ECLI:NL:GHSHE:2022:1596

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
200.301.445_01 en 200.301.445_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige na beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant inzake de zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2014. De vader verzocht om wijziging van de zorgregeling, omdat hij deze onhandig vond in verband met zijn werk. De huidige regeling houdt in dat het kind om de veertien dagen van vrijdag na school tot maandag naar school bij de vader verblijft. De vader stelde dat hij het kind op vrijdag niet van school kan halen en op maandagochtend niet naar school kan brengen, wat leidt tot extra kosten voor opvang. De moeder verzet zich tegen de wijziging, omdat zij haar leven en werk heeft ingericht op de huidige regeling en om conflicten tijdens de overdracht te voorkomen, heeft zij voorgesteld om de overdrachten op school te laten plaatsvinden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 april 2022 is de vader bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de moeder ook vertegenwoordigd was. De Raad voor de Kinderbescherming was niet aanwezig. Het hof heeft de huidige zorgregeling beoordeeld en geconcludeerd dat deze goed functioneert voor het kind. De overdrachtsmomenten op school zorgen ervoor dat er geen conflicten tussen de ouders ontstaan. Het hof heeft de verzoeken van de vader om de zorgregeling te wijzigen afgewezen, maar heeft wel de vakantieregeling aangepast. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking. De beschikking van de rechtbank is voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 mei 2022
Zaaknummers: 200.301.445/01 en 200.301.445/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/365400 / FA RK 20-6025
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.M.A. van Voorst,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M.G. van Nuenen-Meulensteen.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige],geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2021, heeft de vader verzocht de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te schorsen, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende een zorgregeling te bepalen, waarbij:
  • [minderjarige] een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na het werk van de vader tot zondagavond 19.00 uur bij de vader verblijft;
  • [minderjarige] in de even jaren de eerste week van de kerstvakantie en in de oneven jaren de tweede week van de kerstvakantie bij de man verblijft;
  • [minderjarige] op eerste kerstdag (vanaf 9.30 uur met overnachting) bij de ouder verblijft waar hij in de eerste week van de kerstvakantie verblijft en op tweede kerstdag (vanaf 9.30 uur met overnachting) bij de ouder verblijft waar hij in de tweede week van de kerstvakantie verblijft;
  • [minderjarige] drie weken in de bouwvak van de regio van de vader bij de vader verblijft;
  • er iedere dinsdag- en donderdagavond na het eten een belmoment plaatsvindt tussen [minderjarige] en de vader.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 december 2021, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, onder aanvulling van de regeling in de kerstvakantie en de zomervakantie.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. N.M.A. van Voorst;
  • de moeder, bijgestaan door mr. E.M.G. van Nuenen-Meulensteen.
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 22 juni 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 4 april 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke in april 2016 is beëindigd.
3.2.
Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] 2014 [minderjarige] geboren.
3.3.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.4.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.5.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.6.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank Oost-Brabant het door ouders overeengekomen ouderschapsplan van 1 juli 2016 ten aanzien van de zorgregeling gewijzigd en in plaats daarvoor de volgende regeling vastgesteld:
-
Reguliere regeling:
[minderjarige] verblijft voortaan bij de vader om de veertien dagen van vrijdag uit school tot en met maandag naar school;
-
Vakantieregeling:
o Carnavalsvakantie: in de even jaren bij de moeder, in de oneven jaren bij de vader;
o Meivakantie: in het even jaar de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder, in het oneven jaar de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader;
o Zomervakantie: in het eerste jaar de eerste drie weken bij de vader en de tweede drie weken bij de moeder, in het oneven jaar de eerste drie weken bij de moeder en de tweede drie weken bij de vader;
o Herfstvakantie: in de even jaren bij de vader, in de oneven jaren bij de moeder;
o Kerstvakantie: in de even jaren de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder, in de oneven jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader;
o Hemelvaartsdag: bij de moeder (is altijd een donderdag);
o Pinksteren en Pasen: bij de ouder waar hij op dat moment (volgens de vakantieverdeling of de reguliere zorgregeling) is; mocht [minderjarige] bij de vader zijn, dan verblijft hij op de maandag van tweede Pinksterdag/Paasdag tot 17.00 uur bij de vader;
o Koningsdag: in de even jaren bij de moeder, in de oneven jaren bij de vader (tenzij koningsdag in de meivakantie valt, dan volgens de vakantieregeling);
o Sinterklaas: bij de moeder;
o Kerst: kerstavond 16.00 uur tot en met eerste Kerstdag 20.00 uur bij de moeder, eerste kerstdag 20.00 uur tot en met tweede Kerstdag 20.00 uur bij de vader;
o Jaarwisseling: bij de ouder waar [minderjarige] is;
o Vaderdag: vanaf zaterdag 19.00 uur tot maandagochtend (school) bij de vader;
o Moederdag: vanaf zaterdag 19.00 uur tot maandagochtend (school) bij de moeder.
3.7.
Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 17 november 2021 heeft de voorzieningenrechter de vader veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling die door de rechtbank Oost-Brabant is vastgesteld in de beschikking van 21 juli 2021, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat hij de zorgregeling niet nakomt, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de vakantieregeling zoals die door de rechtbank Oost-Brabant is vastgesteld in de beschikking van 21 juli 2021 gewijzigd in die zin dat [minderjarige] in de kerstvakanties op eerste Kerstdag vanaf 9.30 uur verblijft en overnacht bij de ouder bij wie hij de eerste week van de kerstvakantie verblijft en op tweede Kerstdag vanaf 9.30 uur verblijft en overnacht bij de ouder bij wie hij in de tweede week van de kerstvakantie verblijft en dat de zomervakantie zodanig wordt verdeeld dat de drie weken dat [minderjarige] bij de man verblijft binnen de bouwvak vallen voor de regio waarin de vader op dat moment werkzaam is.
3.8.
De vader kan zich niet met de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 21 juli 2021 verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Schorsende werking uitvoerbaar bij voorraadverklaring
3.9.1.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking ingetrokken. Het hof zal de vader ten aanzien van dit verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Zorgregeling
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een beslissing inzake de zorgregeling alsmede een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Belmomenten
3.9.3.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek te bepalen dat er iedere dinsdag- en donderdagavond na het eten een belmoment plaatsvindt tussen [minderjarige] en de vader, ingetrokken. Het hof zal de vader ten aanzien van dit verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Vakantieregeling
3.9.4.
Beide partijen hebben verzocht om de vakantieregeling ten aanzien van de kerstdagen en de zomervakantie overeenkomstig het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 17 november 2021 te wijzigen. Het hof zal aan dit verzoek voldoen.
Het hof zal derhalve bepalen dat [minderjarige] in de kerstvakanties op eerste Kerstdag vanaf 9.30 uur verblijft en overnacht bij de ouder bij wie hij de eerste week van de kerstvakantie verblijft en op tweede Kerstdag vanaf 9.30 uur bij de ouder bij wie hij in de tweede week van de kerstvakantie verblijft. Verder zal het hof bepalen dat de zomervakantie bij helfte wordt verdeeld en dat de drie weken dat [minderjarige] bij de man verblijft zullen worden vastgesteld binnen de bouwvak voor de regio waarin de vader op dat moment werkzaam is.
Reguliere regeling3.9.5. Tussen partijen is de reguliere zorgregeling in geschil. [minderjarige] verblijft momenteel om de week van vrijdag na school tot maandag naar school bij de vader. De vader stelt dat deze regeling voor hem niet haalbaar is, omdat hij [minderjarige] vanwege zijn werk op vrijdag niet van school kan halen en op maandagochtend niet naar school kan brengen. Binnen zijn netwerk is er niemand die dit op zich kan nemen. [minderjarige] gaat daarom in de weekenden dat hij bij de vader verblijft op vrijdag na school naar de naschoolse opvang en wordt op maandagochtend met een taxi naar de voorschoolse opvang gebracht. [minderjarige] moet op deze maandagen om 06.00 uur opstaan. Dit acht de vader niet in het belang van [minderjarige]. Verder heeft de vader aangegeven dat hij, om de kosten van de taxi en de buitenschoolse opvang te bekostigen, ook op zaterdag is gaan werken. Hierdoor kan hij [minderjarige] in de weekenden dat [minderjarige] bij hem is minder zien. De vader heeft daarom verzocht de regeling te wijzigen in die zin dat hij [minderjarige] voortaan op vrijdag na zijn werk bij de moeder ophaalt en dat hij [minderjarige] voortaan op zondagavond om 19.00 uur terugbrengt naar de moeder.
De moeder stemt daar niet mee in. Zij heeft haar werk en haar leven rondom de huidige regeling ingericht en wil bovendien, om discussies met de vader in het bijzijn van [minderjarige] te voorkomen, de overdrachten van [minderjarige] op school laten plaatsvinden.
3.9.6.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de huidige regeling voor [minderjarige] goed functioneert. De buitenschoolse opvang is gevestigd in hetzelfde pand als de basisschool van [minderjarige] en hij heeft het daar naar zijn zin. Partijen lijken het erover eens te zijn dat de naschoolse opvang van [minderjarige] op vrijdag goed verloopt en [minderjarige] wordt gewoon aan het eind van de middag daar door de vader opgehaald. De voorschoolse opvang op maandagochtend is wat lastiger te organiseren, maar niet gebleken is dat [minderjarige] last heeft van het vroege opstaan op maandagochtend. De moeder heeft verklaard dat [minderjarige] een vroege vogel is en niet lijdt onder het vroege opstaan, hoewel ze liever ziet dat de vader hem zelf naar school brengt. Er is verder ook geen bericht van de school of de opvang van [minderjarige] overgelegd waaruit zou blijken dat [minderjarige] zou lijden onder de huidige regeling.
De huidige zorgregeling is daarmee vooral voor de vader onhandig. Daar staat tegenover dat het gaat om slechts één weekend per veertien dagen en het weekend dat [minderjarige] bij de vader is het enige weekend is waarin de moeder een vrij weekend heeft. Het is de moeder gelukt om haar werkzame leven in te richten rondom de planning voor [minderjarige]; van de vader mag eenzelfde inspanning worden verwacht. Het hof merkt hierbij nog op dat de vader pas na de beschikking van 21 juli 2021 met zijn huidige bedrijf in de interieurbouw is gestart, zodat de regeling destijds al een gegeven was. Daarnaast is van belang dat in de huidige zorgregeling de overdrachtsmomenten op school zijn, waardoor [minderjarige] geen getuige meer hoeft te zijn van conflicten tussen zijn ouders bij de overdrachten, zoals voorheen regelmatig het geval was. Tot slot biedt de huidige zorgregeling, die niet erg uitgebreid is, het voordeel voor [minderjarige] dat hij ook de hele zondagavond nog bij de vader kan zijn.
Het hof concludeert uit het vorenstaande dat, gelet op alle belangen en omstandigheden, er onvoldoende aanleiding is voor wijziging en inkorting van de huidige zorgregeling zoals door de vader verzocht.
3.9.7.
Het hof is van oordeel dat ook de omstandigheid dat de vader nu forse kosten maakt voor de huidige zorgregeling, afgezet tegen de andere belangen, onvoldoende aanleiding geeft om deze regeling te wijzigen. Het is de verantwoordelijkheid van de vader als ouder om [minderjarige] naar school te brengen en daar weer op te halen. Als hij daar zelf niet toe in staat is, dan is het aan hem om daar een oplossing voor te vinden. Dat de huidige oplossing op de maandagochtend met de taxi en de voorschoolse opvang door de man als te kostbaar wordt ervaren, acht het hof, gelet op alle andere betrokken belangen en met name ook op het belang van [minderjarige] bij de huidige zorgregeling, als een belang van ondergeschikte aard.
3.9.8.
Op grond van al het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het verzoek van partijen om de vakantieregeling ten aanzien van de kerstdagen en de zomervakantie te wijzigen, toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk ten aanzien van zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking;
verklaart de vader niet-ontvankelijk ten aanzien van zijn verzoek te bepalen dat er iedere dinsdag- en donderdagavond na het eten een belmoment plaatsvindt tussen [minderjarige] en de vader;
wijzigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 juli 2021 voor zover het betreft de vakantieregeling ten aanzien van de kerstdagen en de zomervakantie in die zin dat:
  • [minderjarige] in de kerstvakanties op eerste Kerstdag vanaf 09.30 uur verblijft en overnacht bij de ouder bij wie hij de eerste week van de kerstvakantie verblijft en op tweede Kerstdag vanaf 9.30 uur verblijft en overnacht bij de ouder bij wie hij in de tweede week van de kerstvakantie verblijft;
  • de zomervakantie bij helfte wordt verdeeld en dat de drie weken dat [minderjarige] bij de vader verblijft zullen worden vastgesteld binnen de bouwvak voor de regio waarin de vader op dat moment werkzaam is;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, J.C.E. Ackermans-Wijn en
M.I. Peereboom-van Drunick en is op 19 mei 2022 uitgesproken in het openbaar door
mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier.