ECLI:NL:GHSHE:2022:207

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
200.295.380_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek tot instelling van bewind en mentorschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een verzoek tot instelling van bewind en mentorschap voor [verzoekster]. De verzoekster, die lijdt aan een ernstige verstandelijke beperking, heeft eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, dat op 10 maart 2021 is toegewezen. De verzoekster was van mening dat de beslissing van de rechtbank onterecht was, omdat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar verweer te voeren, wat volgens haar een schending van het recht op hoor en wederhoor betekende. Het hof heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep er mede toe dient om fouten in de eerste aanleg te herstellen en dat de verzoekster met haar hoger beroep het geschil in volle omvang aan het hof heeft voorgelegd.

Het hof heeft vastgesteld dat de instelling die het bewind en mentorschap heeft aangevraagd, [instelling], voldoet aan de voorwaarden van artikel 1:432 lid 2 en 1:451 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De instelling heeft feitelijke zorg en begeleiding aan de verzoekster aangeboden, maar de verzoekster heeft zich aan deze zorg onttrokken. Het hof heeft geconcludeerd dat de instelling ontvankelijk is in haar verzoeken, omdat zij in staat is om in te schatten of de verzoekster een bewindvoerder of mentor nodig heeft.

De beoordeling van de geestelijke en lichamelijke toestand van de verzoekster heeft geleid tot de conclusie dat zij niet in staat is om haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 januari 2022
Zaaknummer: 200.295.380/01
Zaaknummers eerste aanleg:
  • rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden: 8856388 VO VERZ 20-2424 en 8856389 VT VERZ 20-547
  • rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht: 8911048 \ BM VERZ 20-5624 en 8911049 MS20-1258
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. D.M. Gijzen,
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [B.V. 1] B.V., (hierna te noemen: de bewindvoerder en mentor);
- [de moeder] , (hierna te noemen: de moeder);
- [de vader] , (hierna te noemen: de vader);
- [directeur] , directeur van [instelling] (hierna te noemen: [instelling] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 november 2020 en de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juni 2021, heeft [verzoekster] verzocht voormelde beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 10 maart 2021 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, met verbetering en of aanvulling van gronden, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het oorspronkelijke verzoek alsnog af te wijzen, tevens [instelling] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure.
2.2.
Er is binnen de daartoe door het hof gestelde termijn geen verweerschrift ontvangen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 december 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoekster] , bijgestaan door mr. Gijzen;
  • Namens de bewindvoerder en mentor, de heer [betrokkene 1] ;
  • de moeder
  • de vader.
2.3.1.
[instelling] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 30 november 2020 heeft de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de zaak in de stand waarin deze zich bevindt verwezen naar de rechtbank Limburg, locatie Maastricht omdat [verzoekster] blijkens een uittreksel van de Basisregistratie Personen woonachtig is te [woonplaats] en dit met zich meebrengt dat de kantonrechter van de locatie Leeuwarden niet bevoegd is kennis te nemen van het verzoek en de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht wel bevoegd is het verzoek te behandelen en daarop te beslissen.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, voor zover thans van belang, de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand onder bewind gesteld met ingang van 16 maart 2021. Daarnaast heeft de kantonrechter ten behoeve van [verzoekster] een mentorschap ingesteld met ingang van 16 maart 2021. Tot bewindvoerder en mentor is benoemd [B.V. 1] B.V.
3.3.
[verzoekster] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[verzoekster] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft bepaald dat het verzoek van [instelling] tot instelling van een bewind over de goederen die (zullen) behoren aan [verzoekster] alsmede tot instelling van een mentorschap ten behoeve van [verzoekster] zonder mondelinge behandeling toewijsbaar is. Er is sprake van een schending van het fundamentele recht op hoor en wederhoor en strijd met de wet. [verzoekster] is niet eens in staat gesteld een schriftelijk verweer te voeren. Dit is al reden om de bestreden beschikking te vernietigen.
Onjuist is dat [verzoekster] als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
Het verzoek in eerste aanleg is niet bevoegd gedaan. Een degelijk verzoek kan worden gedaan door een instelling waar [verzoekster] wordt verzorgd of die aan [verzoekster] begeleiding biedt als bedoeld in art. 1:432 lid 2 en 1:451 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat is hier niet het geval. [verzoekster] verbleef tot en met 31 oktober 2020 bij [B.V. 2] B.V., die naast [instelling] het verzoek tot bewind en mentorschap heeft ingediend. Het verzoek is op 1 november 2020 ingediend zodat [B.V. 2] B.V. terecht door de kantonrechter niet is aangemerkt als verzoeker. Ook [instelling] kan niet als een dergelijke instelling worden aangemerkt omdat [verzoekster] nooit enige zorg of begeleiding heeft gehad van [instelling] . Het moet gaan om een zorginstelling die feitelijke zorg biedt, aldus Hof Arnhem-Leeuwarden, 17 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2465. Het verzoek had dan ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Het klopt dat er een CIZ indicatie is, dat sprake is van een verstandelijke beperking. [verzoekster] ontvangt een Wajong-uitkering en een persoonsgebonden budget. Zij heeft een aantal jaren in een instelling gewoond totdat zij besloot naar [woonplaats] te verhuizen. Zij heeft een affectieve relatie met [betrokkene 2] . Zij heeft haar via facebook leren kennen. Toen [verzoekster] weg moest bij [B.V. 2] zei [betrokkene 2] : kom maar bij mij. Zij woont met haar samen in [woonplaats] en betaalt haar € 600,-- huur. [verzoekster] redt zich uitstekend in [woonplaats] .
3.5
De bewindvoerder en mentor heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd.
Er was af en toe sprake van vluchtgedrag. Daardoor heeft [verzoekster] ook een tijd in de auto doorgebracht. Er was ook hulp nodig. Zo is [instelling] in beeld gekomen. Er is een zorgovereenkomst tussen [verzoekster] en [instelling] gesloten. Ook is er een huurovereenkomst gesloten. Er was sprake van een acute situatie. [instelling] vond het wenselijk dat er een bewind en mentorschap werd ingesteld. De bewindvoerder en mentor is benaderd door [instelling] .
Er zijn veel hulpverleners betrokken geweest op meerdere woonplekken. [verzoekster] vertoont af en toe vluchtgedrag omdat de woonplek niet passend was. [verzoekster] is zorg mijdend. Zij heeft geen vertrouwen in de hulpverlening.
De bewindvoerder en mentor is in gesprek gegaan met [verzoekster] om te kijken welke stappen genomen moeten worden. De bewindvoerder en mentor wil dat [verzoekster] ergens kan wonen waar zij zichzelf kan zijn, zonder continu druk te ervaren. Dat is bij [instelling] geprobeerd. De intenties waren goed, maar het is niet gelukt. Er is nooit zorg geleverd en nooit sprake geweest van huur.
[verzoekster] komt over als een hele sterke meid. De bewindvoerder en mentor is bang dat zij in sommige gevallen beïnvloedbaar kan zijn. Het zou heel vervelend zijn als er in bepaalde situaties misbruik van [verzoekster] wordt gemaakt.
De bewindvoerder en mentor is in gesprek met stichting [stichting] om te kijken of er ambulante zorg geregeld kan worden. Ook wordt onderzocht of [verzoekster] op zichzelf kan wonen; zij heeft ruimte nodig. [verzoekster] verblijft op dit moment bij [betrokkene 2] . [betrokkene 2] regelt veel voor [verzoekster] . Het is wel een kwetsbare situatie omdat er veel voor [verzoekster] wordt beslist.
Om op een goede manier de zorg en de financiën te regelen is van belang dat je dingen ziet en daar ook op kunt acteren. De bewindvoerder en mentor ziet dat [verzoekster] aangeeft iets te zullen gaan doen (bijvoorbeeld het doorgeven van het juiste adres aan de verzekeraar), maar de actie blijft vervolgens uit.
Het persoonsgebonden budget van circa € 70.000,-- per jaar wordt door de bewindvoerder en mentor beheerd. Het bedrag waarop [verzoekster] aanspraak maakt wordt verdeeld in zorg in natura en persoonsgebonden budget. Er wordt op dit moment geen zorg geleverd. Er wordt gekeken naar wat mogelijk is. Er is contact met stichting MEE.
Als [verzoekster] in [woonplaats] blijft gaat de bewindvoerder en mentor het dossier overdragen naar iemand in de regio. Volgens de bewindvoerder en mentor is het bewind en mentorschap nodig.
3.6.
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd.
De moeder maakt zich zorgen om [verzoekster] , met name over seksueel misbruik en de financiën. Er is veel contact. De moeder vindt bewind en mentorschap geen goed idee, daar heeft zij zelf ook mee te maken.
De vader geeft aan dat [verzoekster] maar heel even contact heeft gehad met [instelling] die direct bewind aan hebben gevraagd terwijl zij haar niet kennen. Er is geen sprake van hoor en wederhoor. Er is van vader gezegd dat hij een verstandelijke beperking heeft en dat hij zijn vrouw en dochter jarenlang ernstig heeft mishandeld. De vader vraagt zich af hoe dat mogelijk is. De manier waarop het bewind tot stand is gekomen deugt niet. De geloofwaardigheid van [instelling] moet ernstig in twijfel worden getrokken. De vader wil geen uitspraak doen over de vraag of bewind wel of niet nodig is. [verzoekster] heeft tot nu toe geen schulden gehad. Zij redt zich op veel gebieden heel erg goed.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
[verzoekster] voert aan dat er sprake is van schending van hoor en wederhoor en strijd met de wet, reden waarom de bestreden beschikking reeds moet worden vernietigd. Het hof gaat aan dit standpunt voorbij omdat het hoger beroep er mede toe dient fouten in eerste aanleg te herstellen en [verzoekster] met haar hoger beroep beoogt het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:432 lid 2 BW kan de instelling van een bewind onder meer worden verzocht door de instelling waar de rechthebbende wordt verzorgd of die aan de rechthebbende begeleiding geeft. Een soortgelijke bepaling geldt voor het mentorschap (artikel 1:451 lid 2 BW).
3.7.3.
Blijkens de wetsgeschiedenis (TK 2011-2012, 33 054, nr. 3) is de achterliggende gedachte bij voormelde wetsartikelen dat bij afwezigheid of het niet optreden van een partner of familieleden, de instelling die de betrokkene verzorgt of begeleidt in ieder geval wel omgang en contact met de betrokkene heeft en daarom in staat kan worden geacht in te schatten of de betrokkene, zoals hier verzocht, een bewindvoerder of mentor nodig heeft
(aldus MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33054, nr. 3, p. 7). Aangezien veel hulpbehoevenden thuis blijven wonen en in de eigen omgeving worden verzorgd, verpleegd of behandeld, wordt de bevoegdheid ook toegekend aan instellingen die aan de betrokkene bovenbedoelde begeleiding bieden; niet alleen aan instellingen waar de betrokkene daadwerkelijk verblijft (vgl. MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33054, nr. 3, p. 7-8).
3.7.4.
Ten aanzien van de vraag of [instelling] bevoegd was om het instellen van een bewind en mentorschap over [verzoekster] te verzoeken, acht het hof de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [instelling] de feitelijke hulp, begeleiding en huisvesting van [verzoekster] , die voorheen door [B.V. 2] B.V. werd verleend, ging overnemen. Daartoe zijn er gesprekken geweest tussen [verzoekster] en [instelling] en tevens is er een zorgovereenkomst met [instelling] afgesloten door [verzoekster] . Ook was voor [verzoekster] een huurwoning beschikbaar gesteld door [instelling] . [verzoekster] heeft van dat alles geen gebruik van gemaakt. Zij verbleef tot en met 31 oktober 2020 bij [B.V. 2] B.V. en is vervolgens rond 1 november 2020 zonder nader bericht vertrokken en bij een vriendin in [woonplaats] gaan wonen. [verzoekster] heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat zij in de periode daarna brieven en facturen van [instelling] heeft ontvangen terzake van de huur voor de voor haar beschikbare woning, maar dat zij met die brieven en facturen niets heeft gedaan.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat [instelling] met [verzoekster] afspraken heeft gemaakt en dat er feitelijke zorg en huisvesting aan [verzoekster] ter beschikking is gesteld, maar dat [verzoekster] zich daaraan heeft onttrokken, althans dat zij daar geen gebruik van heeft gemaakt.
Het hof stelt voorop dat het in zijn algemeenheid niet zo kan zijn dat iemand die zorg en begeleiding geniet of heeft genoten van een instelling, kan voorkomen dat deze instelling dan wel de opvolgende instelling, die in nauwe samenwerking met de eerdere instelling de zorg en begeleiding gaat overnemen, geen bewind of mentorschap kan aanvragen, - althans niet-ontvankelijk wordt verklaard in de verzoeken daartoe, omdat de rechthebbende zich aan de feitelijke uitvoering van de zorg en begeleiding van de opvolgende instelling onttrekt. Het hof acht in dit geval van belang dat in de onderhavige situatie [verzoekster] geruime tijd tot en met 31 oktober 2020 feitelijk zorg ontving van [B.V. 2] B.V. en dat [instelling] deze zorg van het failliete [B.V. 2] ging overnemen. Uit het feit dat [B.V. 2] en [instelling]
gezamenlijkhet bewind en mentorschap over betrokkene hebben aangevraagd, leidt het hof af dat [B.V. 2] als zorgverlenende instelling achter het aanvragen van bewind en mentorschap over [verzoekster] stond. De betreffende verzoeken bewind en mentorschap met de bijbehorende akkoordverklaringen en plannen van aanpak hebben voorts allen als ondertekeningsdatum een datum variërend tussen 27 oktober 2020 en 1 november 2020. Dat [B.V. 2] op 4 november 2020, dat is de ontvangstdatum bij de rechtbank Noord-Holland, sinds 4 dagen niet meer de zorgverlenende instelling was, acht het hof, gelet op de overgangssituatie van de zorg en begeleiding van dat moment, geen belemmerende factor. [B.V. 2] en [instelling] hebben kennelijk willen voorkomen dat [verzoekster] zonder huisvesting en begeleiding kwam te zitten en hebben gelet op de problematiek van [verzoekster] gezamenlijk bewind en mentorschap aangevraagd. Bovendien heeft [instelling] in die periode wel huisvesting en zorg aangeboden aan [verzoekster] . Niet betwist is dat er gesprekken zijn geweest tussen [verzoekster] en [instelling] als opvolgende zorgverlenende instelling en dat er concrete afspraken zijn gemaakt die zijn vastgelegd in een zorgovereenkomst en een huurovereenkomst, die naar het hof begrijpt, zijn ondertekend door [verzoekster] .
In zoverre verschilt deze situatie dan ook van die van de door [verzoekster] aangehaalde uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden, 17 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2465. In die uitspraak werd een instelling niet-ontvankelijk geoordeeld omdat de feitelijke zorg door de verzoekende instelling was uitbesteed aan een ander. Dat is hier niet het geval. [instelling] heeft wel degelijk een directe betrokkenheid bij [verzoekster] in het kader van het bieden van woonruimte, zorg en begeleiding, waaronder contacten en omgang met de rechthebbende, alleen heeft [verzoekster] zich daar zelf aan onttrokken. Dat komt voor rekening en risico van [verzoekster] en kan [instelling] niet worden tegengeworpen.
Gelet hierop is [instelling] een instelling als bedoeld in artikel 1:432 lid 2 respectievelijk 1:451 lid 2 BW die een verzoek als het onderhavige kunnen doen en is [instelling] ontvankelijk in de door haar ingediende inleidende verzoeken.
3.7.5.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.7.6.
Voldoende aannemelijk is dat [verzoekster] als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
Uit het als bijlage 5 bij het inleidende verzoekschrift overgelegde CIZ Indicatiebesluit AWBZ-zorg blijkt dat [verzoekster] aanspraak maakt op een zorgzwaartepakket VG06 (wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering). Er is sprake van een ernstige verstandelijke beperking, waardoor [verzoekster] sociaal (heel) beperkt zelfstandig is. Zij heeft ook extra aandacht nodig voor haar gedrag en psychiatrische problemen.
[verzoekster] heeft een Wajong-uitkering en ontvangt een persoonsgebonden budget. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bewindvoerder aangegeven dat het persoonsgebonden budget van [verzoekster] € 70.000,-- per jaar bedraagt.
[verzoekster] is rond 1 november 2020 vertrokken naar [woonplaats] . Over de persoon waar [verzoekster] verblijft – [betrokkene 2] – zijn zorgen geuit; zij zou een relatie hebben met [verzoekster] en misbruik van haar maken. Er is een kwetsbare situatie ontstaan omdat [betrokkene 2] en anderen veel voor [verzoekster] regelen. [verzoekster] heeft daar onvoldoende zicht op. De zorg is dat [verzoekster] gemakkelijk beïnvloedbaar is waardoor misbruik van haar kan worden gemaakt.
Het lukt [verzoekster] daarnaast onvoldoende om te handelen wanneer problemen ontstaan. Zo stond bij de verzekeraar een verkeerd adres geregistreerd, geeft [verzoekster] aan dit te zullen laten aanpassen, maar blijft actie uit.
Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing over het ingestelde bewind bekrachtigen.
3.7.7.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
3.7.8.
Ook voldoende aannemelijk is dat [verzoekster] als gevolg van haar geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijk wordt haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
Uit de hiervoor aangehaald CIZ indicatie met zorgzwaartepakket VG06 blijkt dat [verzoekster] behoefte heeft aan wonen in een beschermde omgeving waar voortdurend begeleiding aanwezig is. Ook in het sociale leven heeft [verzoekster] veel begeleiding nodig. [verzoekster] heeft af en toe vluchtgedrag vertoond. Haar plotselinge vertrek naar [woonplaats] getuigt daar ook van. Zij verblijft momenteel bij [betrokkene 2] , over wie zorgen zijn geuit. Daarnaast heeft [verzoekster] volgens [instelling] diverse andere seksuele relaties en kan zij hier moeilijk weerstand tegen bieden. Ook de moeder maakt zich hier zorgen over. Het is onduidelijk of en welke zorg [verzoekster] op dit moment ontvangt. Samen met [verzoekster] moet gekeken worden welke woonomgeving voor haar het meest geschikt is en welke zorg zij nodig heeft.
Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing over het ingestelde mentorschap bekrachtigen.
Proceskosten
3.8.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 maart 2021;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, A.J.F. Manders en van H.J.M. Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022 door C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.