ECLI:NL:GHSHE:2022:1930

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
200.310.462_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van twee appellanten, [appellant] en [appellante]. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 6 mei 2022 besloten om de schuldsaneringsregeling te beëindigen op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellanten niet voldaan hadden aan hun verplichtingen uit de regeling. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten, ondanks herhaalde waarschuwingen, niet in staat waren om de benodigde informatie te verstrekken en hun verplichtingen na te komen. De appellanten hebben in hun beroepschrift erkend dat zij tekort zijn geschoten, maar vroegen om een laatste kans. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is dat de tekortkomingen hen niet kunnen worden verweten en dat de schuldsaneringsregelingen terecht zijn beëindigd. De uitspraak van de rechtbank is bekrachtigd, en de appellanten zijn niet verschenen ter zitting in hoger beroep, wat hen ook wordt aangerekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 16 juni 2022
Zaaknummer : 200.310.462/01
Zaaknummers eerste aanleg : [nummer 1] & [nummer 2]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant]
en
[appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] respectievelijk [appellante] ,
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 mei 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 mei 2022, hebben [appellant] en [appellante] ieder voor zich het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat hun schuldsaneringsregelingen worden voortgezet en eindigen per 7 november 2025, althans op een zodanige datum als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Bij die
gelegenheid zijn mr. Mattheussens en mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder, gehoord. [appellant] en [appellante] zijn, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 23 september 2021 en 21 april 2022;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 31 mei 2022;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 3 juni 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnissen van 7 november 2019 is ten aanzien van [appellant] en [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) ten aanzien van beide appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 6 juli 2021 tussentijds beëindigd, nu [appellant] en [appellante] een of meer van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen of door hun doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmeren dan wel frustreren en bovenmatige schulden doen of laten ontstaan. Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeren [appellant] en [appellante] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“3.4.2 Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting staat naar het
oordeel van de rechtbank vast dat schuldenaren niet hebben voldaan aan hun inspannings- en informatieplicht en daarnaast nieuwe schulden hebben laten ontstaan, waarmee zij tekort zijn geschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende
verplichtingen. De behandeling van het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de
regelingen is op 23 september 2021 aangehouden om schuldenaren in de gelegenheid te
stellen hulp te vragen, zodat zij alle verplichtingen voortvloeiende uit de
schuldsaneringsregeling, en dan met name de informatieplicht en sollicitatieplicht van
schuldenares, wel correct zouden kunnen nakomen. Schuldenaren hebben deze kans in zijn
geheel onbenut gelaten. Dat schuldenaren niet zouden beschikken over de gegevens van de
nieuwe bewindvoerder bevreemd de rechtbank aangezien er een wijzigingsbeschikking aan schuldenaren vanuit de rechtbank is gezonden en de huidige bewindvoerder dezelfde
gegevens heeft als de vorige bewindvoerder. Het had op de weg van schuldenaren gelegen
hier actiever achteraan te gaan. Ze hadden bijvoorbeeld contact met de rechtbank op kunnen
nemen voor deze gegevens. Schuldenaren hebben daarnaast geen enkel concreet voorstel
gedaan om de nieuwe schulden af te lossen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank
eveneens niet getuigt van een saneringsgezinde houding die verwacht mag worden van
schuldenaren op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is.”
3.4.
[appellant] en [appellante] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. Zij hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] en [appellante] erkennen dat zij met betrekking tot bepaalde op hen rustende verplichtingen tekort zijn geschoten, doch zij verzoeken het hof hun een laatste kans te vergunnen. Zij benadrukken daarbij dat er geen sprake is van onwil en of het ontbreken van een saneringsgezinde houding.
Op 20 december 2020 hebben [appellant] en [appellante] een zoontje gekregen. Het vrij te laten bedrag van [appellant] c.s. beliep - en beloopt nog steeds - € 1.198,00. Daarnaast krijgen zij nog kinderbijslag, zorgtoeslag van € 200,00 en kindgebonden budget van € 194,00 per maand. Hoewel [appellant] en [appellante] de geboorte hebben doorgegeven, hebben zij daarop van de bewindvoerder niets vernomen en is de beslagvrije voet niet aangepast. Dit alles heeft tot gevolg gehad dat [appellant] en [appellante] hun kosten, ook die betreffende hun tweede kind, niet meer konden betalen. Dat heeft er weer toe geleid dat er nieuwe schulden zijn ontstaan. [appellant] en [appellante] hebben min of meer uit schaamte en onmacht nagelaten om dit te melden aan de bewindvoerder en te bezien of in overleg met de bewindvoerder een oplossing voor de ontstane situatie kon worden verkregen. Dit alles heeft ertoe geleid dat lopende de regelingen er geen oplossing is gevonden. De nieuwe schulden waarop de rechtbank doelt zijn weergegeven in de brief van de bewindvoerder van 19 april 2022. Een aantal van deze schulden is reeds voldaan.
Betreffende het niet solliciteren van [appellante] zij vermeld dat [appellante] sedert de geboorte
van haar zoontje niet heeft gesolliciteerd omdat zij bang was dat, indien zij zou moeten werken, zij geconfronteerd zou worden met kosten kinderopvang en dat die kosten in haar beleving hoger zouden zijn dan de verkregen inkomsten uit arbeid waardoor ze nog meer in financiële problemen zouden komen. Achteraf beseft zij dat dit een ernstige misvatting is
en dat zij had moeten solliciteren. Thans solliciteert zij ook. Ook ten deze geldt dat er sprake is van onmacht en niet van onwil.
Met betrekking tot het niet (tijdig en/of volledig) verstrekken van informatie zij vermeld dat deze stukken in het kader van deze procedure nog aan het hof zullen worden toegestuurd.
Feit is en blijft dat die gegevens aangereikt hadden moeten worden en dat zulks niet is geschied. Ook hier geldt weer dat er niet sprake was van onwil maar van onmacht.
De bewindvoerder heeft ook geconstateerd dat [appellant] niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan. [appellant] en [appellante] kunnen dat niet plaatsen. [appellant] is in mei 2021 aan zijn knie geopereerd. Een jaar daarvoor was hij door de bedrijfsarts arbeidsongeschikt verklaard voor eigen werk en werd passende arbeid aanbevolen. [appellant] heeft die passende arbeid ook altijd deugdelijk verricht. Zijn werkgever heeft hem nimmer sancties opgelegd en zijn loon is ook altijd uitbetaald.
Met betrekking tot de kinderopvangtoeslag geldt dat [appellant] en [appellante] , voor zover hen bekend, betreffende jaren 2020 en 2021 geen kinderopvangtoeslag hebben verkregen.
Voor wat betreft het inlossen van de tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling ontstane nieuwe schulden geldt dat bij een verlenging van twee jaar deze schulden kunnen worden ingelost.
3.5.
Hieraan is namens [appellant] en [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De advocaat van [appellant] en [appellante] geeft aan dat zij zich ook bij hem niet voor onderhavige zitting hebben afgemeld. Tevens merkt de advocaat op dat hij hen tot viermaal toe heeft gerappelleerd inzake de stukken waarvan hij in het beroepschrift heeft vermeld dat hij deze nog voorafgaand aan de mondelinge behandeling in hoger beroep zou overleggen, echter tevergeefs, hij heeft hierop niets vernomen. Ook is er daardoor met betrekking tot het inlopen van de nieuwe schulden en de boedelachterstand geen plan van aanpak door [appellant] en [appellante] opgesteld.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Vanaf aanvang verloopt de schuldsaneringsregeling zeer moeizaam. Schuldenaren sturen uit eigen beweging géén informatie over hun financiën naar de bewindvoerder en [appellante] solliciteert niet. Vanaf het tweede verslag is melding gemaakt dat schuldenaren niet voldoen aan de informatieplicht en dat [appellante] geen sollicitaties verricht. Ondanks de brieven en diverse mailberichten hebben schuldenaren geen verbetering getoond. Dit getuigt niet van een saneringsgezinde houding.
Ondanks het feit dat er een hoger beroep is ingesteld hebben schuldenaren gemeend géén
gevolg te moeten geven aan de brief van de bewindvoerder van 29 april 2022, zijn tot op heden nog steeds de ontbrekende stukken van de financiën niet ontvangen en heeft [appellante] geen sollicitaties en reacties van werkgevers opgestuurd. Zij voldoet daarmee niet aan de sollicitatieplicht.
Schuldenaren hebben ruim de tijd gehad om te voldoen aan de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling. Deze tijd is hun zeker gegund tijdens de zitting van 23 september 2021, waarbij de rechtbank schuldenaren de tijd heeft gegeven om hulp in te schakelen en ervoor te zorgen dat alle stukken van de financiën en sollicitaties naar de bewindvoerder worden gestuurd. Schuldenaren hebben hiervoor de tijd gehad tot 6 januari 2022. Van het inschakelen van hulp is niets gebleken, en de ontbrekende papieren van financiën en sollicitaties zijn niet ontvangen.
Schuldenaren beroepen zich erop dat door de geboorte van hun tweede kind de
problemen zijn begonnen. De verplichtingen werden echter reeds vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling niet nagekomen. Dit duidt erop dat schuldenaren de redenen van het zeer slechte verloop van de schuldsaneringsregeling buiten zichzelf leggen.
De opmerking dat het vrij te laten inkomen nog steeds is berekend op € 1.198,00 per maand is niet juist. De berekening van het vrij te laten inkomen bedraagt € 1.453,40 sinds het tweede verslag. Omdat schuldenaren nooit informatie over hun financiën hebben opgestuurd is het niet mogelijk om nieuwe berekeningen van het vrij te laten inkomen op stellen.
Schuldenaren stellen voorts dat een aantal schulden zijn voldaan. Betalingsbewijzen zijn tot op heden niet naar de bewindvoerder gestuurd. Er is ook géén overzicht ontvangen op welke wijze schuldenaren de overige nieuwe schulden willen gaan aflossen. Voor de schuld aan CZ vermeldt de advocaat een bedrag van € 475,49. Dit bedrag is niet juist maar dient € 4.757,49 te zijn. Wellicht is hier sprake van een typefout, dat wel een verschil maakt van € 4.282,00.
Totdat bewijsstukken van de betalingen van de nieuwe schulden in het bezit zijn van de
bewindvoerder houdt de bewindvoerder het (totaal)bedrag van € 9.410,68 aan voor de nieuwe schulden. Het is ook niet bekend of er nog meer nieuwe schulden zijn ontstaan.
Voor de sollicitatieplicht van [appellante] geldt dat zij niet heeft gesolliciteerd omdat zij zou worden geconfronteerd met hoge kosten van de kinderopvang. Deze opmerking snijdt geen hout. [appellante] is zeer goed op de hoogte van de regelgeving voor de kinderopvang en weet dat ze hiervoor kinderopvangtoeslag kan aanvragen. Deze kinderopvangtoeslag heeft ze in het verleden ook aangevraagd, terwijl schuldenaren hierop géén recht hadden, omdat [appellante] niet werkt(e).
De bewindvoerder ziet niets in het verlengen van de schuldsaneringsregeling. Het is een merkwaardige gedachtegang dat schuldenaren alleen aan de verplichtingen zullen voldoen bij een verlenging van de regeling. Als schuldenaren zo graag een verlenging willen had het op hun weg gelegen om onmiddellijk alle ontbrekende stukken naar de bewindvoerder te sturen. Dit hebben zij tot op heden niet gedaan.
Tot slot stellen schuldenaren dat zij tijdens een verlenging hun nieuwe schulden gaan inlopen. Een aflosplan is tot op heden niet ontvangen. De bewindvoerder vraagt zich hoe schuldenaren dit denken te gaan regelen. Mochten schuldenaren van mening zijn dat ze met het eventuele inkomen van [appellante] de nieuwe schulden kunnen aflossen, dan vergeet men dat het inkomen van [appellante] ten gunste komt aan de schuldeisers die hun vordering hebben gemeld bij de bewindvoerder. Schuldenaren zullen de nieuwe schulden moeten aflossen uit het vtlb. Tot op heden hebben schuldenaren ook geen actie ondernomen om met schuldeisers afspraken te maken om een betalingsregeling te treffen.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Ook de bewindvoerder heeft niets meer van [appellant] en [appellante] vernomen. Er ontbreken nog steeds veel stukken waardoor de bewindvoerder ook niet in staat is om te berekenen wat nu de exacte hoogte van de boedelachterstand is. Feitelijk is de hele schuldsaneringsregeling vanaf aanvang “
een grote puinhoop” geweest. [appellant] en [appellante] hadden duidelijk hulp nodig en even leek het erop alsof ze die, in de vorm van Traverse, ook ingeschakeld hadden. Maar toen [appellant] en [appellante] bij de beëindigingszitting gevraagd werd wie hun contactpersoon daar was, wisten ze dat niet. De rechtbank heeft hun destijds een allerlaatste kans gegeven maar ook die hebben [appellant] en [appellante] helaas niet gegrepen.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c of d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] en [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door hun doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Vast staat, te meer nu zij zulks in hun beroepschrift ook nadrukkelijk erkennen, dat [appellant] en [appellante] , ondanks herhaalde aanwijzingen, aansporingen en waarschuwingen van zowel hun bewindvoerder als de rechter-commissaris, de voor hen uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen nog immer niet naar behoren nakomen, feitelijk - zeker voor zover het [appellante] betreft - nagenoeg in het geheel niet. Een en ander klemt des te meer nu uit de stukken blijkt dat [appellant] en [appellante] meermaals een “laatste” kans geboden is om een en ander alsnog te herstellen en zij deze kansen structureel niet gegrepen hebben.
3.8.3.
Zo hebben [appellant] en [appellante] tot op de dag van de mondelinge behandeling in hoger beroep verzuimd de bewindvoerder van alle benodigde en veelal meermaals door de bewindvoerder opgevraagde informatie(bescheiden) te voorzien. En ook nu, in hoger beroep, zijn de bij beroepschrift aangekondigde informatie(bescheiden) wederom niet overgelegd. Het is daardoor voor de bewindvoerder ook niet mogelijk om de exacte hoogte van de boedelafdracht en (eventueel) -achterstand vast te stellen waardoor de bewindvoerder ook (structureel) is belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw).
3.8.4.
Nu [appellante] ook geen sollicitatiebewijzen van de door haar gestelde sollicitatieactiviteiten heeft overgelegd kan niet worden (vast)gesteld dat zij aantoonbaar, op een juiste wijze en in voldoende mate gesolliciteerd heeft. Hierbij komt dat [appellant] en [appellante] ook geen enkel bewijs hebben overgelegd van hun stelling dat zij een aantal nieuwe schulden reeds volledig zouden hebben voldaan. Het hof is dan ook van oordeel dat de nieuwe schulden van [appellant] en [appellante] een totaalomvang kennen zoals door de bewindvoerder berekend, in casu (afgerond) ruim € 9.400,00, ruim € 4.000,00 hoger dan door [appellant] en [appellante] (mogelijk als gevolg van een typefout of vanwege de onjuiste vermelding in het rechtbankvonnis) in hun beroepschrift wordt gesteld.
3.8.5.
Daarbij komt dat [appellant] en [appellante] met betrekking tot het volledig inlopen van de nieuwe schulden en de boedelachterstand binnen de duur van een eventueel daartoe verlengde schuldsaneringsregeling ook geen plan van aanpak hebben overgelegd. Het hof merkt hierbij op dat de hoogte van de boedelachterstand door de bewindvoerder niet kan worden vastgesteld nu een groot aantal hiervoor benodigde en bij herhaling bij [appellant] en [appellante] opgevraagde financiële informatiebescheiden nog immer ontbreken en de nieuwe schulden, uitgaande van de berekening hiervan door de bewindvoerder, dermate omvangrijk zijn dat naar het oordeel van het hof in beginsel niet valt in te zien hoe [appellant] en [appellante] deze vanuit het vtlb nog voor het einde van een (al dan niet tot maximaal november 2024 verlengde) schuldsaneringsregeling, dus in 28 maanden, geheel zouden kunnen inlopen. Indien [appellante] op enig moment inkomsten uit arbeid zou gaan verwerven, zou dit immers ook een hogere reguliere boedelafdracht met zich brengen en geen extra ruimte bieden voor aflossingen.
Het hof is bovendien van oordeel dat in het geheel niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] en [appellante] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0455).
3.8.6.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregelingen van zowel [appellant] als [appellante] tussentijds dienen te worden beëindigd.
Daar komt nog bij dat [appellant] en [appellante] ter zitting in hoger beroep niet zijn verschenen en derhalve geen gebruik hebben gemaakt van de geboden gelegenheid een (persoonlijke) toelichting te geven op het door hen in hoger beroep gedane verzoek tot een (verlengde) voortzetting van de toepassing van hun schuldsaneringsregelingen. Naar het oordeel van het hof dient dit voor rekening en risico van [appellant] en [appellante] te komen.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, N.W.M. van den Heuvel en T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2022.