeft dat ook niet betwist en is voor dit feit – door het partieel intrekken van zijn hoger beroep – inmiddels onherroepelijk veroordeeld. De vloeibare stoffen in de aangetroffen flesjes zijn onderworpen aan een MMC Narcotest GHB. Deze tests gaven een positieve reactie voor de aanwezigheid van GHB. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat de rugtas van hem was en dat hij de stoffen in de tas voor een ander naar iemand in Vlaardingen zou brengen. Met betrekking tot het flesje met daarin een doorzichtige vloeistof heeft de verdachte tegenover de politie verklaard dat dit GHB betrof en ten aanzien van het flesje met een donkere vloeistof heeft hij verklaard dat dit een soort mix van Pisang Ambon, GHB en nog iets betrof. De bij de verdachte aangetroffen spuiten en buisjes worden gebruikt om de hoeveelheid GHB af te meten, aldus de verdachte.
Op grond van het vorenstaande, in het bijzonder de omstandigheden dat de verdachte al direct tegenover de politie heeft verklaard dat de vloeistoffen GHB bevatten, dat hij spullen bij zich had die volgens de verdachte worden gebruikt om GHB af te meten, dat hij in zijn tas ook nog andere harddrugs aanwezig had en dat hij wist dat dat XTC-pillen waren, in samenhang met het positieve resultaat van de indicatieve GHB-test, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de aangetroffen vloeistoffen GHB bevatten. Dat de verdachte niet op enigerlei wijze zintuigelijk heeft ondervonden dat het daadwerkelijk ging om GHB doet hier niet aan af.
Mitsdien wordt het verweer verworpen.
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onderdeel ‘opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht’ overweegt het hof dat uit het dossier blijkt dat de verdachte op 22 oktober 2020 om 10.50 uur Nederland binnen is gereden via de A16, links 72.0, waarna eerdergenoemde verbalisanten zicht kregen op het voertuig en de verdachte een stopteken hebben gegeven en het voertuig hebben doorzocht. Ook uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij op dat moment met de rugtas met verdovende middelen Nederland is binnen gereden, terwijl hij afkomstig was uit Brussel.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat, naast “opzettelijk heeft vervoerd”, ook het onderdeel ‘opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht’ wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het hof verwerpt dit verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:
de eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer en het vervoeren van 32 milliliter vloeistof, bevattende GHB. Harddrugs zoals GHB zijn schadelijk voor de gezondheid en vormen als zodanig een bedreiging voor de volksgezondheid. De handel in en het gebruik van verdovende middelen leiden tot allerlei vormen van criminaliteit, overlast en andere maatschappelijke problemen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 januari 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij in 2014 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een Opiumwetdelict tot een taakstraf voor de duur van 120 uren. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg zijn gebleken.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof een straf bepalen ten aanzien van het niet inhoudelijk aan zijn oordeel onderworpen door de politierechter onder 2 bewezenverklaarde feit. Voor dat feit bepaalt het hof als straf een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde onder 1 heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde onder 1 strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof een straf bepalen ten aanzien van de niet inhoudelijk aan zijn oordeel onderworpen door de politierechter bewezenverklaarde feit (feit 2). Voor dat feit bepaalt het hof als straf een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer en M.F.W. Bentvelsen, griffiers,
en op 13 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.