ECLI:NL:GHSHE:2022:1586

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
200.302.481_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en verdeling zorg- en opvoedingstaken tussen ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 augustus 2021. De vader verzoekt om wijziging van de zorgregeling voor zijn minderjarige kind, geboren in 2013, die momenteel bij de moeder woont. De vader heeft eerder een voorlopige zorgregeling gekregen, maar wil nu een uitbreiding van de zorgregeling, zodat het kind meer tijd bij hem kan doorbrengen. De moeder verzet zich hiertegen en stelt dat een ruimer verblijf bij de vader niet in het belang van het kind is. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 april 2022 zijn beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof overweegt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat de huidige zorgregeling kan worden aangepast zonder dat dit negatieve gevolgen heeft voor het kind. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en wijzigt de zorgregeling, waarbij het kind in de oneven weken bij de vader verblijft van donderdag na school tot maandagochtend en in de even weken van woensdagmiddag tot vrijdagochtend. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 mei 2022
Zaaknummer : 200.302.481/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/366104 / FA RK 20-6445
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.P.L.M. Buijsrogge,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.S. Knegtmans.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige ], geboren op
[geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige ] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio: zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 11 november 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, zijn verzoek in eerste aanleg alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij het hof op 13 januari 2022, heeft de moeder verzocht de grieven van de vader als zijnde ongegrond en/of onbewezen te verwerpen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Buijsrogge;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Knegtmans;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 4 juni 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 29 november 2021;
  • de brief van de raad van 7 december 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 25 maart 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 26 maart 2022;
  • de brief van de advocaat van de moeder van 29 maart 2022.
2.4.1.
Het V6-formulier van 26 maart 2022 bevat als bijlage 8 een reactie van de vader op het verweer van de moeder. De advocaat van de moeder heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij brief van 29 maart 2022. Zoals door het hof aan partijen tijdens de mondelinge behandeling reeds is meegedeeld, zal het hof (de inhoud van) bijlage 8 buiten beschouwing laten omdat
de mogelijkheid tot het voeren van nieuwe verweren in hoger beroep op grond van artikel 347 lid 1 Rv is beperkt tot het eerste processtuk dat partijen in hoger beroep mogen nemen. Op deze in beginsel strakke regel (de twee-conclusieleer) worden alleen uitzonderingen gemaakt vanwege 1) de bijzondere aard van de procedure, 2) de ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij voor toelating van een te late stellingname, of 3) omdat de toepassing van de regel in strijd is met de goede procesorde. Bij dit laatste valt te denken aan (i) een rechterlijke fout; (ii) nieuwe ontwikkelingen van feitelijke of juridische aard nadat van grieven is gediend; of (iii) een aan de wederpartij toe te rekenen verkeerde voorstelling van zaken. Geen van de genoemde uitzonderingen doet zich hier voor.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is de minderjarige [minderjarige ] geboren. De vader heeft [minderjarige ] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige uit. [minderjarige ] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
3.1.1.
De vader heeft een nieuwe relatie. Op [geboortedatum] 2019 is uit deze relatie [halfbroer] geboren.
3.2.
Bij beschikking van 1 februari 2017 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige ] bij de vader verblijft gedurende een weekend per veertien dagen van zaterdag 09.00 uur tot zondag 19.30 uur, alsmede iedere week op woensdag van 13.00 uur tot 17.00 uur. De beslissing over een definitieve zorgregeling is door de rechtbank aangehouden in afwachting van de uitkomsten van ouderschapsreorganisatie bij [instantie] in [plaats] .
3.2.1.
Bij beschikking van 7 juni 2018 heeft de rechtbank de voorlopige zorgregeling gewijzigd naar een weekend per veertien dagen van zaterdag 09.00 uur tot zondag 19.30 uur, alsmede iedere week op woensdag van 12.15 uur uit school tot 17.00 uur. Ook heeft de rechtbank een voorlopige vakantieregeling vastgelegd. De beslissing over een definitieve zorgregeling is door de rechtbank aangehouden in afwachting van de uitkomsten van ouderschapsreorganisatie bij [instantie] in [plaats] .
3.2.2.
Bij beschikking van 24 juni 2019 heeft de rechtbank een definitieve zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige ] bij de vader verblijft gedurende in de even weken van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school en in de oneven weken van woensdagmiddag na school tot donderdagochtend naar school. De rechtbank heeft bepaald dat [minderjarige ] gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijft. De rechtbank heeft verder nog een regeling voor bijzondere dagen vastgesteld.
3.2.3.
Partijen hebben voornoemde zorgregeling in onderling overleg gewijzigd, in die zin dat zij de invulling van de even en de oneven weken hebben omgedraaid.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om de huidige zorgregeling te wijzigen afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert aan dat de zorgregeling destijds beperkt is gebleven omdat de verstandhouding tussen partijen, ondanks het hulpverleningstraject bij [instantie] in [plaats] , niet verbeterde. Er is daarom gekozen voor een zorgregeling waarbij partijen elkaar zo min mogelijk hoefden te zien en er kon worden volstaan met een minimale communicatie. Omwille van de rust heeft de vader zich daar destijds bij neergelegd. Partijen zijn nu jaren verder. De vader streefde naar een co-ouderschap, maar ziet inmiddels in dat dit niet haalbaar is. De vader wil dat de huidige zorgregeling wordt gewijzigd en dat wordt bepaald dat [minderjarige ] bij hem verblijft in de oneven weken van donderdag na school tot maandagochtend naar school en in de even weken van woensdagmiddag na school tot vrijdagochtend naar school. Het komt neer op een uitbreiding van één dag per week en de wisselmomenten veranderen niet, evenmin als het halen en brengen. De vader voert aan dat de rechtbank er ten onrechte van uitgaat dat de insteek van de zorgregeling is om waarde te hechten aan de kwaliteit van het contact met [minderjarige ] in plaats van aan de kwantiteit. Er is geen enkel beletsel om de zorgregeling uit te breiden. Het gaat goed met [minderjarige ] ; hij is vrolijk en doet het goed op school. De rechtbank verbindt ten onrechte geen enkele consequenties aan de weigering van de moeder om op ouderniveau te communiceren met de vader of daar in het belang van [minderjarige ] aan te werken. De vader is in staat en bereid om met de moeder te communiceren op ouderniveau. De moeder is hiertoe niet bereid. Zij wijst het traject bij een pedagoog-mediator af en ook deelname aan een traject bij Buro Onderscheiden heeft zij afgewezen. De moeder komt niet met een alternatief. De vader voert aan dat de ouders in staat zijn om constructief met elkaar te communiceren. Voor zover er sprake is van problematische communicatie tussen de ouders, is dit geen belemmering of contra-indicatie om het contact tussen de vader en [minderjarige ] verder uit te breiden, eventueel door parallel ouderschap. Een wijziging van de zorgregeling brengt niet automatisch spanningen voor [minderjarige ] met zich mee. [minderjarige ] kan bij een uitbreiding van de zorgregeling meer tijd doorbrengen met zijn halfbroer [halfbroer] en dit is in hun beider belang. Ook biedt de verzochte regeling voldoende duidelijkheid voor [minderjarige ] .
3.6.
De moeder voert aan dat de vader vasthoudt aan een co-ouderschapsregeling, en niets anders, en dat het partijen om die reden niet is gelukt om in onderling overleg afspraken te maken. Een ruimer verblijf van [minderjarige ] bij de vader is niet in het belang van [minderjarige ] , zo heeft de rechtbank meerdere keren overwogen. De moeder betwist dat zij niet communiceert met de vader. Er is echter geen sprake van een tweerichtingsverkeer. Zij verwijst naar de overgelegde stukken en appconversaties, die spreken voor zich. De vader communiceert niet over belangrijke zaken en spreekt kwaad over de moeder richting [minderjarige ] . De moeder wil niet weer een intensief hulpverleningstraject starten, want de enige uitkomst voor de vader is een co-ouderschap. Partijen hebben reeds een driejarig intensief traject achter de rug, waarbij de vader van begin tot eind bij zijn standpunt is gebleven en zich zeer star heeft opgesteld. De spanning die het opstarten van een intensief traject met zich meebrengt, acht de moeder niet bevorderlijk voor zichzelf en niet voor [minderjarige ] , die daar (onbewust) toch iets van meekrijgt. Het traject bij Buro Onderscheiden wijst de moeder daarom af. Er is rust geboden na al die tijd, maar de moeder ervaart niet dat de vader uit de strijd wil blijven. [minderjarige ] kan nu ook een band opbouwen met zijn halfbroer [halfbroer] , een uitbreiding van de zorgregeling is daarvoor niet nodig. [minderjarige ] heeft contact met beide ouders en maakt deel uit van beide gezinnen. Niet valt in te zien waarom daarvoor de zorgregeling moet worden aangepast. Daarbij komt dat [minderjarige ] erg gevoelig is en reageert op veranderingen. Als hij bij zijn vader is geweest, merkt de moeder dat [minderjarige ] moe is en even tijd nodig heeft om tot zichzelf te komen.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling benoemd dat er sprake is van pijn en verdriet op partnerniveau en er een patstelling is ontstaan. De vader voelt zich benadeeld omdat hij een co-ouderschap voorstond en de moeder maakt zich zorgen omdat zij [minderjarige ] anders ziet terugkomen van het omgangsweekend bij de vader. Het gedrag dat de moeder bij [minderjarige ] ziet kan volgens de raad ook te maken hebben met de overdracht. Het is in het belang van [minderjarige ] dat de ouders gaan loslaten en een stap maken naar berusting. Een onderzoek is volgens de raad niet aan de orde. De raad heeft destijds in de procedure bij de rechtbank het traject bij Buro Onderscheiden geadviseerd. Er werden door de raad geen contra-indicaties gezien voor een uitbreiding van de zorgregeling bij de vader. Dit geldt nog steeds.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.2.
Niet in geschil is dat er in onderhavige zaak sprake is van een wijziging van omstandigheden.
3.8.3.
In artikel 1:247 lid 4 BW is het recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders vastgelegd. Uit de toelichting bij dit artikel volgt dat de wetgever met de norm gelijkwaardig ouderschap niet heeft beoogd een verplicht co-ouderschap, een 50%-50% verdeling, als uitgangspunt te nemen. De vast te stellen zorgregeling is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval en de belangen van het kind. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat hij niet langer een co-ouderschapsregeling nastreeft en hij inziet dat een co-ouderschapsregeling op dit moment niet haalbaar is. Wel verzoekt hij een uitbreiding van de huidige zorgregeling. Het hof is niet gebleken dat er sprake is van contra-indicaties. De moeder maakt zich weliswaar zorgen over het gedrag van [minderjarige ] als hij terugkomt van een omgangsweekend bij zijn vader, maar zoals de raad heeft aangegeven kan dit ook te maken hebben met de overdracht. De problematiek tussen partijen speelt op partnerniveau en niet gebleken is dat [minderjarige ] , ondanks de onderliggende problemen tussen partijen, last heeft van de situatie. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat het goed gaat met [minderjarige ] . Daarbij komt dat met de wijziging van de zorgregeling zoals door de vader is verzocht de overdrachtsmomenten hetzelfde blijven.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de vader om de (reguliere) zorgregeling te wijzigen alsnog toewijzen als na te melden. Dit betekent dat de beschikking van 24 juni 2019 voor het overige (de regeling tijdens de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen en de regeling omtrent het halen en brengen) haar gelding blijft houden.
3.10.
Gelet op het bepaalde in art. 237 Rv juncto art. 353 Rv (partijen zijn voormalige levensgezellen), zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 augustus 2021;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juni 2019 zover het betreft de (reguliere) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
stelt omtrent de (reguliere) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot de minderjarige [minderjarige ] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , de volgende regeling vast, waarbij [minderjarige ] bij de vader verblijft:
  • in de oneven weken van donderdag na school tot maandagochtend naar school;
  • in de even weken van woensdagmiddag na school tot vrijdagochtend naar school.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.D.M. Lamers en M.J.C. van Leeuwen en is op 19 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.