ECLI:NL:GHSHE:2022:1720

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
20-002075-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake rijden onder invloed en belediging van een ambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1989, was aangeklaagd voor het rijden onder invloed van alcohol en voor het beledigen van een politieambtenaar. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 oktober 2019 in 's-Hertogenbosch met een bestelauto reed terwijl hij onder invloed was van alcohol. Tijdens zijn aanhouding beledigde hij de verbalisant door hem herhaaldelijk te beschuldigen van ongepaste dingen. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden bevestigd, maar de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak van het tweede feit en voerde aan dat de verdachte niet had voldaan aan de verplichting om mee te werken aan een ademanalyse. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk de verplichting had om mee te werken aan het onderzoek en dat hij dit had geweigerd. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan beide tenlastegelegde feiten. Het hof legde een taakstraf op van 40 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 195 dagen. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002075-20
Uitspraak : 25 mei 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 30 september 2020, parketnummer 01-269757-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met parketnummer 01-020057-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1 en zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van het hof met dien verstande dat de raadsman zich op het standpunt stelt dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde beledigen, voor zover is tenlastegelegd dat die belediging in het openbaar heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd en het hof verzocht de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf (parketnummer 01-020057-17) af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 26 oktober 2019 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een (bedrijfs- en/of bestel)auto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2.
hij, op of omstreeks 26 oktober 2019 te 's-Hertogenbosch opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , brigadier van de politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid en/of in het openbaar, mondeling heeft beledigd, door hem meermalen de woorden toe te voegen: "vieze vette tering homo", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 26 oktober 2019 te 's-Hertogenbosch als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een (bedrijfs- en/of bestel)auto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat;
2.
hij op 26 oktober 2019 te 's-Hertogenbosch opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , brigadier van de politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd, door hem meermalen de woorden toe te voegen: "vieze vette tering homo", althans woorden van gelijke beledigende aard en strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijs [1]
Feiten 1 en 2
1.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2019 (dossierpagina’s 24-27), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie:
(p. 24)
Op zaterdag 26 oktober 2019 omstreeks 07:18 uur was ik, verbalisant [verbalisant 1] , werkzaam als politiemedewerker voor politie Eenheid Oost-Brabant. Ik was in herkenbaar politie-uniform gekleed. Ik werkte op dat moment samen met mijn collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . (..) Wij bevonden ons in een opvallend politievoertuig. Omstreeks 07:18 uur kregen we via de meldkamer de opdracht om te gaan naar de Hoge Steenweg / Scheidingstraat te 's-Hertogenbosch. (..) Naar aanleiding van deze melding gingen we ter plaatse.
(..) Ik zag en hoorde dat [verbalisant 3] een man op de fiets aansprak. Ik hoorde dat die man zei dat hij de marktmeester was en dat hij de politie had gebeld. Ik hoorde dat de marktmeester zei dat een man in een grijze auto tegen de auto van een van marktkooplieden zou zijn gereden (..). Terwijl de marktmeester dit vertelde, zag ik vrijwel direct een vrouw (..)
dievanaf de richting van een marktkraamwagen in mijn richting liep. Ik hoorde dat zij vrij luid riep: "Die man (..) is zojuist tegen onze auto gereden (..)!" Ik zag dat die vrouw naar een man wees die op straat stond. Ik liep naar de man die door de vrouw werd aangewezen. (..) Ik zag dat hij een getinte huidskleur, zwart haar had. Ik schatte dat die man tussen de 30 en 35 jaar was. Ik sprak deze man aan en ik hoorde dat hij zei dat er niets aan de hand was. Ik zag dat deze man bloeddoorlopen ogen had en dat zijn adem zeer sterk rook naar alcohol. (..) Ik hield hem aan op verdenking van het rijden onder invloed (..).
(p. 25)
Terwijl ik hem de handboeien omdeed, zag ik dat hij in zijn rechterhand een autosleutel van het merk Ford vasthield. (..) Ik vroeg hem of dat de sleutel was van de auto waar hij net mee had gereden en ik hoorde hem zeggen dat het inderdaad de sleutel van zijn auto was waarmee hij net had gereden. Ik vroeg hem waar die auto stond en of hij mij die auto wilde laten zien alsmede de plaats waar hij stond. Ik liep ongeveer tien meter met de geboeide man, verder te noemen "de verdachte" vanaf de plaats waar ik hem had geboeid. Ik zag daar vervolgens een lichtgrijs-metallic Ford Transit Connect staan welke was voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] (..) . Ik hoorde de verdachte zeggen dat dit de auto was waar hij zojuist mee gereden had (..). Ik zei tegen de verdachte dat we dit op het politiebureau uit zouden gaan zoeken en dat hij mee moest met mij om op het bureau mee te werken aan een ademanalyseonderzoek.
(..)
Direct hierna ging ik links achterin de politiewagen zitten en toen ik zat, zat de
verdachte rechts naast mij. Ik hoorde dat verdachte vervolgens begon te schelden naar
mij. Ik hoorde hem onder meer zeggen: "Jij, vieze, vette kanker-tering homo.”
(p. 26)
Ik hoorde dat verdachte allerlei scheldwoorden tegen mij riep. Het betrof ongeveer hetzelfde
repertoire dat hij kort daarvoor ook al tegen mij bezigde. (..) Intussen was verdachte volop tegen mij aan het schelden met woorden als "vieze vette tering-homo". Ik zag dat mensen op straat op dat moment naar mij in deuropening van de politieauto omkeken en voor mij was het daardoor duidelijk dat het gescheld van verdachte kennelijk de aandacht van derden op straat had getrokken. Ik voelde mij op dat moment in mijn goede eer als politieambtenaar
aangetast jegens die derden op straat. (..)
(p. 27)
Toen we in het cellencomplex kwamen, vertelde ik verdachte dat er een blaastest van hem zou worden afgenomen omdat hij verdacht werd van het rijden onder invloed van alcohol. Verdachte was inmiddels weer op zijn benen gaan staan en schreeuwde dat hij eerst water wilde drinken. Ik legde hem uit dat hij water kreeg na de ademtest. Ik hoorde verdachte schreeuwen dat hij alleen maar naar zijn cel wilde om te gaan slapen.
Op zaterdag 24 oktober 2019 (het hof begrijpt: 26 oktober 2019) omstreeks 08:14 uur vorderde ik verdachte om mee te werken aan een ademanalyseonderzoek op het ademanalyseapparaat. De verdachte lag toen op het betonnen bed in cel 32 en ik had het luikje in de deur van zijn cel geopend. Ik hoorde dat verdachte als reactie op mijn vordering alleen maar tegen mij zei dat hij een dekbed wilde. Ik zag verdachte naar het geopende luikje liep en ik hoorde dat hij nogmaals zei dat hij een dekbed wilde hebben. Vervolgens zag ik dat verdachte de aan hem uitgereikte folders met betrekking tot zijn aanhouding en een wc-rol door het luikje naar buiten gooide. Daarna zag ik dat hij terugliep naar het betonnen bed van zijn cel en daarop ging liggen. De verdachte heeft niet voldaan aan de vordering om mee te werken aan een ademanalyseonderzoek op het ademanalyseapparaat.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]

2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2019 (dossierpagina’s 28-29), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] :

(p. 28)
Op zaterdag 26 oktober 2019, was ik, verbalisant [verbalisant 3] , belast met een algemene
politiesurveillance in de gemeente 's-Hertogenbosch. Ik reed in een opvallend dienstvoertuig samen met verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .(..) Diezelfde dag omstreeks 07.17 uur, kregen wij de melding van de centrale meldkamer om te gaan naar de Hooge Steenweg in 's-Hertogenbosch. (..)
Ter plaatse stapte ik, verbalisant [verbalisant 3] uit het voertuig. Ik hoorde dat een van de
mannen zei dat hij de marktmeester was en ons inderdaad gebeld had. Ik hoorde dat
deze man mij vertelde dat er een man in een zilverkleurige Ford bestelauto met hoge
snelheid over de markt reed. Ik hoorde dat hij zei dat diezelfde man toen uitstapte en ruzie zocht met verschillende kraamhouders omdat deze hem aanspraken op zijn gedrag. Ik zag dat de man waar mee ik stond te praten, mij een man aanwees van wie hij zei dat dit de man was die hij bedoelde. Ik zag dat deze man een getinte huidskleur had en een zwarte trui droeg. Ik zag dat deze man zwarte haren had.(..)
Ik plaatste samen met verbalisant [verbalisant 1] de verdachte in het voertuig. Ik hoorde dat de verdachte zei: "Kanker homo" gericht naar verbalisant [verbalisant 1] .
Ik stapte in de auto. Ik rook een sterke alcoholische lucht die ik
(p. 29)
voorheen niet rook in de auto. (..) Ik hoorde dat de verdachte verbaal agressief was en verbalisant [verbalisant 1] (hof: [verbalisant 1] ) opnieuw uitschold voor "kanker homo". (..)
Diezelfde dag, omstreeks 08.00 uur, kwamen wij, verbalisanten, aan bij het politiebureau aan de Vogelstraat 41 te s-Hertogenbosch.
(..)
Eenmaal in de kamer waar het ademanalyseapparaat staat, hoorde ik dat verbalisant
[verbalisant 1] vroeg of de verdachte mee ging werken aan het ademonderzoek. Ik hoorde de
verdachte hierop reageren dat hij eerst water wilde. Ik hoorde dat de verdachte dit
meerdere keren herhaalde waardoor er geen gesprek mogelijk was. Ik hoorde dat
verbalisant [verbalisant 1] tegen de verdachte zei dat hij moest luisteren naar wat hij wilde zeggen. Ik zag dat de verdachte zijn middelvinger op stak naar verbalisant [verbalisant 1] . (..) Ik zag dat de verdachte naar zijn cel werd begeleid. Eenmaal in de cel, hoorde ik verbalisant [verbalisant 1] de verdachte vorderen mee te werken aan het ademonderzoek. Ik hoorde dat de verdachte meermaals reageerde dat hij water en een dekbed wilde. Ik hoorde dat hij verbalisant [verbalisant 1] continu in de rede viel. (..)
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]

3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d.26 oktober 2019 (dossierpagina’s 22-23), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] :

(p. 22)
Op 26 oktober 2019, waren wij verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 3] en ik, verbalisant [verbalisant 2] , belast met een noodhulpdienst. (..) Om 07.17 uur kregen wij vanuit het OC de melding over een vechtpartij op de Hooge Steenweg/ Pensmarkt, te 's-Hertogenbosch. Om 07.31 uur, kwamen wij ter plaatse. (..)
(..) Ik hoorde dat verbalisant [verbalisant 1] , de man mededeelde dat hij was aangehouden vanwege het rijden onder invloed. (..) Ik hoorde dat verbalisant [verbalisant 1] zei ‘Je bent niet tot antwoorden verplicht'. Ik hoorde dat de verdachte zei ''Oké, ik wil een advocaat.'' (..) Ik zag dat de ogen van de verdachte bloed doorlopen waren. Ik zag dat zijn ogen wijd openstonden.
(p. 23)
Toen ik was ingestapt rook ik een alcoholgeur in ons dienstvoertuig. Toen wij ter plaatse kwamen was deze geur nog niet aanwezig. (..)
Ik hoorde (hof: op het politiebureau) dat verdachte meerdere malen werd aangesproken door verbalisant [verbalisant 1] , om aan de ademanalyse mee te werken. Verdachte werkte nergens aan mee. Ik hoorde alleen maar dat hij zei “Ik wil naar mijn cel!”

4. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 oktober 2019 (dossierpagina’s 32-33), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1] :

Op zaterdag 26 oktober, omstreeks 07.15 uur, stond ik op de mark in 's-Hertogenbosch. Ik was mijn kraam aan het opbouwen. Mijn kraam stond met de voorkant gericht naar de Hema aan de Pensmarkt. Omstreeks 07.15 uur zag ik een grijze Ford bestelauto voorbij rijden met het kenteken: [kenteken] . Ik zag dat in de auto een jongen zat met donker haar (..). Ik zag dat deze jongen donker getint was en zwart haar had. Ik zag dat hij met hoge snelheid voorbij reed, komende vanaf de markt en gaande richting de Hooge Steenweg. Ik denk dat het genoemde voertuig zo een 40 kilometer per uur reed. Ik hoorde andere mensen "ho, stop" roepen. Ik liep naar het genoemde voertuig toe. Ik deed de deur open en sprak de man aan. Ik vroeg hem waar hij mee bezig was.

5. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 oktober 2019 (dossierpagina’s 36-37), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :

Op zaterdag 26 oktober, omstreeks 07.10 uur, was ik bezig met het opzetten van mijn
marktkraam. Ik zag dat er een auto roekeloos aan kwam rijden en langs mijn marktkraam
reed. Hij reed erg hard. Hij reed zich daarna vast bij de
notenboer. De notenboer sprak hem aan omdat hij moest gaan keren en niet zo wild moet
rijden. Ik ben er nog heen gelopen en heb hem geholpen met het draaien van zijn auto.
Uiteindelijk tijdens deze manoeuvre reed hij tegen het busje aan van de heer [betrokkene] .
De man bleef daarna in zijn auto zitten. Ik ben door gegaan met mijn werk want de heer
[betrokkene] liep al naar de bestuurder toe. Ik zag dat hij uitstapte en dat de bestuurder
in discussie ging met de heer [betrokkene] .

6. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 oktober 2019 (dossierpagina’s 11-15), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

(p. 13)
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
V: Getuigen hebben jou zien rijden op de markt in ’s-Hertogenbosch op 26 oktober (het hof begrijpt: 2019) omstreeks 07.15 uur. Was je onder invloed van alcohol toen je op de markt reed?
A: (..) ik was wel onder invloed van alcohol.
V: Hoeveel en wat had je gedronken voor en/of tijdens het incident?
A: Tijdens heb ik niet gedronken. Maar ervoor had ik bier gedronken en een paar shotjes.

7. De door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 mei 2022 afgelegde verklaring luidende:

Ik ontken niet dat ik verbalisant [verbalisant 1] heb beledigd.

Bewijsoverwegingen
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
feit 1
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs wordt vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat er door de verbalisanten aan de verdachte
een beveltot medewerking aan een onderzoek in de zin van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 is gegeven. Een vraag of een verzoek om mee te werken aan een dergelijk onderzoek schept niet de wettelijke verplichting tot medewerking daaraan. De verdachte was die dag nauwelijks aanspreekbaar en herinnert zich niet dat hem gevraagd is mee te werken aan een ademanalyse. Aldus kan niet worden vastgesteld of de verdachte opzettelijk zijn medewerking aan de ademanalyse heeft geweigerd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof:
a. a) dat de verdachte op 26 oktober 2019 degene was die de bestelauto, merk Ford Transit Connect, met kenteken [kenteken] , heeft bestuurd op de markt te ’s-Hertogenbosch en dat er jegens hem sprake was van een verdenking van het besturen van het voertuig onder invloed van alcohol,
b) dat er sprake is van een door een opsporingsambtenaar gegeven bevel tot medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
Ten aanzien van punt b wijst het hof op het volgende. Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat verbalisant [verbalisant 1] ter plaatse van het incident de verdachte heeft meegedeeld dat hij werd aangehouden op verdenking van het rijden onder invloed (p. 24) en dat hij mee moest naar het politiebureau om aldaar mee te werken aan een ademanalyse-onderzoek (p. 25). Aangekomen in het cellencomplex heeft verbalisant [verbalisant 1] de verdachte medegedeeld dat er een blaastest van hem zou worden afgenomen. Verdachte schreeuwde daarop dat hij eerst water wilde drinken. Verbalisant [verbalisant 1] deelde de verdachte daarop mede dat hij water kon krijgen ná de ademanalyse (p. 27). Nadat de verdachte naar zijn cel was begeleid heeft verbalisant [verbalisant 1] - terwijl de verdachte zich in zijn cel bevond - gevorderd dat de verdachte mee zou werken aan het ademanalyse-onderzoek (p. 27). De verdachte reageerde daarop door te zeggen dat hij een dekbed wilde en gooide vervolgens de aan hem uitgereikte folders met betrekking tot zijn aanhouding en een wc-rol door het luikje Vervolgens is de verdachte op zijn bed gaan liggen. De verdachte heeft aldus geen medewerking verleend aan de ademanalyse.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft gerelateerd dat hij in de kamer waar het ademanalyseapparaat zich bevond verbalisant [verbalisant 1] de verdachte hoorde vragen of de verdachte mee ging werken aan het ademonderzoek en dat hij de verdachte daarop hoorde reageren dat hij eerst water wilde. Hij hoorde dat de verdachte dit meerdere keren herhaalde waardoor er geen gesprek mogelijk was. [verbalisant 3] hoorde dat verbalisant [verbalisant 1] daarop tegen de verdachte zei dat hij moest luisteren naar wat hij wilde zeggen. [verbalisant 3] zag dat de verdachte zijn middelvinger op stak naar verbalisant [verbalisant 1] (p. 29). Eenmaal in de cel, hoorde hij
verbalisant [verbalisant 1] de verdachte vorderen mee te werken aan het ademonderzoek, waarop de verdachte meermaals reageerde dat hij water en een dekbed wilde. Verbalisant [verbalisant 3] relateert dat de verdachte verbalisant [verbalisant 1] hierna continu in de rede viel.
Hoewel - enigszins ongelukkig - door verbalisant [verbalisant 1] op pagina 27 wordt gerelateerd
“ik had het luikje in de deur van zijn cel geopend om hemdeze vraagte kunnen stellen”,daarbij refererend aan zijn eerder gedane vordering tot medewerking, is het hof van oordeel dat op grond van de hiervoor geschetste gang zaken onomstotelijk is komen vast te staan dat sprake was van een door verbalisant [verbalisant 1] aan de verdachte gegeven bevel als bedoeld in artikel 163, lid 1, van de WVW 1994.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte ook heeft gehoord en begrepen dat hij zijn medewerking diende te verlenen aan het ademanalyse-onderzoek. Uit zijn reacties, zoals de mededeling dat hij éérst water en een dekbed wilde hebben en het opsteken van zijn middelvinger blijkt immers dat de verdachte begreep wat er van hem werd verwacht. Desalniettemin heeft de verdachte geen medewerking verleend en aldus niet voldaan aan zijn verplichting ingevolge artikel 163, lid 2, WVW 1994.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van artikel 163, lid 2, WVW 1994, alsmede belediging van een politieagent.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk ter zake van overtreding van artikel 163 WVW 1994 is veroordeeld. Voorts heeft het hof gelet op hetgeen voorts ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het onder feit 1 en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 WVW 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 weken alsmede voorwaardelijke geldboete ad 650,00 euro subsidiair 13 dagen hechtenis, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 31 augustus 2018 onder parketnummer 01-020057-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, nota bene eveneens een overtreding van artikel 163 WVW 1994, tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 weken alsmede geldboete ad 650,00 euro subsidiair 13 dagen hechtenis dient te worden gelast.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman naar voren gebracht dat het niet hebben van een rijbewijs voor de verdachte verregaande consequenties zal hebben. Nu de verdachte ter terechtzitting te kennen heeft gegeven dat het voor hem mogelijk is om met collega’s mee te rijden naar klussen, ziet het hof reeds hierom geen aanleiding om anders te beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
195 (honderdvijfennegentig) dagen.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 31 augustus 2018, parketnummer
01-020057-17, te weten van:
  • ontzegging van de
  • een
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. C.M. Hilverda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 25 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. van Duijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, District ’s-Hertogenbosch, Basisteam Meijerij, met registratienummer PL2100-