ECLI:NL:GHSHE:2022:1327

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
20-002563-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in strafzaken met betrekking tot diefstal en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor twee diefstallen, waarbij hij een gevangenisstraf van twee weken had gekregen. Daarnaast was de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van twee weken. De politierechter had ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [bedrijf 1], tot een bedrag van € 100,-. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De verdediging voerde aan dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moest worden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter in zoverre vernietigd en de opgelegde straf herzien. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van goederen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2].

Het hof heeft de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte in overweging genomen. Gezien de eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en het feit dat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten, heeft het hof besloten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken op te leggen. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de gemachtigde bevoegd was om de vordering in te dienen. De benadeelde partij kan haar vordering enkel bij de burgerlijke rechter indienen. Het hof heeft de beslissing gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002563-20
Uitspraak : 19 april 2022
TEGENSPRAAK (ex. art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 november 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-209316-20 en 01-269557-20, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf, parketnummer 09-212698-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum] op [geboortedag],
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van twee diefstallen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Den Haag van 24 augustus 2020, gewezen onder parketnummer 09-212698-20, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] toegewezen tot een bedrag van € 100,-, vermeerderd met de wettelijke rente, en de vordering voor het overige afgewezen. Daarnaast heeft de politierechter de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman gesteld dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Daarom zullen de daarmee samenhangende overwegingen van de politierechter, dus voor zover die zien op de straf en de vordering van de benadeelde partij, alsmede de wettelijke voorschriften, in hun geheel worden vervangen op de wijze als hierna vermeld.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een sweater en een joggingbroek, toebehorende aan [bedrijf 1] te Eindhoven (op 17 augustus 2020) en aan diefstal van een jas, toebehorende aan [bedrijf 2] te Eindhoven (op 27 oktober 2020). Winkeldiefstallen leveren voor winkeliers veel overlast, schade en ergernis op en hinderen hen in de bedrijfsvoering. Ook de maatschappij ondervindt daarvan schade, doordat de kosten die gemoeid zijn met het nemen van veiligheidsmaatregelen tegen diefstal, uiteindelijk door de consument worden betaald. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 februari 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Bovendien is één van de onderhavige feiten begaan gedurende de proeftijd van een eerdere veroordeling ter zake van diefstal, hetgeen de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte, conform het vonnis van de politierechter, een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken opgelegd zal worden. De raadsman heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, gelet op de oudheid van het feit en gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde straf, dan wel met de door de verdediging verzochte straf, nu daarin de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder veelvuldig ter zake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld onvoldoende tot uitdrukking komt. Zo is de verdachte onder meer op 14 juli 2020, 3 augustus 2020, 24 augustus 2020 en 15 september 2020 reeds onherroepelijk tot (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen ter zake van diefstallen veroordeeld. In hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie te Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter te Den Haag van 24 augustus 2020 onder parketnummer 09-212698-20 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is met betrekking tot de vordering van het openbaar ministerie te Oost-Brabant tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Den Haag van 24 augustus 2020 onder parketnummer 09-212698-20 opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken van oordeel, dat – nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbaar handelen heeft schuldig gemaakt – de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf dient te worden gelast.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 269,90 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 100,00. Voor het overige is de vordering afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering is ingediend door [betrokkene] namens [bedrijf 1] , zijnde een onderneming. Uit de ingediende stukken blijkt echter niet dat [betrokkene] gemachtigd was om namens de benadeelde partij de vordering tot vergoeding van materiële schade in te dienen. Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren als alsnog een machtiging wordt opgevraagd. De benadeelde partij kan daarom niet in haar vordering worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 24 augustus 2020, parketnummer 09-212698-20, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]

verklaart de benadeelde partij [bedrijf 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G Truijen, griffier,
en op 19 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.