ECLI:NL:GHSHE:2022:1514

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
20-000440-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing met geweld in Oss door twee of meer personen

In deze zaak gaat het om een afpersing die plaatsvond in Oss in december 2015. De verdachte, samen met een medeverdachte, heeft de slachtoffers, [slachtoffer A] en [slachtoffer B], onder bedreiging van geweld gedwongen tot de afgifte van geld en goederen. De verdachte heeft een actieve rol gespeeld in de uitvoering van de afpersing, waarbij hij de slachtoffers opwachtte, de woning binnenging en geweld gebruikte. Het hof oordeelt dat de verdachte als medepleger moet worden aangemerkt, omdat hij samen met de medeverdachte handelde en de dreiging vergrootte. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het hof vernietigt dit vonnis en legt een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De redelijke termijn is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de straf. Daarnaast wordt de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer A], toegewezen tot een bedrag van € 1.863,20, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000440-17
Uitspraak : 16 mei 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 2 februari 2017, in de strafzaak met parketnummer 01-865018-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 2 en 3 tenlastegelegde en ter zake van het onder 1 tenlastegelegde – gekwalificeerd als: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen – veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de benadeelde partij [slachtoffer van feit 2] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A] toegewezen tot een bedrag van € 1.710,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Aangezien de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer van feit 2] betrekking heeft op het onder 2 tenlastegelegde, is diens vordering in hoger beroep niet meer aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is geëist dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A] zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de onder de verdachte inbeslaggenomen telefoon zal worden teruggeven aan de verdachte.
De verdediging heeft zowel primair als subsidiair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Wat betreft de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer A] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – onder 1 tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2015 tot en met 14 december 2015 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of een bankpas, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen geld en/of een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van/door geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bij genoemde diefstal en/of genoemde afpersing hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- tegen die [slachtoffer A] heeft gezegd “ik moet jou hebben” en/of
- die [slachtoffer A] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en/of
- tezamen met zijn mededader met die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] is meegelopen diens woning in en/of
- die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] heeft geslagen en/of
- eenmaal in die woning die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] heeft gedwongen de huissleutels en/of telefoons af te geven en/of plaats te nemen op een bank
en/of de voordeurvan de woning heeft afgesloten (teneinde te beletten dat die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] de woning zou(den) ontvluchten) en/of
- geld heeft genomen uit de portemonnees van die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] en/of
- tegen die [slachtoffer A] heeft gezegd “jij gaat mee met ons naar jouw ouders, dan kijken we wel hoeveel geld ze voor jouw kop over hebben”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 13 december 2015 tot en met 14 december 2015 te Oss, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer A] en [slachtoffer B] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan die [slachtoffer A] en [slachtoffer B] , welk geweld en welke bedreiging met geweld bij genoemde afpersing hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- tegen die [slachtoffer A] heeft gezegd “ik moet jou hebben” en
- die [slachtoffer A] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en
- met die [slachtoffer A] en [slachtoffer B] zijn meegelopen diens woning in en
- die [slachtoffer A] heeft geslagen en
- eenmaal in die woning die [slachtoffer A] en [slachtoffer B] heeft gedwongen de huissleutels en telefoons af te geven en de voordeur van de woning heeft afgesloten (teneinde te beletten dat die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] de woning zou(den) ontvluchten) en
- geld heeft genomen uit de portemonnees van die [slachtoffer A] en [slachtoffer B] en
- tegen die [slachtoffer A] heeft gezegd “jij gaat mee met ons naar jouw ouders, dan kijken we wel hoeveel geld ze voor jouw kop over hebben”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer A] heeft in zijn aangifte [2] verklaard dat hij tussen zondag 13 december 2015 te 22:35 uur en maandag 14 december 2015 te 00:10 uur onder bedreiging van een vuurwapen is overvallen bij zijn woning aan de [adres slachtoffer A] . Aangever was op 13 december 2015 samen met [slachtoffer B] in een café in Oss. Omstreeks 22.30 uur reden [slachtoffer B] en aangever naar de woning van aangever, welke woning is gelegen in een appartementencomplex. Aangever [slachtoffer A] en [slachtoffer B] gingen naar boven, naar de tweede verdieping waar aangever woont. Op het moment dat aangever daar de portaaldeur opentrok, stonden er twee Marokkanen. Eén van de Marokkanen kende aangever als [bijnaam medeverdachte] . [bijnaam medeverdachte] is een bekende van een vriendin van aangever. De andere jongen had hij nooit eerder gezien. Toen [slachtoffer B] en aangever oog in oog stonden met [bijnaam medeverdachte] en de andere Marokkaanse jongen, hoorde hij dat [bijnaam medeverdachte] tegen hem, aangever, zei: “Ik moet jou hebben.” Aangever zei toen tegen [bijnaam medeverdachte] : “Niet hier.” Aangever hoorde dat [bijnaam medeverdachte] toen zei: “Nee, dat klopt, we gaan ook naar binnen.” Aangever zag dat [bijnaam medeverdachte] terwijl hij dat zei de linkerkant van zijn jas opentrok. Hij zag dat [bijnaam medeverdachte] een zwart pistool droeg, net onder borsthoogte. Aangever keek op de kolf van het pistool. Aangever voelde zich ernstig bedreigd en hij was bang dat [bijnaam medeverdachte] het wapen zou gebruiken. Door de dreiging met het vuurwapen zag aangever geen andere mogelijkheid dan te doen wat [bijnaam medeverdachte] tegen hem zei. Aangever zag dat [bijnaam medeverdachte] zijn jasje openhield. Aangever opende met zijn huissleutel de voordeur van zijn woning. Aangever liep naar binnen en [bijnaam medeverdachte] liep met hem mee naar binnen. [slachtoffer B] en de andere Marokkaan kwamen ook naar binnen. Aangever is op de bank in de woonkamer gaan zitten. Aangever hoorde dat [bijnaam medeverdachte] en de andere Marokkaan aan [slachtoffer B] en hem de opdracht gaven om de sleutels in te leveren. Zij hebben dat gedaan en hij zag dat [bijnaam medeverdachte] de voordeur van zijn woning afsloot. [slachtoffer B] en aangever moesten ook hun telefoons inleveren en moesten hun zakken leegmaken. Toen kwamen hun portemonnees uit hun zakken. Die moesten zij ook afgeven. Aangever hoorde dat [bijnaam medeverdachte] zei dat aangever zijn naam had genoemd als dader van een autodiefstal. Hij hoorde dat [bijnaam medeverdachte] zei dat aangever zijn naam moest zuiveren en dat hij aangever daarvoor nu een boete van € 2.000,00 oplegde. De andere Marokkaan ging het huis doorzoeken. Uit de portemonnee van aangever hebben ze € 50,00 aan briefgeld meegenomen en wat kleingeld. Aangever hoorde dat [bijnaam medeverdachte] tegen hem zei: “Jij gaat mee met ons naar jouw ouders, dan kijken we wel hoeveel geld ze voor jouw kop over hebben”. Uiteindelijk heeft [bijnaam medeverdachte] gezegd dat aangever maar € 2.000,00 moest zien te regelen en dat ze voor het einde van de week bij hem terug zouden komen om het geld op te halen. De andere Marokkaan heeft aangever met zijn vlakke hand tegen zijn achterhoofd geslagen, omdat aangever niet meteen mee wilde werken met het inleveren van zijn spullen.
[slachtoffer B] heeft bij de politie verklaard [3] dat hij in de avond van zondag 13 december 2015 met aangever [slachtoffer A] naar de woning aan de [adres slachtoffer A] is gereden. Zij zagen dat er bij de voordeur twee jongens stonden, van Marokkaanse afkomst. [slachtoffer B] herkende een van de jongens als zijnde [bijnaam medeverdachte] . De andere jongen had hij nog nooit gezien. [slachtoffer B] hoorde dat [bijnaam medeverdachte] tegen aangever [slachtoffer A] zei dat hij dingen over hem had verteld die niet waar waren.
[bijnaam medeverdachte] zei dat hij mee naar binnen wilde. [slachtoffer B] zag dat [bijnaam medeverdachte] een wapen droeg in de binnenzak van zijn bodywarmer. Het handvat stak uit en was zwart van kleur. [slachtoffer A] heeft de deur opengemaakt en ze zijn met zijn vieren naar binnen gegaan. De andere jongen bleef in de woonkamer staan vlakbij de ingang van de woning. [slachtoffer B] hoorde [bijnaam medeverdachte] vervolgens zeggen dat [bijnaam medeverdachte] geld van [slachtoffer A] wilde hebben. In de woning zei [bijnaam medeverdachte] dat hij € 2.000,00 van [slachtoffer A] wilde want [slachtoffer A] moest de naam van [bijnaam medeverdachte] zuiveren. [bijnaam medeverdachte] zei dat hij niet eerder wegging voordat hij dat geld had en anders moest [slachtoffer A] met hem mee. [slachtoffer B] zag dat [bijnaam medeverdachte] en de andere jongen de hele woning doorzochten op spullen van waarde. [bijnaam medeverdachte] zei tegen [slachtoffer B] en [slachtoffer A] dat zij hun zakken leeg moesten maken. [slachtoffer B] en [slachtoffer A] haalden vervolgens hun sleutels, portemonnee en telefoon uit hun zakken. Zij moesten het geld uit hun portemonnee halen en op een stoel leggen. [bijnaam medeverdachte] zag dat het niet veel geld was en zei toen dat aangever [slachtoffer A] mee naar de ouders van [slachtoffer A] moest om daar geld te halen. [bijnaam medeverdachte] vertelde dat hij een huis had in Amsterdam. Hij zei dat [slachtoffer A] net zo lang in die woning moest blijven totdat hij het geld bij elkaar had. Dit kwam heel bedreigend over. Uiteindelijk zijn [bijnaam medeverdachte] en de andere jongen vertrokken met het geld dat op de stoel lag.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft op zondag 20 december 2015 bij de politie verklaard [4] dat zijn bijnaam [bijnaam medeverdachte] is. Verder heeft hij verklaard dat hij afgelopen maandag samen met een vriend bij [slachtoffer A] is geweest. Hij zegt toen een uur bij [slachtoffer A] binnen te zijn geweest. [medeverdachte] heeft toen tegen [slachtoffer A] gezegd: “Ik heb mijn geld nodig.” Hij heeft ook gezegd dat aangever [slachtoffer A] geld aan zijn moeder moest vragen en dat hij, [medeverdachte] , deze week voor het geld zou komen. Een andere vriend van [medeverdachte] zat te wachten in de auto.
[X] heeft bij de politie verklaard [5] dat [bijnaam medeverdachte] vroeg om hem te brengen naar de plek waar hij naartoe moest en dat hij [bijnaam medeverdachte] op 13-14 december 2015 naar Oss heeft gebracht. Op de vraag van de politie wie de persoon was die blijkens de camerabeelden samen met [bijnaam medeverdachte] naar binnenging, heeft hij geantwoord dat het een vriend van [bijnaam medeverdachte] zal zijn geweest. Die vriend was al bij [bijnaam medeverdachte] toen hij [bijnaam medeverdachte] op ging halen. Naar aanleiding van de vraag van de politie wat [X] heeft gedaan toen hij in Oss ongeveer anderhalf uur aan het wachten was, heeft hij verklaard dat hij [bijnaam medeverdachte] heeft gebeld met de vraag waar hij bleef.
[X] heeft bij de rechter-commissaris verklaard [6] dat hij die keer in Oss samen met [medeverdachte] / [bijnaam medeverdachte] en [verdachte] in de auto zat. Dat was in december 2015.
De verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank verklaard [7] dat hij weet wie [bijnaam medeverdachte] is, namelijk [medeverdachte] , dat hij samen met [medeverdachte] en [X] naar Oss is gereden en dat [medeverdachte] uit de auto ging.
[verbalisant] [8] heeft de beelden bekeken die op 13 december 2015 zijn opgenomen door de camera in de hal van het appartementencomplex waar de woning aan de [adres slachtoffer A] is gelegen. Op die beelden is de centrale toegangsdeur van het appartementencomplex te zien.
[verbalisant] relateert dat op de beelden is waar te nemen dat omstreeks 22.29 uur een vrouw de hal binnenkomt via de centrale toegangsdeur waarna direct twee mannen achter haar aanlopen. Een van de mannen draagt een bodywarmer. Even later is te zien dat beide mannen de trap oplopen en uit beeld verdwijnen. Omstreeks 0.05 uur
(het hof begrijpt: op 14 december 2015)komen beide mannen via de trap weer naar beneden gelopen en gaan via de centrale toegangsdeur naar buiten.
[verbalisant] heeft gerelateerd [9] dat uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [nummer] , in gebruik bij de medeverdachte [medeverdachte] , blijkt dat dit telefoonnummer tussen 13 december 2015 omstreeks 22.37 uur en 14 december 2015 omstreeks 00.09 uur inroamde op een zendmastlocatie te Oss in de nabijheid van het adres [adres slachtoffer A] . In dat tijdvak heeft het telefoonnummer van [medeverdachte] contact onderhouden met het telefoonnummer [nummer] , in gebruik bij [X] . [verbalisant] heeft daarnaast gerelateerd [10] dat het telefoonnummer [nummer] , in gebruik bij [X] , op 13 december 2015 omstreeks 22.38 uur inroamde op een zendmastlocatie te Oss in de nabijheid van het adres [adres slachtoffer A] en dat dit nummer dat die dag ook deed omstreeks 22.50 uur en op momenten daarna, voor het laatst op 14 december 2015 omstreeks 00.06 uur. Toen werd het telefoonnummer van [X] gebeld door de medeverdachte [medeverdachte] , waarbij een gesprek van 12 seconden werd gevoerd. Op 14 december 2015 omstreeks 17.02 uur ontving [X] een inkomend gesprek van het mobiele telefoonnummer [nummer] . Dit gesprek kwam niet tot stand, waarop een SMS-bericht volgde.
Bij nader onderzoek [11] aan de mobiele telefoon die onder [X] is aangetroffen tijdens de insluitingsfouillering, is gebleken dat in de contacten van die telefoon meerdere mobiele nummers van een persoon met de naam “ [bijnaam verdachte] ” stonden, waaronder het nummer [nummer] . De verdachte heeft bij de politie desgevraagd bevestigd [12] dat zijn bijnaam “ [bijnaam verdachte] ” is alsmede dat hij de gebruiker is van de iPhone met het nummer [nummer] en dat niemand anders gebruik maakt van zijn telefoon. [verbalisant] heeft kort na de aanhouding van de verdachte gebeld naar het mobiele nummer [nummer] en proefondervindelijk vastgesteld [13] dat hij, verbalisant, heeft gebeld naar de iPhone die is aangetroffen in de kleding van de verdachte.
[verbalisant] heeft gerelateerd [14] dat uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [nummer] blijkt dat de gebruiker ervan tussen 13 december 2015 omstreeks 01.47 uur en 17.12 uur meerdere contacten onderhield met de medeverdachte [medeverdachte] . Daarbij roamde het mobiele nummer [nummer] in op zendmastlocaties te [woonplaats] . Omstreeks 20.30 uur straalde het nummer aan op een zendmast te Uden en omstreeks 22.08 uur op een zendmast te Vught. Op 14 december 2016
(het hof begrijpt: 2015)omstreeks 00.36 uur ontving de gebruiker van het mobiele nummer [nummer] een inkomende oproep van de medeverdachte [medeverdachte] . Bij telefonische contacten na 01.48 uur roamde het nummer [nummer] weer in op zendmastlocaties te [woonplaats] .
[verbalisant] heeft daarnaast gerelateerd [15] dat het uit een analyse van de historische verkeersgegevens van de mobiele aansluiting met het nummer [nummer] , in gebruik bij de verdachte, blijkt dat deze mobiele aansluiting tussen 13 december 2015 te 22.30 uur en 14 december niet op een zendmast heeft ingeroamd voor het gebruik van internet.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij zal worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, bij gebrek aan voldoende bewijs. Daartoe is primair betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij het tenlastegelegde. Hij heeft verklaard dat hij weliswaar op 13 december 2015 met de medeverdachte [medeverdachte] en [X] in Oss was, maar ook dat hij met [X] in de auto is gebleven en dat hij toen [medeverdachte] weg was de hele tijd in de auto ‘op zijn telefoon zat’, onder meer op internet.
De herkenning van de verdachte door aangever [slachtoffer A] tijdens een meervoudige fotoconfrontatie is onbetrouwbaar en kan niet worden gebezigd tot het bewijs. Het overige bewijs betreft ‘circumstantial evidence’ en is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als een medepleger. Wat betreft de in de tenlastelegging vermelde gedragingen kan alleen het mee naar binnengaan en het slaan aan de verdachte worden toegeschreven. Het merendeel van de handelingen is alleen door de medeverdachte [medeverdachte] verricht en het initiatief lag ook bij [medeverdachte] . De rol van de verdachte was niet dusdanig dat gesproken kan worden van een intensieve samenwerking.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, zoals die ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen, stelt het hof vast dat de verdachte op 13 december 2015 samen met de medeverdachte [medeverdachte] en [X] naar Oss is gereden en dat zij met z’n drieën waren. [X] is in de auto blijven wachten, terwijl twee personen het appartementencomplex waar aangever [slachtoffer A] woont binnengingen, hem nabij de deur van zijn woning opwachtten en samen met [slachtoffer A] en diens metgezel [slachtoffer B] mee naar binnen gingen.
De verklaring van de verdachte dat hij met [X] in de auto is gebleven en daar heeft zitten internetten op zijn mobiele telefoon acht het hof niet geloofwaardig. Uit een analyse van de historische verkeersgegevens van de mobiele aansluiting met het nummer [nummer] van de verdachte blijkt dat deze mobiele aansluiting tussen 13 december 2015 te 22.30 uur en 14 december 2015 niet een zendmast heeft aangestraald voor het gebruik van internet. Bovendien heeft [X] verklaard dat hij alleen in de auto bleef en dat de twee anderen naar binnengingen.
Die verklaring vindt ook steun in de verklaring van [medeverdachte] dat hij met twee vrienden was die avond, dat een vriend in de auto wachtte en dat hij met de andere vriend in de woning van [slachtoffer A] is geweest. Evenals de rechtbank, wijst het hof op de omstandigheid dat [medeverdachte] en [X] gedurende de afpersing meerdere malen telefonisch contact met elkaar hadden, waaruit het hof afleidt dat zij niet fysiek in elkaars nabijheid waren. Dergelijk telefonisch contact met de verdachte is er in de tijd dat [medeverdachte] bij aangever [slachtoffer A] binnen was niet geweest.
Op grond van vorenstaande is het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat is komen vast te staan dat de verdachte degene is geweest die samen met de medeverdachte [medeverdachte] bij aangever [slachtoffer A] binnen is geweest. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de rol van de verdachte kan worden aangemerkt als die van een medepleger en dus of sprake is geweest van een voldoende bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte] . Van belang zijnde elementen voor het aannemen van een bewuste en nauwe samenwerking zijn bijvoorbeeld de intensiteit van de samenwerking, een taakverdeling, de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling en het belang van die rol, het zich al dan niet distantiëren en aanwezigheid op belangrijke momenten. Het hof stelt op grond van de hierboven vermelde bewijsmiddelen vast dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering. Immers heeft de verdachte de slachtoffers [slachtoffer A] en [slachtoffer B] samen met de medeverdachte [medeverdachte] opgewacht bij de woning van [slachtoffer A] , is de verdachte samen met [medeverdachte] de woning van [slachtoffer A] binnengegaan en was de verdachte aanwezig in de woning tijdens de afpersing die ongeveer anderhalf uur heeft geduurd. Op deze wijze heeft hij de medeverdachte [medeverdachte] getalsmatig versterkt en de dreiging vergroot. Daarnaast heeft de verdachte een wezenlijke rol gespeeld in de uitvoering van de afpersing, door aanvankelijk bij de deur van de woning te blijven staan, de woning te doorzoeken en [slachtoffer A] tegen zijn achterhoofd te slaan toen hij niet meewerkte aan het inleveren van zijn spullen. De verdachte heeft het appartement vervolgens samen met de medeverdachte [medeverdachte] verlaten. Zij hebben geld uit de woning meegenomen. Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte, gelet op deze feiten en omstandigheden, dient te worden aangemerkt als medepleger.
De verweren worden in zoverre verworpen.
Aangezien het hof het resultaat van de meervoudige fotoconfrontatie van aangever [slachtoffer A] met de verdachte niet tot het bewijs bezigt, behoeft het verweer daaromtrent geen nadere bespreking.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan hem, mocht het hof tot een veroordeling komen, een gevangenisstraf voor de duur van de voorlopige hechtenis (een maand), in combinatie met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse taakstraf zal worden opgelegd. Daartoe is aangevoerd dat de rol van de verdachte beperkt was, dat hij toen pas 19 jaar oud was en first offender, dat het gaat om een oud feit en dat sprake is van een schending van de redelijke termijn. De verdachte verblijft op dit moment in een kliniek voor een behandeling en heeft er bewust voor gekozen om een andere weg in te slaan. Een langdurige gevangenisstraf zou veel roet in het eten gooien en de maatschappij is daarbij niet gebaat. De verdachte verdient een duwtje in de rug, aldus de raadsman.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een afpersing, waarbij twee slachtoffers zijn bedreigd met geweld door onder meer een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, te tonen. Ook is er licht geweld toegepast. De afpersing heeft plaatsgevonden in de woning van één van de slachtoffers, terwijl een woning bij uitstek de plaats is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Een overval is voor de slachtoffers doorgaans een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. De herinnering eraan hindert hen in hun dagelijkse bestaan, hetgeen ook blijkt uit de toelichting bij de vordering benadeelde partij van het slachtoffer [slachtoffer A] . Hij heeft zich door het bewezenverklaarde genoodzaakt gezien om zijn woonplaats te verlaten en zijn gehele sociale leven op te geven om zijn veiligheid te waarborgen. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
Het hof heeft er in deze zaak echter ook oog voor dat, alhoewel in juridische zin sprake is van medeplegen, het initiatief voor het feit niet bij de verdachte lag en dat het merendeel van de feitelijke handelingen, waaronder het tonen van het vuurwapen, door de medeverdachte is verricht.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 februari 2022.
Daaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde niet eerder veroordeeld was voor strafbare feiten. De verdachte is nadien wel voor andersoortige strafbare feiten in aanraking gekomen met justitie, maar het hof ziet in die omstandigheid geen aanleiding om het strafblad van de verdachte in zijn nadeel bij de straftoemeting mee te wegen.
Ook heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het, naar aanleiding van een verzoek van de verdediging uitgebrachte, reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 5 april 2022, waarin is vermeld dat de reclassering geen contact heeft kunnen krijgen met de verdachte en dat een werkstraf niet tot de mogelijkheden behoort. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Wat betreft de aard en omvang van de op te leggen straf heeft het hof acht geslagen op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Die oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt in het geval van een afpersing, waarbij sprake is van licht geweld of bedreiging met geweld, is een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof er rekening mee dat hij ten tijde van het begaan van het feit nog niet lang meerderjarig was, dat het gaat om een oud feit dat ruim 6 jaar geleden werd gepleegd en de omstandigheid dat de verdachte een kleinere rol in het geheel heeft gehad dan de medeverdachte [medeverdachte] . Deze omstandigheden vormen voor het hof aanleiding om af te wijken van het hiervoor vermelde oriëntatiepunt.
Een en ander afwegende acht het passend en geboden aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht dient bij de tenuitvoerlegging in mindering worden gebracht op het onvoorwaardelijk strafdeel.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Namens de verdachte is op 8 februari 2017 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het onderhavige arrest wordt gewezen op 16 mei 2022. Daarmee is sprake van een tijdsverloop van ruimschoots vijf jaar sinds de datum dat hoger beroep werd ingesteld. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een zo langdurig tijdsverloop rechtvaardigen.
Bij dat oordeel heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat hoewel een deel van het tijdsverloop zijn oorzaak vindt in de onderzoekswensen van de verdediging, niet het gehele tijdsverloop daaruit kan worden verklaard.
Het bovenstaande komt er op neer dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in forse mate is overschreden. Gelet daarop zal het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf worden verminderd en zal worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Beslag
Ten aanzien van de onder de verdachte inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven mobiele telefoon van het merk Nokia, kleur blauw, zal het hof de teruggave aan hem gelasten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A]
De benadeelde partij [slachtoffer A] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van schade ter hoogte van € 1.863,20, bestaande uit € 263,20 aan materiële schade en € 1.600,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten van tenuitvoerlegging. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.710,00, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten van tenuitvoerlegging. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer A] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade
in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering heeft geleden. Wat betreft de materiële schade acht het hof niet alleen het financiële nadeel door het weggenomen geld van € 110,00, maar ook de kosten van verblijf in een hotel van € 153,20 toewijsbaar. In verband met zijn veiligheid heeft de benadeelde partij, ook omdat bij de afpersing was aangekondigd dat men terug zou komen voor geld, zich direct na het feit genoodzaakt gezien gedurende twee nachten in een hotel te slapen tegen een tarief van € 76,60 per nacht. De kosten van deze hotelovernachtingen staan naar het oordeel van het hof in een voldoende rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde en kunnen ook wat betreft de hoogte van het bedrag worden aangemerkt als in redelijkheid te zijn gemaakt.
Voorts is voor het hof aannemelijk geworden dat de benadeelde immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het bewezenverklaarde. Gelet op de omstandigheden van het geval en de bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegekend, acht het hof een smartengeldvergoeding ter hoogte van € 1.600,00 zoals gevorderd billijk.
De verdachte (en de medeverdachte) zijn tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van in totaal € 1.863,20 toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Aangezien de verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd, is hij samen met een ander jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale omvang van de schade. De vordering zal dus hoofdelijk met de mededader worden opgelegd, in die zin dat wanneer de een betaalt de ander jegens de benadeelde partij zal zijn bevrijd van de verplichting tot betaling.
Met betrekking tot de kosten zal worden beslist op de wijze als in het dictum vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[slachtoffer A] is toegebracht tot een bedrag van € 1.863,20. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
GSM Nokia, kleur blauw (goednummer PL0600-2016082353-1050038).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer A] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.863,20 (duizend achthonderddrieënzestig euro en twintig cent) bestaande uit € 263,20 (tweehonderddrieënzestig euro en twintig cent) materiële schade en € 1.600,00 (duizend zeshonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer A] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.863,20 (duizend achthonderddrieënzestig euro en twintig cent) bestaande uit € 263,20 (tweehonderddrieënzestig euro en twintig cent) materiële schade en € 1.600,00 (duizend zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 december 2015.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. C.M. Hilverda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 16 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W.E.C.A. Valkenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche ‘s-Hertogenbosch, onderzoek Oostmalle OB1R015114, PV-nummer 20160217.1028.5863, gesloten op 1 april 2016 en op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant] , met bijlagen, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften, doorgenummerde dossierpagina's 1-266.
2.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer A] d.d. 17 december 2015, dossierpagina’s 94-97.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer B] d.d. 23 december 2015, dossierpagina’s 102-104.
4.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] d.d. 20 december 2015, dossierpagina’s 29-30 en d.d. 22 december 2015, dossierpagina’s 33-36.
5.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [X] d.d.25 januari 2016, dossierpagina’s 59-60 en d.d. 26 januari 2016, dossierpagina’s 63-64.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [X] bij de rechter-commissaris d.d. 16 juni 2016.
7.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 19 januari 2017.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 december 2015, dossierpagina’s 109-110.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 januari 2016, dossierpagina 137.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 januari 2016, dossierpagina’s 143-144.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2016, dossierpagina 220.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 februari 2016, dossierpagina 78.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 februari 2016, dossierpagina 70.
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2016, dossierpagina 141.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2016, los opgenomen in het dossier.