ECLI:NL:GHSHE:2022:1763

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
200.300.721_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beslissing over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en kinderalimentatie in een echtscheidingszaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzocht om het hoofdverblijf van haar minderjarige kind bij haar te bepalen, terwijl de vader verzocht om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. De rechtbank had eerder bepaald dat het hoofdverblijf van het kind bij de vader zou zijn, en de moeder was het hier niet mee eens. De moeder voerde aan dat het in het belang van het kind was om bij haar te wonen, omdat de grootouders van de vader niet met haar willen communiceren en het kind in een loyaliteitsconflict verkeert. De vader daarentegen stelde dat de huidige situatie het beste was voor het kind, en dat hij meer zorg voor het kind op zich nam dan de moeder. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling in overweging genomen. Het hof concludeerde dat de moeder geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een wijziging van de hoofdverblijfplaats rechtvaardigden. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat het belang van het kind het meest gediend was bij continuïteit in de huidige zorgsituatie. De verzoeken van de moeder om kinderalimentatie en een regeling voor vakanties en feestdagen werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 juni 2022
Zaaknummer: 200.300.721/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/352454
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M. Diesfeldt,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Krijger.
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Het hof merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 9 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover die ziet op de hoofdverblijfplaats en de kinderalimentatie en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder zal zijn en, bij wege van voorwaardelijk verzoek, indien het hof het verzoek om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen zal toewijzen, een door de vader te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 740,-- per maand, dan wel op zodanig bedrag als het gerechtshof in goede justitie juist acht, een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties (1-6), ingekomen ter griffie op 17 maart 2022, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht dat de moeder met ingang van de datum van indiening van het verweerschrift een kinderalimentatie aan de vader dient te voldoen van € 100,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties (1-7), ingekomen ter griffie op 12 april 2022, heeft de moeder verzocht het zelfstandige verzoek van de vader af te wijzen en bij aanvullend verzoek heeft zij tenslotte verzocht de door haar voorgestelde regeling inzake de verdeling van vakanties en feestdagen vast te stellen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. E.M. Diesfeldt;
  • de vader, bijgestaan door mr. M. Krijger;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad);
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van 19 oktober 2021 van de zijde van de moeder, met bijlagen (1-10);
  • het V6-formulier van 3 november 2021 van de zijde van de moeder, met bijlagen (1-13);
  • het V6-formulier van 11 april 2022 van de zijde van de vader, met biljagen (7-10).

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn op 1 oktober 2010 in de gemeente [gemeente] met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 10 december 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op
19 februari 2020 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] verblijft sinds februari 2019 feitelijk bij de vader.
3.3.
Bij voornoemde beschikking van 10 december 2019 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, zijn partijen verwezen naar hulpverlening (het loket van samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland) met een lus naar de raad, en is in afwachting van de uitkomst van dit zorgtraject een
voorlopigezorgregeling vastgesteld, zoals opgenomen in rechtsoverweging 4.16, inhoudende dat [minderjarige] één weekend per veertien dagen van donderdag of vrijdag na school tot zondagavond 18.00 uur bij de moeder zal verblijven en de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld, daarbij rekening houdend met beider werkroosters. Daarnaast heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - de beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf, de zorgregeling en de kinderalimentatie aangehouden.
3.4.
Bij proces-verbaal van 10 februari 2021 is de behandeling van de zaak in eerste aanleg aangehouden teneinde de raad in de gelegenheid te stellen een aanvullend raadsonderzoek te verrichten naar de actuele situatie ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling. Voorts hebben partijen tijdens deze mondelinge behandeling een aantal afspraken gemaakt, welke in het proces-verbaal zijn vastgelegd. Zij zijn - voor zover hier van belang - overeengekomen dat de
voorlopigezorgregeling gehandhaafd zou blijven en dat de voorjaarsvakantie en meivakantie zouden plaatsvinden volgens het door de moeder opgestelde schema. Met betrekking tot de belcontacten tussen de moeder en [minderjarige] zijn partijen overeengekomen dat deze plaatsvinden op maandag en vrijdag rond 17.00 uur en indien gewenst (en mogelijk) ook op woensdag rond 17.00 uur. Het verzoek van de moeder ten aanzien van de kinderalimentatie is eveneens aangehouden.
3.5.
Bij beschikking van 17 juni 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg is [minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Intervence (thans Stichting Jeugdbescherming west Zeeland) van 17 juni 2021 tot 17 juni 2022.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft. Daarnaast verstaat de rechtbank dat
voorlopigeen zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] zal gelden, inhoudende dat [minderjarige] bij de moeder verblijft één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot en met zondag, waarbij [minderjarige] op zondag om 18.00 uur weer bij de vader thuis is en bij de vader eet, hij de eerste vier weken van de zomervakantie 2021 bij de moeder verblijft en de laatste twee weken bij de vader, en dat de overige vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld. De belmomenten tussen [minderjarige] en de moeder vinden (in beginsel) wekelijks plaats op woensdag en vrijdag om 17.00 uur.
De beslissing ten aanzien van de
definitievezorgregeling is aangehouden, zodat gedurende de ondertoezichtstelling kan worden bezien of de voorlopige regeling aanpassing behoeft. De verzoeken van de moeder om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen én om een door de vader te betalen kinderalimentatie vast te stellen, zijn afgewezen.
3.7.
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Hoofdverblijfplaats
3.8.
De moeder voert - kort samengevat- in haar beroepschrift en zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen, afgewezen. Bij de beoordeling van het verzoek met betrekking tot het hoofdverblijf dient het belang van [minderjarige] voorop te staan. [minderjarige] wordt grotendeels opgevangen door de grootouders (vaderszijde) als de vader moet werken. De grootouders (vaderszijde) wensen niet met de moeder te communiceren en laten zich laatdunkend uit over de moeder, waardoor [minderjarige] in een loyaliteitsconflict verkeert. De moeder is van mening dat [minderjarige] een stabiele woonomgeving nodig heeft, waarin de ouders niet tegen elkaar worden uitgespeeld. Daarnaast is zij van mening dat zij in staat is om een evenwichtige verdeling in de zorgregeling te brengen tussen [minderjarige] en de vader, waarbij zij rekening zal houden met het werkrooster van de vader. [minderjarige] zal dan niet in drie opvangsituaties verblijven, maar alleen bij zijn beide ouders.
3.9.
De vader voert daartegen het volgende aan. De rechtbank heeft een beslissing heeft genomen waarmee de belangen van [minderjarige] het meest gediend zijn. Naar aanleiding van de stelling van de moeder dat de grootouders (vaderszijde) grotendeels de zorg voor [minderjarige] op zich nemen, heeft de rechtbank een aanvullend raadsonderzoek gelast, waaruit bleek dat [minderjarige] vertrouwd is met de situatie, de mensen die hem verzorgen en zijn omgeving en dat hij zich leeftijdsadequaat ontwikkelt. De grootouders (vaderszijde) hebben weliswaar hun zorgen geuit over het gedrag en de mentale stabiliteit van de moeder, maar zij belasten [minderjarige] hier niet mee. Daarbij benadrukt de vader dat hij door zijn werk op zee soms gedurende een paar aaneengesloten dagen de zorg aan zijn ouders moet overlaten, maar dat dit werk ook meebrengt dat hij als hij vrij is veel aaneengesloten dagen de volledige zorg voor [minderjarige] draagt en dus een veel groter aandeel heeft in de zorgtaken dan een ouder met een 40-urige werkweek. Daarnaast betwist de vader dat de moeder in staat is om [minderjarige] een stabiele opvoedomgeving te bieden. Uit het raadsonderzoek zijn zorgen naar voren gekomen over het gedrag van de moeder, waarbij het risico aanwezig werd geacht dat zij haar angsten en emoties zou projecteren op [minderjarige] . De raad heeft uiteindelijk besloten het onderzoek uit te breiden met een kinderbeschermingsonderzoek, hetgeen heeft geresulteerd in de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Aangezien de moeder niet in staat is om haar eigen aandeel in de problematiek te erkennen, zij niet openstaat voor de hulpverlening en zij steeds klachten indient tegen de GI, is er sinds de ondertoezichtstelling nauwelijks iets verbeterd. De vader concludeert dat de moeder erop uit is de juridische strijd met hem te blijven voeren ten koste van [minderjarige] . Dit getuigt niet van mentale stabiliteit zodat het ongeloofwaardig is dat de moeder in staat is om [minderjarige] een stabiel opvoedklimaat te geven.
3.10.
De GI voert ter zitting aan dat het onwenselijk is om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen. [minderjarige] woont in zijn vertrouwde omgeving en hij doet het goed op school. [minderjarige] is gewend aan de huidige zorgregeling en hij heeft een Ipad waarop hij kan zien wanneer hij (bel)contact heeft met zijn moeder. De GI hoort niet van [minderjarige] dat hij het bij zijn grootouders niet naar zijn zin zou hebben. Wel heeft de GI zorgen over de voorlopige zorgregeling met de moeder, omdat er geen zicht is op de thuissituatie bij de moeder. De moeder weigert de pedagogische thuishulp binnen te laten. De moeder woont in huis bij haar moeder en [minderjarige] zou hier geen eigen slaapkamer hebben. Ook heeft de GI vernomen dat sprake zou zijn van fors achterstallig onderhoud in de woning.
3.11.
De raad persisteert bij het advies, zoals gegeven in het (aanvullend) raadsrapport ten aanzien van het hoofdverblijf. Wat betreft de zorgregeling zal de procedure in eerste aanleg afgewacht moeten worden en dient het aanvullend verzoek van moeder tot vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de vakanties en feestdagen te worden afgewezen. Om de moeder enigszins tegemoet te komen stelt de raad voor om de moeder eventueel extra contact te laten hebben met [minderjarige] in de weekenden dat de vader op zee is, maar dan wel in zijn eigen vertrouwde omgeving.
Het hof overweegt als volgt.
3.12.
Ingevolge artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a, tweede lid, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.13.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt evenals de rechtbank het advies van de raad over. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen voor zover in die beschikking de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is bepaald. Het hof neemt bij zijn beslissing in het bijzonder in aanmerking dat de raad een aanvullend onderzoek heeft verricht waarin de zorgen van de moeder over de fysieke gezondheid en gesteldheid van [minderjarige] zijn meegenomen, maar dat deze zorgen niet door de raad zijn gezien en zelfs zijn ontkracht door de informatie die de raad heeft ontvangen van diverse informanten. De raad heeft bij het aanvullend onderzoek ook gekeken naar de beschikbaarheid van beide ouders, naar aanleiding van de stelling van de moeder dat de grootouders (vaderszijde) een aanzienlijk deel van de zorg op zich nemen als [minderjarige] bij de vader verblijft. Het feit dat de moeder waarschijnlijk meer fysiek beschikbaar is voor [minderjarige] dan de vader is echter geen aanleiding geweest voor de raad om het eerdere advies ten aanzien van de hoofdverblijfplaats te wijzigen. Uit het aanvullende raadsonderzoek blijkt dat het ondanks de scheidingsproblematiek redelijk goed gaat met [minderjarige] en dat het niet in zijn belang is om hem uit zijn vertrouwde omgeving te halen. In hoger beroep heeft de moeder geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een andersluidende beslissing zouden moeten leiden. Het hof begrijpt de wens van de moeder om meer tijd met [minderjarige] door te brengen en een groter aandeel in de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen, maar het hof is van oordeel dat het belang van [minderjarige] op dit moment het meest gediend is bij een stabiele opvoedsituatie die hem nu al enkele jaren wordt geboden door de vader en diens ouders en dat het belang van [minderjarige] om in zijn vertrouwde omgeving te blijven zwaarder dient te wegen dan de wens van de moeder om de dagelijkse zorg voor [minderjarige] op zich te nemen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
3.14.
Nog daargelaten of de moeder ontvankelijk is in haar aanvullend verzoek tot verdeling van de vakanties en feestdagen, stelt het hof vast dat het partijen reeds is gelukt om afspraken te maken over de verdeling van de meivakantie 2022 en dat de vader geen bezwaar heeft tegen het voorstel van de moeder om de reguliere zorgregeling door te laten lopen tijdens de feestdagen (Pasen, Hemelvaart en Pinksteren) en ook niet tegen het voorstel van de moeder ter zake verdeling van de aankomende zomervakantie. Nu er geen geschil lijkt te zijn over de verdeling van de komende vakanties en feestdagen, behoeft dit aanvullende verzoek van de moeder naar het oordeel van het hof geen nadere bespreking.
Kinderalimentatie
3.15.
Gelet op het oordeel van het hof omtrent het hoofdverblijf van [minderjarige] , kan een bespreking van het voorwaardelijk verzoek van de moeder tot vaststelling van een door de vader te betalen kinderalimentatie achterwege blijven.
3.16.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn incidenteel appel ten aanzien van de kinderalimentatie ingetrokken, zodat ook dit verzoek geen nadere bespreking nodig heeft.
Proceskosten
3.17.
Gelet op het bepaalde in art. 237 Rv juncto art. 353 Rv (partijen zijn gewezen echtgenoten), zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-west Brabant, locatie Middelburg, van 9 juli 2021 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en L.N. Geerman en is op 2 juni 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.