ECLI:NL:GHSHE:2022:1927

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
200.308.292_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging uithuisplaatsing van minderjarigen wegens schoolverzuim en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht zijn gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, betwistte de noodzaak van de uithuisplaatsing. De rechtbank had geoordeeld dat de opvoedingssituatie bij de moeder ernstig tekortschiet, met name door het gebrek aan structuur en de opvoedingsproblemen, wat heeft geleid tot fors schoolverzuim van beide kinderen. De moeder voerde aan dat de zorgen van de rechtbank ongegrond zijn en dat zij in staat is om de situatie te verbeteren. Het hof heeft echter vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de kinderen adequaat te begeleiden en dat eerdere hulpverlening niet heeft geleid tot verbetering. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De kinderen zijn inmiddels geplaatst bij een zorgorganisatie waar zij de nodige begeleiding en structuur ontvangen, wat essentieel is voor hun ontwikkeling. Het hof benadrukt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, en dat de situatie van de moeder niet voldoende verbeterd is om de kinderen weer thuis te plaatsen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 juni 2022
Zaaknummer: 200.308.292/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/01/378740/ JE RK 22-122
C/01/378972 / JE RK 22-162
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.T. Kouwenhoven,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
-[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 1 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.2. Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 maart 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 mei 2022, heeft de GI verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. M.T. Kouwenhoven;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het plan van aanpak van de ondertoezichtstelling van de GI, ingekomen op 20 mei 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de affectieve relatie tussen de moeder en [de vader] zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna te noemen [minderjarige 1] ), en
-[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen [minderjarige 2] ).
De moeder is van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over deze kinderen.
3.2.
De moeder heeft nog drie kinderen uit een eerdere relatie, te weten, [halfzus 1] , [halfbroer] en [halfzus 2] . [halfzus 1] en [halfzus 2] wonen bij haar in huis.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 februari 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opnieuw onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2021 verlengd tot 13 augustus 2022.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank een machtiging verleend aan de GI om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 1 maart 2022 tot uiterlijk 13 augustus 2022 uit huis te plaatsen in zowel een (netwerk)pleeggezin als in een 24-uurs accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft verleend en zij voert hiertoe – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft overwogen dat er al langere tijd grote zorgen zijn over de thuissituatie vanwege verbale ruzies tussen de kinderen onderling of met de moeder, alsmede over de opvoedingssituatie die bij momenten ernstig tekort schiet, met name omdat de moeder niet in staat is om haar kinderen te begrenzen. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de kinderen weinig worden aangestuurd en gestimuleerd en dat zij geen enkel respect hebben voor de moeder. De moeder herkent zich niet in de door de rechtbank genoemde zorgen. Zij stelt dat tussen de kinderen weleens sprake is van verbale ruzies onderling of ruzie met de moeder, maar niet meer dan in een normaal gezin met pubers. Ook betwist de moeder dat de kinderen niet respectvol zijn naar haar. De rechtbank heeft op basis van de bevindingen van de hulpverlenende instanties die per toeval tijdens hun bezoek tweemaal getuige zijn geweest van ruzies, ten onrechte deze conclusie getrokken. Het feit dat [halfzus 1] weer thuis is komen wonen, heeft volgens de moeder geen invloed gehad op [minderjarige 1] of haar schoolprestaties. [minderjarige 1] heeft het op school moeilijk gehad als gevolg van veelvuldig pestgedrag en zij is daardoor gaan verzuimen. [minderjarige 1] is toen naar een andere school gegaan, waar zij beter op haar plek zat, maar als gevolg van lichamelijke klachten heeft zij ook op deze school veel lessen gemist. Na de kerstvakantie is de situatie aanzienlijk verbeterd en is [minderjarige 1] nagenoeg elke dag op school aanwezig geweest. Het is de moeder dus gelukt om de schoolgang van [minderjarige 1] te verbeteren en [minderjarige 1] te motiveren voor school. Bij [minderjarige 2] is ook sprake geweest van het nodige schoolverzuim vanwege haar zwakke en broze gezondheid. [minderjarige 2] is geboren met een hartafwijking en zij is door haar kwetsbare gezondheid niet altijd in staat geweest om de lessen te volgen. Aangezien Corona op zijn retour is en de Omikron-variant een minder grote dreiging vormt, is de verwachting reëel dat het schoolverzuim volgend jaar zal verminderen en [minderjarige 2] goed mee zal kunnen komen.
De moeder is het niet eens met de overweging van de rechtbank dat de kinderen meer nodig hebben van hun opvoeder dan dat zij ontvangen en dat zij worden geremd in hun ontwikkeling en stelt dat de kinderen juist door een uithuisplaatsing een enorm trauma krijgen waar zij de rest van hun leven last van zullen hebben, zeker als zij in een accommodatie worden geplaatst en van elkaar gescheiden worden.
De moeder betreurt het dat de uithuisplaatsing is toegewezen en dat zij niet de kans heeft gehad om de situatie met de kinderen verder te verbeteren tot aan het einde van de lopende ondertoezichtstelling.
3.6.1.
De GI voert aan dat de moeder haar best doet om het juiste te doen voor de kinderen, maar dat het haar niet lukt om de kinderen op een passende manier te begrenzen en de ouderrol op zich te nemen, waardoor de kinderen bijna letterlijk over haar heen walsen. Ook lukt het de moeder niet om de adviezen en feedback vanuit Amarant om te zetten in de praktijk en de opvoedsituatie te verbeteren. De moeder bagatelliseert de zorgen en ziet de ernst van de situatie niet in. Omdat sprake is van een patroon, waarbij de ouderrol is verstoord, zullen de kinderen een begrenzing van de moeder ook niet accepteren. In 2015 heeft er een gezinsopname plaatsgevonden en vervolgens is 20 uur per week ondersteuning en begeleiding ingezet in de thuissituatie door Amarant. Dit heeft echter onvoldoende resultaat gehad omdat de moeder niet leerbaar is gebleken. De intensieve hulpverlening is daarom afgeschaald en nu komt Amarant een keer per week op huisbezoek. Uit het voorgaande volgt dat de GI niet op basis van slechts twee huisbezoeken de conclusie heeft getrokken dat de opvoedsituatie bij de moeder onvoldoende is, maar dat er hierover structurele zorgen zijn. De kinderen zijn in de opvoedsituatie met de moeder structureel te kort gekomen, met als gevolg dat zij veelvuldig verzuimden van school en daar cognitief steeds verder uitstroomden. Het Coronavirus zal van invloed zijn geweest op het schoolverzuim, maar er werden door de moeder nog tal van andere redenen gegeven waarom de kinderen niet aanwezig waren op school. Bij minimale klachten werden de kinderen al door de moeder thuis gehouden. Wat betreft de zorgen over [halfzus 1] is volgens de GI zichtbaar dat ze een aandeel heeft in de sfeer en gezinsdynamiek thuis. Door Amarant is geconstateerd dat de terugkomst van deze dochter in het gezin onrust heeft veroorzaakt.
3.6.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op 24 maart 2022 geplaatst bij zorgorganisatie [zorgorganisatie] , een logeerboerderij (in [plaats] ). De start was voor beide kinderen erg lastig, omdat ze de moeder erg misten. Inmiddels beginnen ze hun plek te vinden en meer op hun gemak te raken. De bezoeken met de moeder worden in drie stappen opgebouwd naar een weekend om de veertien dagen bij de moeder thuis. Daarnaast gaan de kinderen ongeveer eenmaal per vier weken mee op een vakantieweekend van [zorgorganisatie] . [minderjarige 1] is op
19 maart 2022 ingestroomd in een HAVO kansklas op het [school 1] in [plaats] . De school schat in dat [minderjarige 1] vanuit een stimulerende opvoedsituatie alsnog mogelijkheden heeft om de HAVO te halen. [minderjarige 2] volgt vanaf 18 maart 2022 onderwijs op basisschool het [school 2] in [plaats] . Na een lastige start, waarbij zij een periode door ziekte afwezig is geweest, gaat het inmiddels beter. Ze speelt met andere kinderen, ze komt vrolijk over en ze gaat met sprongen omhoog in haar cognitieve ontwikkeling. Als iets lastig is voor [minderjarige 2] kan ze wel ontwijkend gedrag laten zien.
3.6.3.
In juni 2022 zal een onderzoek starten naar het perspectief van de kinderen. Tijdens dit onderzoek zal voornamelijk gekeken worden naar eventuele veranderingsmogelijkheden van de moeder. Het is een intensief onderzoek dat tussen de tien en twaalf weken in beslag zal nemen.
De motivering van de beslissing
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen onderzoek en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, heeft bepaald dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In aanvulling hierop overweegt het hof het navolgende.
3.7.3.
Het hof stelt voorop dat de moeder de beste intenties heeft om haar rol als ouder te vervullen en dat er een hechte band bestaat tussen de moeder en de kinderen. Dit neemt niet weg dat er al langere tijd grote zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder en dat ook al jarenlang hulpverlening betrokken is bij het gezin. Vanwege het forse schoolverzuim zijn er zorgen over de cognitieve ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarnaast ontbreekt het in de opvoedsituatie bij de moeder aan structuur en veiligheid. Een gezinsopname en ook de intensieve begeleiding van Amarant van twintig uur per week heeft niet geleid tot een verbetering van de opvoedsituatie, omdat de moeder onvoldoende leerbaar is gebleken en de hulpverlening niet beklijft. Door te stellen dat haar gezin vergelijkbaar is met een gemiddeld gezin met pubers geeft de moeder er nog steeds geen blijk van dat zij inzicht heeft in de ernst van de situatie. Aangezien de langdurige inzet van intensieve hulpverlening in de thuissituatie ontoereikend is gebleken, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend.
Het hof begrijpt dat de uithuisplaatsing een grote impact heeft op de kinderen en dat zij hun moeder en de andere gezinsleden missen. Desalniettemin acht het hof het in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk dat de plaatsing bij [zorgorganisatie] voorlopig wordt voortgezet, zodat zij de begeleiding krijgen geboden die zij nodig hebben en zij gestimuleerd worden in hun ontwikkeling. Het hof neemt bij zijn beslissing in aanmerking dat de kinderen inmiddels gewend lijken te zijn op de plek bij [zorgorganisatie] en dat zij van school zijn gewisseld, waarbij gezien wordt dat zij een positieve ontwikkeling doormaken en geen sprake meer is van schoolverzuim. Het hof acht het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij voorlopig op deze plek blijven om te profiteren van de structuur en begeleiding die hen hier wordt geboden, in ieder geval totdat het onderzoek naar het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal zijn afgerond en duidelijk zal zijn welke plek het meest aansluit bij de behoeften van de kinderen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 maart 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.N. Geerman, J.C.E. Ackermans-Wijn en
A.J.F. Manders en is op 16 juni 2022 in het openbaar uitgesproken door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.