ECLI:NL:GHSHE:2022:1495

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
200.303.963_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om de beschikking van 16 september 2021 te vernietigen, waarin het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader is bepaald. De ouders zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de opvoeding van hun drie minderjarige kinderen, geboren in 2005, 2007 en 2012. De moeder stelt dat haar psychische gesteldheid geen belemmering vormt voor haar opvoedcapaciteiten en dat de kinderen beter bij haar kunnen verblijven, terwijl de vader aanvoert dat de moeder de kinderen belast met haar problemen en dat hij hen de benodigde structuur biedt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 april 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. Het hof heeft de mening van de kinderen in overweging genomen, die hebben aangegeven bij de vader te willen blijven wonen. Het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij hun hoofdverblijf bij de vader hebben, die hen de nodige rust en structuur biedt. De verzoeken van de moeder om de zorgregeling uit te breiden worden afgewezen, omdat de kinderen last hebben van de dynamiek tussen de ouders. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 mei 2022
Zaaknummer : 200.303.963/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/382500 / FA RK 21-765
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.G.M. de Ruijter,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
Als belanghebbende merkt het hof aan:
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] , inmiddels vervangen door:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 16 december 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende primair de verzoeken van de vader alsnog af te wijzen, subsidiair in het geval het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader in stand blijft, te bepalen dat de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de moeder verblijven gedurende een week per twee weken van vrijdag na school tot en met vrijdag voor school, althans een zodanige beslissing als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen bij het hof op 4 februari 2022, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Ruijter;
  • de vader, bijgestaan door mr. Reeven-Özer;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft in het bijzijn van de griffier, voorafgaand aan de mondelinge behandeling en buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met hen gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 24 maart 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 4 juni 2015 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken, welke beschikking op 12 juni 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In deze beschikking is verder het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder bepaald. Ook is bepaald dat de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken één weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
3.2.1.
Bij vonnis van 17 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig aan de vader toevertrouwd zullen worden. Tevens is er een raadsonderzoek gelast met betrekking tot het hoofdverblijf en de zorgregeling.
3.2.2.
De kinderen staan sinds 16 september 2021 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking, heeft de rechtbank
bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen voortaan bij de vader is. In het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn de moeder en de kinderen voorlopig gerechtigd tot het hebben van contact éénmaal per week op zondag van 10.00 uur tot 14.00 uur. De definitieve beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft de rechtbank aangehouden.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert aan dat haar psychische gesteldheid niet in de weg staat aan haar mogelijkheden om de kinderen te kunnen opvoeden. Zij heeft één keer per maand een gesprek met de praktijkondersteuner van de huisarts en zij gebruikt indien nodig medicijnen om haar gemoedstoestand te bevorderen. Er is op dit moment geen noodzaak tot verdergaande psychologische behandeling. Ook Bemoeizorg kan niets voor de moeder betekenen. Het is juist dat de vader en de moeder ieder een eigen opvoedstijl hebben en dat deze van elkaar afwijken. De moeder stelt duidelijke regels aan de kinderen en voedt hen op volgens de Islamitische leefregels. De vader daarentegen laat de kinderen volledig vrij in hun doen en laten. Sinds [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem verblijven hebben er zich verschillende zorgelijke incidenten voorgedaan. De vader houdt geen toezicht en de kinderen zijn volgens de moeder niet veilig bij hem. De kinderen zijn, doordat de vader fulltime in ploegendiensten werkt in Eindhoven, regelmatig alleen thuis. De moeder heeft met name veel zorgen over [minderjarige 1] . De kinderen zijn gebaat bij meer toezicht, regels en structuur in hun opvoeding. De situatie van de moeder sluit beter aan omdat zij fulltime beschikbaar is als opvoeder. De moeder staat open voor hulpverlening of ondersteuning voor de kinderen. Door de GI is [instantie] ingeschakeld en de eerste inhoudelijke afspraak is op 10 mei 2022. Mocht het hoofdverblijf van de kinderen ongewijzigd blijven, dan verzoekt de moeder een uitbreiding van de voorlopige zorgregeling. In de praktijk komen de kinderen ook buiten de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling om naar haar toe, bijvoorbeeld om te eten, en vangt zij regelmatig [minderjarige 3] op als de vader moet werken. Het bijna dagelijkse contact met de kinderen vindt de moeder heel fijn, maar tegelijkertijd is er nu weinig structuur in het contact.
3.6.
De vader voert aan dat de moeder nog altijd niet erkent dat zij problemen heeft waarmee zij de kinderen belast. Zij zet zich af richting de hulpverlening. De moeder heeft niets ondernomen richting de GI om met hen af te stemmen welke vorm van hulpverlening voor de moeder ingezet zou kunnen worden. Zij lijkt nog altijd de problemen die er zijn buiten zichzelf te plaatsen en enkel en alleen te wijzen naar de vader. De moeder leeft in een illusiewereld en plaatst overal negatieve gedachten bij. De vader heeft veel verdriet van de situatie. De moeder werkt de vader tegen in allerlei zaken. Zo weigert zij bijvoorbeeld nog steeds om toestemming te geven voor een vakantie van de vader en de kinderen naar het buitenland. Er is inmiddels een verzoek ingediend bij de rechtbank tot wijziging van het ouderlijk gezag. De vader erkent dat hij een andere opvoedstijl hanteert dan de moeder, maar dit betekent niet dat er bij hem geen regels zijn. Dat hij fulltime in ploegendiensten werkt en regelmatig in de avond en nacht niet thuis is, heeft de raad er niet van weerhouden om te adviseren het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen. De vader heeft zijn thuissituatie goed geregeld en heeft bovendien flexibele afspraken met zijn werkgever. De moeder heeft nog steeds moeite met de acceptatie van de huidige situatie. Dit zorgt voor onrust. De kinderen hebben veel last van de spanningen die zij ervaren met de moeder en de kinderen worden door de moeder overvraagd in het contact met haar. De vader gunt de kinderen het contact met de moeder en heeft er geen problemen mee als de kinderen naar de moeder gaan, maar het is tegelijkertijd ook een dilemma voor hem omdat de moeder de kinderen belast. Zij komt elke week schreeuwend aan de voordeur wat maakt dat de kinderen zich schamen voor de moeder. De vader voert aan dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek met betrekking tot de zorgregeling, nu er door de rechtbank alleen een voorlopige zorgregeling is vastgesteld. Voor zover de moeder wel ontvankelijk wordt geacht in haar verzoek, is de vader van mening dat de huidige voorlopige regeling moet worden gecontinueerd. De huidige voorlopige regeling is door partijen met hulp van de GI uitgebreid met een extra doordeweeks contactmoment.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader te laten. Voor wat betreft de voorlopige zorgregeling wordt het volgens de raad erg lastig om een regeling vast te leggen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden ouder en laten zich niet meer eenvoudig sturen. Daar komt bij dat de moeder de situatie graag anders ziet en de vader het heel graag goed wil doen en daardoor misschien soms iets teveel toegeeft aan de wensen van de moeder.
3.8.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de kinderen behoefte hebben aan rust, duidelijkheid en structuur. Dit wordt door de vader geboden. Er is voor [minderjarige 1] multisysteemtherapie (MST) ingezet en dit traject is positief afgesloten. Voor de contactmomenten met de moeder is inmiddels [instantie] ingeschakeld. Zij gaan onderzoeken welke zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is. De moeder wil de kinderen graag elke dag zien, maar er moet duidelijkheid zijn over wat er gebeurt tijdens de contactmomenten en hoe er structuur aan de kinderen kan worden geboden. De GI heeft zorgen over de negatieve uitspraken die de moeder doet over de vader in het bijzijn van de kinderen. Ook verloopt de samenwerking met de moeder lastig. De moeder geeft aan dat zij openstaat voor hulpverlening, maar de hulpverlening komt vervolgens niet van de grond. Bemoeizorg is daar een voorbeeld van. De moeder erkent de problemen niet, en dat maakt het erg lastig. De GI stelt voor dat zij het gesprek aangaat met de ouders en de kinderen en dat zij met elkaar proberen nadere afspraken te maken over de invulling van de voorlopige zorgregeling.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Het hof is op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat het in het belang is van de kinderen dat zij hun hoofdverblijf bij de vader hebben. Het hof voegt hier aan toe dat de vader de kinderen de benodigde rust, structuur en duidelijkheid biedt. Ook hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat zij bij de vader willen blijven wonen.
3.9.3.
Voor wat betreft de voorlopige zorgregeling overweegt het hof ten aanzien van de ontvankelijkheid dat doorslaggevend is of de - bij voorraad uitvoerbaar verklaarde - voorlopige beslissing een onherroepelijk karakter heeft in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt. De onderhavige beschikking voldoet aan dit criterium. De moeder is daarom ontvankelijk in haar beroep.
3.9.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [instantie] is ingezet om het contact tussen de moeder en de kinderen te regelen en te structureren. De GI fungeert als regiehouder en door de rechtbank is aan de GI verzocht om schriftelijk verslag uit te brengen over het verloop van het contact tussen de moeder en de kinderen. Gelet hierop en gelet op het feit dat de kinderen last hebben van de dynamiek tussen de ouders, zal het hof het verzoek van de moeder om de (voorlopige) zorgregeling uit te breiden, afwijzen.
3.9.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en de verzoeken van de moeder afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 september 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.D.M. Lamers en M.J.C. van Leeuwen en is op 12 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.