ECLI:NL:GHSHE:2022:1496

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
200.306.504_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en verzoek om nader onderzoek naar opvoedingsvaardigheden

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind, [minderjarige 1], is beëindigd. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt de beschikking te vernietigen en stelt dat hij in staat is om voor [minderjarige 1] te zorgen. Hij heeft een stabiele thuissituatie en is bereid om de zorg op zich te nemen. De moeder en de vader hebben geen gezag meer over een ander kind, [minderjarige 2]. De minderjarige [minderjarige 1] is sinds zijn geboorte uit huis geplaatst en verblijft in een pleeggezin.

De mondelinge behandeling vond plaats op 7 april 2022, waarbij de vader niet aanwezig was. De GI en de pleegmoeder hebben verklaard dat [minderjarige 1] zich goed ontwikkelt in het pleeggezin. Het hof heeft de zorgen van de GI over de vader overwogen, waaronder zijn onbetrouwbaarheid en het niet accepteren van hulpverlening. Het hof concludeert dat de aanvaardbare termijn voor de vader om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] te dragen, is verstreken. Het hof wijst het verzoek van de vader om nader onderzoek naar zijn opvoedingsvaardigheden af, omdat dit niet in het belang van [minderjarige 1] is. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 mei 2022
Zaaknummer : 200.306.504/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/389548 FA RK 21-4241
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder], wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
[de pleegmoeder], wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
Jeugdbescherming Brabant [vestiging], gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 9 februari 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende primair het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over [minderjarige 1] af te wijzen, subsidiair het verzoek op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toe te wijzen met benoeming van het NIFP tot deskundige.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij het hof op 11 maart 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. V. de Roo, waarnemend voor mr. De Gruijl;
  • de pleegmoeder;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1
De vader is, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen. Het hof heeft de advocaat van de vader bij aanvang van de mondelinge behandeling de vraag voorgelegd of de behandeling van de zaak kan doorgaan nu de vader niet is verschenen. De advocaat van de vader heeft aangegeven voldoende op de hoogte te zijn van de zaak en geen hiertegen geen bezwaar te hebben.
2.3.2.
De raad is eveneens, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op
22 december 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is de minderjarige [minderjarige 1] geboren. De moeder en de vader zijn ook de ouders van [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018. De ouders hebben geen gezag meer over [minderjarige 2] .
3.2.
Bij beschikking van 21 augustus 2019 is er een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken. Bij opvolgende beschikking van 29 augustus 2019 is de ondertoezichtstelling uitgesproken. Op [geboortedatum] 2019 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging uithuisplaatsing verleend. [minderjarige 1] is meteen na zijn geboorte uit huis geplaatst. Hij verblijft sinds 1 oktober 2020 in een perspectief biedend pleeggezin, samen met zijn broer [minderjarige 2] .
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige 1] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert aan dat het goed met hem gaat en dat hij stappen heeft gezet om zich te verbeteren. Hij heeft een stabiele thuissituatie, zonder verslavingen en politiemutaties. De moeder woont niet bij hem, zij staat enkel en alleen op hetzelfde adres ingeschreven zodat zij beschikt over een postadres. Het contact met de pleegouders is goed. De vader komt afspraken na en past de tips die hij ontvangt van de gezinsmanager toe. Hij zet zich in voor het versterken van de band met [minderjarige 1] . De vader bestrijdt dat het perspectief van [minderjarige 1] in het pleeggezin ligt. De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken en hij is in staat om de zorg voor [minderjarige 1] op zich te nemen. Dit is in het belang van [minderjarige 1] , aangezien de minderjarige is gehecht aan de vader en meer bij hem wil zijn. Subsidiair voert de vader aan dat hij nooit de kans heeft gehad om te bewijzen dat hij in staat is om op een goede manier voor [minderjarige 1] te zorgen. [minderjarige 1] is immers al vanaf de geboorte uit huis geplaatst. De omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige 1] zijn teruggebracht van één keer in de twee weken naar één keer in de acht weken. Er is geen goed beeld verkregen van zijn opvoedingsvaardigheden en er dient daarom nader onderzoek plaats te vinden. De vader wijst op de uitspraak van de Hoge Raad van 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:961.
3.6.
De GI voert aan dat [minderjarige 1] zich leeftijdsadequaat ontwikkelt. Hij heeft bestaansduidelijkheid gekregen door de toegewezen voogdijmaatregel en kan samen met zijn broer opgroeien bij de pleegmoeder. Hij is gehecht aan de pleegmoeder. De GI streeft er naar dat ontspannen bezoeken de leefwereld van [minderjarige 1] in het pleeggezin kunnen verbinden met de leefwereld van zijn familie. De GI heeft op 18 januari 2022 aan de vader meegedeeld dat ze de bezoekmomenten voor [minderjarige 1] gelijk willen trekken met die van zijn broer [minderjarige 2] , omdat [minderjarige 1] veel weerstand laat zien voorafgaand aan het bezoek, maar ook veel reactie erna en hij enorm in zijn ontwikkeling wordt geremd. De bezoekmomenten brengen veel spanningen mee. Tijdens het begeleid bezoek op 4 maart 2022 was de vader niet aanwezig en heeft de GI de vader wakker moeten bellen. Het is al vaker voorgekomen dat de vader niet of te laat verschijnt voor een afspraak. De vader accepteert geen hulpverlening. Uit het contact van de GI met de wijkagent en de woningbouwvereniging volgt dat het momenteel onrustig is in het leven van de vader, er is sprake van overlast bij zijn woning, en hij dreigt uit zijn huurwoning te worden gezet. De GI wil kijken naar de vormgeving van de contactmomenten (de vader wil graag buiten kantoor de kinderen zien) mits de vader betrouwbaar kan zijn in de afspraken. De GI en de pleegzorgwerker zullen de bezoeken om en om begeleiden.
3.7.
De pleegmoeder geeft aan dat het goed gaat met [minderjarige 1] . Hij heeft een sterke wil en is erg ondernemend. De omgangsmomenten zijn gewijzigd naar één keer in de acht weken en dit heeft meer rust gebracht. [minderjarige 1] slaapt weer de nacht door en zijn eczeem is onder controle. Ook tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaat het goed. Er is minder strijd en de kinderen zijn minder boos. De pleegmoeder heeft alleen contact met de vader tijdens de begeleide omgangsmomenten.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof, na eigen beoordeling en waardering, overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:266 lid 1 onder a BW. Naar het oordeel van het hof zijn door de vader in hoger beroep geen (nieuwe) feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof overweegt daarnaast nog het volgende. [minderjarige 1] is sinds zijn geboorte uit huis geplaatst. Hij is nog erg jong en heeft een stabiele en duidelijke opvoedomgeving nodig waarin hij fysiek en emotioneel veilig is. Het hof heeft destijds in de beschikking van 20 mei 2021, welke beschikking zag op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, geoordeeld dat de vader op dat moment onvoldoende in staat was om voor [minderjarige 1] te kunnen zorgen. Het hof heeft in die beschikking overwogen dat er zorgen zijn die hieraan in de weg staan. Het hof heeft de volgende zorgen genoemd: de moeder speelt nog steeds een rol in het leven van de vader ondanks de eerdere relatieproblemen tussen hen, de vader gebruikt dagelijks alcohol en regelmatig softdrugs, de vader heeft problemen met het controleren van zijn boosheid en tijdens de bezoeken lukt het de vader niet altijd om aan te sluiten bij [minderjarige 1] waardoor begeleiding van de contactmomenten noodzakelijk is om de bezoeken voor [minderjarige 1] op een prettige wijze te laten verlopen. Het hof is van oordeel dat voornoemde zorgen niet zijn weggenomen en dat niet gebleken is dat de vader zich op dit moment in een stabiele fase bevindt. Uit het contact van de GI met verschillende instanties volgt dat de vader geen hulpverlening accepteert, er overlast is bij zijn woning, hij uit zijn huurwoning dreigt te worden gezet en hij is onbetrouwbaar in het nakomen van afspraken.
3.8.3.
Het hof ziet geen reden om de beslissing aan te houden en, zoals de vader heeft verzocht, op grond van artikel 810a lid 2 Rv een nader onderzoek door het NIFP te gelasten naar de pedagogische vaardigheden van de vader. Het nader onderzoek is door de vader verzocht met het oog op een terugplaatsing van [minderjarige 1] bij hem, maar de eventuele uitkomsten van een dergelijk onderzoek laten onverlet dat, gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige 1] en de termijn die hij uit huis is geplaatst, de aanvaardbare termijn waar binnen de vader de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen, inmiddels is verstreken. Gelet op dit oordeel ziet het hof geen aanleiding om een deskundige te benoemen op grond van artikel 810a lid 2 Rv. Immers, zelfs als uit het deskundigenonderzoek zou blijken dat de vader in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen, maakt dit bovenstaand oordeel niet anders, nu, zoals overwogen, [minderjarige 1] ’s aanvaardbaar te achten termijn reeds is verstreken. Een dergelijk onderzoek kan dan ook niet mede tot de beslissing van onderhavige zaak leiden . Daarnaast is een dergelijk onderzoek ook niet in het belang van [minderjarige 1] , nu het voor [minderjarige 1] noodzakelijk is duidelijkheid te hebben over zijn perspectief. Het subsidiaire verzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv zal het hof dan ook afwijzen.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 januari 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, A.J.F. Manders en M.J.C. van Leeuwen en is op 12 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.