ECLI:NL:GHSHE:2022:20

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
200.298.657_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige en verzoek om deskundigenonderzoek

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind, geboren in 2012, is uitgesproken. De moeder verzoekt primair om vernietiging van de bestreden beschikking en subsidiair om een contra-expertise te gelasten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige, onder andere door het ontbreken van contact met de vader en de verstoorde communicatie tussen de ouders. De moeder stelt dat de rechtbank te snel heeft geoordeeld en dat er wel degelijk mogelijkheden zijn voor contact tussen de vader en het kind.

Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. J.A. Scanlan, en is de vader als informant gehoord. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om afwijzing van het verzoek van de moeder, stellende dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig waren in de periode van 15 juli 2021 tot 15 oktober 2021. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek af, omdat dit niet ter zake dienend is voor de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige.

De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd, waarmee de ondertoezichtstelling van de minderjarige wordt gehandhaafd. Het hof benadrukt dat de ondertoezichtstelling gericht is op het verbeteren van de situatie van de minderjarige en het contact met beide ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 januari 2022
Zaaknummer : 200.298.657/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/385485 / JE RK 21-981
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A. Scanlan,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
zij is met ingang van 15 oktober 2021 vervangen door:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde stelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 augustus 2021, heeft de moeder het hof verzocht:
primair
de bestreden beschikking te vernietigen;
subsidiair
1. de bestreden beschikking te vernietigen daar waar de rechtbank het verzoek van de moeder om een contra-expertise te gelasten afwijst en in zoverre opnieuw rechtdoende het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie te verzoeken om te bemiddelen bij de benoeming van een onafhankelijke deskundige voor het verrichten van een onderzoek ter beantwoording van de vragen:
wordt [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd doordat hij op dit moment geen contact heeft met de vader?
zal [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling worden bedreigd als een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken?
als a en b bevestigd worden beantwoord: in welk geval is de bedreiging dan het minst?
vragen die uw hof in goede justitie vermeent te behoren;
2. de schorsing van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde gedeelte van de bestreden beschikking te bevelen totdat het hof na de contra-expertise tot een beschikking is gekomen;
3. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de ondertoezichtstelling van [minderjarige] over de periode van 15 juli 2021 tot 15 oktober 2021 betreft als uit het onderzoek van de onafhankelijke deskundige naar voren komt dat een ondertoezichtstelling geenszins in het belang van [minderjarige] is dan wel leidt tot een ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 29 september 2021, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Scanlan;
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), als informant;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 30 juni 2021;
- een V-formulier met een productie van de advocaat van de moeder d.d. 24 augustus 2021;
- het tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde stuk, te weten een beschikking van de rechtbank van 13 oktober 2021.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
De moeder en de vader hebben met elkaar een relatie gehad en zij hebben samengewoond tot 2019. Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] . De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] woont sinds het uiteengaan van de ouders bij de moeder. De vader en [minderjarige] hebben tot november 2019 contact met elkaar gehad. Sindsdien heeft geen contact tussen hen plaatsgevonden.
3.3.
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 15 juli 2021 heeft de rechtbank:
- [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant gesteld met ingang van 15 juli 2021 tot 15 oktober 2021;
- het verzoek van de moeder een contra-expertise te gelasten afgewezen;
- de GI verzocht om uiterlijk 2 september 2021 schriftelijk verslag uit te brengen van de voortgang van de ondertoezichtstelling in de vorm van een (kort) briefverslag;
- de raad verzocht om uiterlijk 9 september 2021 op het schriftelijk verslag van de GI te reageren en zijn standpunt kenbaar te maken over het resterende deel van het verzoek;
- het verzoek voor het overige aangehouden en bepaald dat het restant van het verzoek zal worden behandeld tijdens, kort gezegd, een nadere mondelinge behandeling op 16 september 2021;
- zich iedere verdere beslissing voorbehouden.
3.4.
Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 13 oktober 2021 heeft de rechtbank:
- de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 15 oktober 2021 tot uiterlijk 15 april 2022;
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 15 oktober 2021 vervangen door de William Schrikker Stichting & Jeugdreclassering;
- het restant verzoek aangehouden tot 17 februari 2022;
- zich iedere verdere beslissing voorbehouden.
3.5.
De moeder kan zich met de beslissing van 15 juli 2021 niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan.
De conclusie dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die een ondertoezichtstelling noodzakelijk maakt is door de rechtbank te voorbarig getrokken. Er was wel sprake van communicatie tussen de ouders. Eind mei 2019 was de relatie tussen de ouders voorbij. Nadien heeft de moeder de vader de gelegenheid geboden om regelmatig contact te hebben met [minderjarige] , maar onder de voorwaarde dat vooralsnog geen contact plaatsvond tussen [minderjarige] en zijn halfbroer [halfbroer] . De vader wilde niet aan die voorwaarde meewerken en kwam [minderjarige] niet ophalen. In oktober 2019 heeft de moeder nogmaals geprobeerd om het contact tussen [minderjarige] en de vader op te bouwen. Er is eenmaal contact geweest bij de moeder thuis en de andere keer in een speelpark in [woonplaats] waar de moeder ook bij aanwezig was. De spanningen van het zien van de vader gaven bij [minderjarige] buikpijn en leidden tot bedplassen. Een volgend moment zou plaatsvinden op 3 november 2019. In de laatste week van oktober 2019 hebben zich meerdere incidenten voorgedaan. De vader heeft zodanig dreigend en onberekenbaar gedrag vertoond, dat de moeder het niet langer verantwoord vond om mee te werken aan persoonlijk contact tussen [minderjarige] en de vader. Het stopzetten van de omgangsregeling door de moeder heeft in haar gezin veel rust gegeven.
De inzet van hulpverlening om de onderlinge relatie tussen de ouders te verbeteren is te prematuur. Door een onpartijdige deskundige moet eerst onderzocht worden of [minderjarige] wel ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en of niet juist een ondertoezichtstelling zal leiden tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige] heeft geen behoefte aan contact met de vader. De psycholoog van [instantie] , een praktijk voor kinderpsychologie en orthopedagogiek, heeft op basis van de behandeling van [minderjarige] de inschatting gemaakt dat het laten voortduren van geen contact met de vader voor [minderjarige] een belangrijke voorwaarde is voor vooruitgang in zijn ontwikkeling. Gelet hierop kan een ondertoezichtstelling en het uiteindelijke doel waarvoor deze is verzocht, namelijk het werken naar een onbelast contact met beide ouders, leiden tot een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] en contraproductief werken. Er liggen nu twee visies – één van de raad en één van [instantie] – die haaks op elkaar lijken te staan, zodat onderzoek door een derde, onafhankelijke, deskundige noodzakelijk is. Een contra-expertise kan mede tot de beslissing van de zaak leiden en de belangen van [minderjarige] verzetten zich daartegen niet.
Als door dat onderzoek komt vast te staan dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat een ondertoezichtstelling niet zal leiden tot een ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling, dan is de moeder het met de rechtbank eens dat het noodzakelijk is dat de opvoedvaardigheden van de vader verder worden onderzocht.
3.7.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan.
De raad handhaaft zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] , omdat het de ouders niet lukt om er voor te zorgen dat [minderjarige] met beide ouders onbelast contact kan hebben. Er moet bekeken worden of er mogelijkheden zijn om het contact tussen [minderjarige] en de vader weer op te bouwen. Tevens is onderzoek naar de (opvoedings)vaardigheden van de vader in dat contact nodig.
Communicatie tussen de ouders ontbreekt. De vader is sinds oktober 2019 niet betrokken in het leven van [minderjarige] . Hij is in het traject bij [instantie] evenmin betrokken geweest. Zowel de vader als de moeder hebben hulp nodig om in te zien wat zij zelf moeten doen en laten om [minderjarige] te ondersteunen om tot contactherstel met de vader te komen. De moeder erkent dit belang nog niet voldoende en staat voor hulp op vrijwillige basis niet open. Ook daarom is een ondertoezichtstelling nodig.
De raad ziet als nadeel van het door de moeder verzochte onderzoek door een onafhankelijk deskundige dat daarmee veel tijd gemoeid kan zijn en er nog langer sprake is van het ontbreken van hulp om te onderzoeken of contact tussen de vader en [minderjarige] mogelijk is.
3.8.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Hij staat achter de ondertoezichtstelling. Hij heeft na het uiteengaan van de ouders geprobeerd om goed contact met [minderjarige] te krijgen, maar dit is niet gelukt. Hij heeft [minderjarige] voor het laatste gezien in november 2019. Het herstel van contact tussen hem en [minderjarige] duurt (te) lang.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Het verzoek tot ondertoezichtstelling
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
De periode waarvoor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] in de bestreden beschikking is uitgesproken, is op 15 oktober 2021 verstreken. Dit brengt mee dat enkel de rechtmatigheid van die beslissing ter beoordeling staat.
3.9.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] , kort gezegd, omdat de communicatie tussen de ouders ernstig is verstoord, er onvoldoende zicht bestaat op de opvoedvaardigheden van de vader en het de ouders niet lukt om [minderjarige] onbelast contact te laten hebben met beide ouders. De rechtbank heeft daarbij als doelen in het kader van de ondertoezichtstelling gesteld dat de ouders dienen te werken aan hun ouderrelatie en onderlinge communicatie, dat de moeder hulpverlening aanvaardt om de vader een rol in het leven van [minderjarige] te laten spelen en [minderjarige] hierbij te ondersteunen en dat de mogelijkheden van [minderjarige] om weer (begeleid) contact met de vader te krijgen worden onderzocht. Hulpverlening in een vrijwillig kader heeft de rechtbank ontoereikend geacht, omdat de moeder daar op dat moment niet voor open stond.
Het hof is het, na eigen onderzoek, met de overwegingen van de rechtbank eens. Dat in het overgelegde evaluatieverslag van [instantie] d.d. 11 maart 2021 staat dat de inschatting wordt gemaakt dat geen contact met de vader een belangrijke voorwaarde is voor vooruitgang in de ontwikkeling van [minderjarige] , waarnaar de moeder verwijst, laat onverlet dat voornoemde ontwikkelingsbedreigingen in de ter beoordeling staande periode aanwezig waren.
Niet gebleken is dat in die periode de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] zijn weggenomen. Er heeft geen hulpverlening plaatsgevonden aan de ouders, gericht op verbetering van hun onderlinge communicatie en op het kunnen ondersteunen van [minderjarige] bij mogelijk contactherstel. Evenmin is onderzoek verricht naar de opvoedvaardigheden van de vader en naar de mogelijkheden van contactherstel tussen de vader en [minderjarige] .
3.9.4.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling van [minderjarige] in de periode van 15 juli 2021 tot 15 oktober 2021 aanwezig waren. De beslissing van de rechtbank tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] in die periode zal het hof daarom bekrachtigen.
Het verzoek om een NIFP-onderzoek
3.9.5.
In artikel 810a tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald, voor zover thans van belang, dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a tweede lid Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
3.9.6.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek te gelasten dient te worden afgewezen.
Het verzoek om onderzoek naar eerstgenoemde vraag is niet ter zake dienend, omdat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] wordt gevormd door meer omstandigheden dan alleen het ontbreken van onbelast contact tussen [minderjarige] en de vader. Daarbij geldt dat de door de moeder geformuleerde vraag ziet op de gevolgen van het ontbreken van contact tussen de vader en [minderjarige] op de korte termijn, terwijl het ontbreken van dat contact en het gebrek aan communicatie tussen de ouders door de raad wordt gezien als een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] op de lange termijn.
De stelling van de moeder in hoger beroep dat de ondertoezichtstelling [minderjarige] onzekerheid zal geven en zal tornen aan zijn basisveiligheid en daarom een contra-expertise moet worden gelast, leidt niet tot een ander oordeel. De ondertoezichtstelling en de in dat kader gestelde doelen zijn er juist op gericht om te komen tot een optimale ontwikkeling van [minderjarige] .
3.9.7.
Het subsidiaire verzoek van de moeder onder 3. (de bestreden beschikking te vernietigen als uit het deskundigenonderzoek naar voren komt dat een ondertoezichtstelling niet in het belang van [minderjarige] is dan wel leidt tot een ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling) heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Dit verzoek ligt aldus niet meer ter beoordeling voor.
Het verzoek tot schorsing
3.9.8.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar voorwaardelijke verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, voor het geval dat een deskundigenonderzoek wordt gelast, eveneens ingetrokken. Ook dit verzoek ligt daarom niet meer te beoordeling voor.

4.De slotsom

Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 15 juli 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.D.M. Lamers en P.M.M. Mostermans en is op 6 januari 2022 door mr. C.D.M. Lamers uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.