Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[bewindvoerder 2], vennoten van [kantoor] , in hun hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [de moeder] ,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [de zoon 1] tegen de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij bewind en mentorschap zijn ingesteld voor zijn moeder. De moeder, die na het overlijden van haar echtgenoot in 2017 met [de zoon 1] in het ouderlijk huis woonde, heeft een levenstestament opgesteld. De rechtbank heeft op 6 mei 2021 bewind ingesteld over haar goederen en een mentorschap benoemd, omdat zij als gevolg van haar geestelijke en lichamelijke toestand niet in staat werd geacht haar belangen te behartigen. [de zoon 1] is het niet eens met deze beslissingen en stelt dat de moeder in staat is om zelf haar financiële belangen te behartigen. Hij voert aan dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg niet goed gehoord is en dat de noodzaak voor bewind en mentorschap niet is aangetoond. De dochter, die als verweerster optreedt, stelt dat de moeder niet in staat is om haar belangen te behartigen en dat de instelling van bewind en mentorschap noodzakelijk is om haar te beschermen. Het hof heeft de zaak op 21 februari 2022 mondeling behandeld en heeft de moeder in de gelegenheid gesteld haar standpunt toe te lichten. Het hof oordeelt dat de moeder, gezien haar cognitieve beperkingen en de verstoorde onderlinge verhoudingen tussen de kinderen, niet in staat is om haar belangen zelf te behartigen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikkingen van de rechtbank en stelt vast dat het bewind en het mentorschap op goede gronden zijn ingesteld.