ECLI:NL:GHSHE:2022:1633

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
20-001460-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1969, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, voor het medeplegen van valsheid in geschrift. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd om het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. Het hof heeft de bewijsmiddelen van de politierechter aangevuld en geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk valse documenten heeft ingediend, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van de feiten. Het hof heeft de ernst van de feiten en het justitieel verleden van de verdachte in overweging genomen en heeft besloten om de eerder opgelegde taakstraf te bevestigen. Tevens is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg is overschreden, maar het hof heeft geen reden gezien voor strafvermindering. De beslissing van het hof is om het vonnis van de politierechter te bevestigen, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001460-21
Uitspraak : 18 mei 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 27 mei 2021, in de strafzaak met parketnummer 82-211370-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van tweemaal medeplegen van valsheid in geschrift veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met aanvulling van de bewijsmiddelen.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken ten aanzien van beide tenlastegelegde feiten.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met uitzondering van de strafmotivering en met aanvulling van de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen en met aanvulling van de bewijsoverwegingen.
Aanvulling bewijsmiddelen
Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring mede te berusten op:
1.
De notulen van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van [bedrijf 1] te Goes d.d. 16 maart 2016 (pg. 225), opgemaakt door [betrokkene 1] en de verdachte:
Aan de orde is het voorstel om gelet op het feit dat de onderneming reeds geruime tijd geen reële activiteiten meer uitoefent over te gaan tot ontbinding van de vennootschap [bedrijf 1] overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:19 BW. Nadat de directie van [bedrijf 1] zijnde [bedrijf 2] in de persoon van de heer [betrokkene 1] uitleg heeft gegeven omtrent het hiervoor genoemde voorstel tot ontbinding van [bedrijf 1] wordt dit voorstel in stemming gebracht. Het voorstel tot ontbinding van [bedrijf 1] wordt met algemene stemmen aangenomen en is derhalve aanvaard. De directie zijnde [bedrijf 2] in de persoon van de heer [betrokkene 1] zal zo spoedig mogelijk zorgdragen voor de deponering van dit besluit bij de Kamer van Koophandel.
Aanvullende bewijsoverweging
Het hof verenigt zich met de bewijsoverwegingen van de politierechter, zoals weergegeven op pagina 11 van het vonnis (onder ‘bewijsoverweging’). Het hof neemt deze bewijsoverwegingen van de politierechter dan ook over en maakt die tot de zijne.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat er geen wettig bewijs voorhanden is op grond waarvan tot het oordeel gekomen kan worden dat de verdachte - kort gezegd - wetenschap had.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging bepleite vrijspraak wordt weersproken door de door het hof gebruikte bewijsmiddelen. Gelet op zijn eerdere betrokkenheid als directeur bij [bedrijf 3] , zijn werkzaamheden als financieel adviseur bij [bedrijf 4] en de periode waarop de opgegeven werkzaamheden bij werkgever [bedrijf 4] betrekking hadden, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte bij de WW-aanvragen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft geweten dat die aanvragen gebaseerd waren op gefingeerde dienstverbanden. Daarmee is vast komen te staan dat de verdachte de aanvragen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt. Door de aanvragen vervolgens daadwerkelijk in te dienen is ook het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken vast komen te staan.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof, gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan tweemaal medeplegen van valsheid in geschrift.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van valsheid in geschrift. Aldus handelend heeft de verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de echtheid van dergelijke documenten ernstig beschaamd en heeft de verdachte misbruik in de hand gewerkt van het sociale stelsel van werkloosheidsuitkeringen
Het hof heeft acht geslagen op het inhoud uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Het hof houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte fulltime werkt als bedrijfsleider en hij mantelzorger is voor vier personen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan de hierna te noemen op te leggen straf.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is overschreden. De verdachte is immers op 15 maart 2019 verhoord en de politierechter heeft 27 mei 2021 vonnis gewezen. Gelet hierop is er in de fase van eerste aanleg sprake van een overschrijding van ruim twee maanden.
Gelet op de geringe duur van de overschrijding en ook de aard en de hoogte van de straf ziet het hof geen reden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Het hof zal daarom volstaan met de enkele constatering van de schending van de redelijke termijn.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 18 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.L.P. van Cruchten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.