ECLI:NL:GHSHE:2022:2094

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
200.290.260_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over medewerking aan verkoop en levering van een woning in ontbonden huwelijksgemeenschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op de medewerking van de man aan de verkoop en levering van een woning die deel uitmaakt van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De man en de vrouw zijn op 28 februari 1986 met elkaar gehuwd en hebben op 12 juli 2017 een echtscheiding aangevraagd. De rechtbank Limburg heeft op 10 oktober 2019 de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij onder andere is bepaald dat de woningen verkocht dienen te worden. De vrouw heeft in kort geding gevorderd dat de man zijn medewerking verleent aan de verkoop van de woning, wat de man weigerde. De voorzieningenrechter heeft de man veroordeeld om mee te werken aan de verkoop, maar de man is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Het hof heeft de grieven van de man afgewezen en de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de man gehouden is om uitvoering te geven aan de eerdere beschikking van de rechtbank en dat er geen reden is om de verkoop van de woning te frustreren. De vrouw heeft recht op de verkoopopbrengst, die gebruikt moet worden voor de aflossing van de schulden aan de stamrecht BV. Het hof heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor het toekennen van een gebruiksvergoeding aan de vrouw, omdat de man alle lasten van de woning voor zijn rekening neemt. De uitspraak is gedaan op 28 juni 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.290.260/01
arrest van 28 juni 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. T.A.A.J.M. Weierink te Weert,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. C.C.J. van Pol te Echt, gemeente Echt-Susteren,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 maart 2021 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer C/03/283135 / KG ZA 20-391 gewezen vonnis in kort geding van 24 december 2020, aangevuld bij vonnis van 25 januari 2021.

5 De zaak in het kort

Het gaat in dit kort geding om de vraag of de man moet meewerken aan de verkoop en levering van een woning die deel uitmaakt van de ontbonden huwelijksgemeenschap.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 30 maart 2021 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 3 mei 2021;
  • de memorie van grieven met producties 1 tot en met 5;
  • de memorie van antwoord;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte houdende wijziging van eis in principaal appel met producties 6 tot en met 8;
  • de mondelinge behandeling van 13 april 2022 waarbij door de advocaat van de man pleitaantekeningen zijn voorgedragen en overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

7.De beoordeling

7.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen zijn op 28 februari 1986 met elkaar gehuwd.
Op 12 juli 2017 is het verzoekschrift tot echtscheiding door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond ontvangen.
Bij beschikking van 2 mei 2018 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
De echtscheidingsbeschikking is op 14 augustus 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Tot de huwelijksgemeenschap behoorden onder meer:
- de aandelen in de vennootschap [[X]] Beheer B.V. (hierna: de stamrecht BV);
- de echtelijke woning te [plaats 1] , gelegen aan de [adres 1] (hierna: de echtelijke woning);
- de woning aan de [adres 2] te [postcode] [plaats 2] (hierna: de woning);
- gemeenschappelijke hypothecaire schuld(en) aan de bank;
- een gemeenschappelijke schuld van in totaal € 290.000,-- aan de stamrecht BV. In de onderliggende overeenkomst van geldlening is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
"e.Opeisbaarheid
De hoofdsom (of het restant daarvan) is met rente(n) en kosten zonder voorafgaande opzegging terstond opeisbaar:
- bij (...)
- bij verkoop van het registergoed: [adres 1] te [plaats 1] ;”
Bij de eindbeschikking van 10 oktober 2019 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, de (wijze) van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap vastgesteld. De rechtbank heeft onder meer overwogen:
“2.5.3. (…)
De BV heeft aan partijen geld geleend voor de aankoop van de woning in [plaats 2] .
Uiteraard dient deze lening te worden afgelost, inclusief de openstaande rentecomponent, maar vervolgens dient de waarde van de aandelen vanwege de gemeenschap van goederen, bij helfte verdeeld te worden. Hoe en wat partijen verder met de BV doen, liquideren of niet en wat fiscaal gunstig is, is aan partijen. Opgemerkt wordt wel dat er fiscaal zal moeten worden afgerekend en dat hiermee rekening moet worden gehouden. De eventuele aanslagen/ afrekeningen zullen dan ook door beide partijen voor de helft gedragen moeten worden. De rechtbank oordeelt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dat geen sprake is van verknochtheid van de ontslagvergoeding of stamrecht BV aan de man en de aandelen
in die BV derhalve in de verdeling bij helfte dienen te worden verdeeld. Dit kan of wel doordat de aandelen in de BV aan de man worden toebedeeld, onder de verplichting de helft van de waarde aan de vrouw uit te keren, of doordat beide partijen gelijk gerechtigd blijven tot sprake is van liquidatie waarna de opbrengst na aftrek van fiscaliteiten tussen partijen dient te worden verdeeld.
(…)
De rechtbank is van oordeel dat de woningen verkocht dienen te worden, beide partijen zijn het hier ook over eens en geen van hen wenst de woningen toebedeeld te krijgen.
(…)
Met de opbrengst van de verkoop van de woningen dienen in elk geval de hypothecaire
leningen te worden afgelost. In beginsel geldt hetzelfde voor de schuld, inclusief
rentecomponent, aan de BV, tenzij partijen hier andere afspraken over maken die fiscaal
gunstig zijn voor hen. Het is aan partijen om af te spreken hoe wordt omgegaan met de
schuld aan de BV. De rechtbank kan enkel bepalen dat partijen ieder draagplichtig zijn voor
de helft van deze schuld en de helft van de verschuldigde rente. Partijen hebben tevens beide
voor de helft recht op het in de spaarhypotheek opgebouwde bedrag.
Het bedrag dat, na betaling van alle kosten, nog resteert na verkoop van de woning(en), dient
bij helfte te worden verdeeld.
Opgemerkt wordt dat de rechtbank niet kan bepalen hoe moet worden afgelost. De woning in
[plaats 1] heeft waarschijnlijk een overwaarde, de woning in [plaats 2] een onderwaarde.
Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat als het ware alles op één hoop wordt gegooid en
dan bekeken wordt welk bedrag nog resteert ter verdeling. Het staat partijen echter ook vrij
om de overwaarde van de woning in [plaats 1] bij helft te verdelen, waarna partijen
uiteraard voor de restschuld — indien deze er zal zijn — ter zake van de woning in [plaats 2]
ieder voor de helft draagplichtig zijn. De rechtbank kan niet bepalen hoe partijen dit moeten
verdelen, enkel vaststellen dat er geen redenen zijn om een partij voor een groter deel dan de
helft gerechtigd of draagplichtig te achten.
(…)
3. De beslissing
De rechtbank:
(…)
3.2.
stelt de (wijze van) verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt
vast:
- de (waarde van de) aandelen in de stamrecht BV, dient bij helfte gedeeld te worden,
waarbij rekening dient te worden gehouden met de fiscale componenten;
- de beide woningen dienen verkocht te worden, waarbij ieder voor de helft gerechtigd is tot
de verkoopopbrengsten, alsmede de opbrengst van de spaarhypotheek, en partijen ieder voor
de helft draagplichtig zijn ten aanzien van (het eventuele restant na verkoop van de woning)
het bedrag aan hypothecaire leningen en de schuld aan de BV (inclusief rentecomponent)
(…)”
De echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde op 30 september 2019.
De man heeft onder de notaris maritaal beslag op de koopsom van de echtelijke woning van € 204.029,04 gelegd. De vrouw is vervolgens een kort geding gestart en heeft – in conventie – opheffing gevorderd van het beslag, maar dat is bij vonnis van 22 januari 2020 afgewezen. In reconventie heeft de man in het kort geding gevorderd om de vrouw te veroordelen mee te werken aan het opstellen van een convenant en subsidiair om mee te werken om de gelden die onder de notaris rusten aan te wenden voor betaling van de schulden aan de stamrecht BV. Ook die reconventionele vordering van de man is afgewezen.
De procedure bij de voorzieningenrechter
7.2.1.
In de onderhavige procedure vordert de
vrouw(in conventie) samengevat:
I. veroordeling van de man zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering
van de woning, via een door de vrouw of kopende partij aan de wijzen
notaris, waarbij onder verkoop mede moet worden begrepen, het toelaten van de
makelaar en gegadigden voor bezichtigingen door de man en het tekenen van de
koopovereenkomst door de man op straffe van een dwangsom,
II. te bepalen dat het vonnis - in het geval de man weigerachtig is om aan het
gevorderde onder I te voldoen - in de plaats treedt van de handtekening van de man
op de koopovereenkomst en op de notariële leveringsakte en van alle overige
handelingen die nodig zijn om de verkoop en levering van de woning te [plaats 2]
te bewerkstelligen,
III. te bepalen dat de man met ingang van 1 oktober 2019 totdat hij de woning verlaat
een gebruikersvergoeding aan de vrouw moet betalen - van € 708,33 per maand,
IV. te bepalen dat de man met ingang van 1 oktober 2019 en zolang het maritaal beslag
onder de notaris wordt gehandhaafd, een rentevergoeding aan de vrouw dient te
voldoen van € 170,60 per maand,
V. de proceskosten.
7.2.2.
De
manvordert (in reconventie) samengevat:
primair: veroordeling van de vrouw haar medewerking te verlenen aan het openen van een
depotrekening bij de notaris bij wie de notariële levering van de woning te [plaats 2] plaatsvindt - ingeval dit niet de man is op welke rekening de verkoopopbrengst van de woning, gestort wordt,. na aftrek van de inlossing van de geldleningen aan de Rabobank en de makelaarskosten - zulks in afwachting van
- hetzij een regeling tussen partijen waarbij bindende afspraken gemaakt worden met betrekking tot de verdeling van de opbrengst van de woning, alsook de afwikkeling van de stamrecht BV aan de. man c.q. liquidatie. Van voornoemde vennootschap' en de overige bestanddelen genoemd in de beschikking van 10 oktober 2019,
-hetzij het vonnis in de door de man aanhangig te maken procedure terzake de afwikkeling van de gemeenschap, mede daaronder begrepen de afwikkeling van de stamrecht BV en de overige bestanddelen genoemd in de beschikking van 10 oktober 2019 door de rechtbank, welk vonnis kracht van gewijsde dient te hebben,
subsidiair: voor het geval de woning wordt verkocht aan een derde te
bepalen dat de verkoopopbrengst - na inlossing van de geldleningen aan de Rabobank en betaling van makelaarskosten - door de notaris overgemaakt dient te worden ter betaling van de lening van € 358.745,00 aan de stamrecht BV en de vrouw te veroordelen haar medewerking hieraan te verlenen, op straffe van een dwangsom.
zowel primair als subsidiair: de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, vermeerderd met rente.
7.2.3.
Partijen hebben over en weer gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
7.2.4.
De
voorzieningenrechterheeft in het beroepen vonnis in kort geding van 24 december 2020, aangevuld bij vonnis van 25 januari 2021:
in conventie: de man veroordeeld mee te werken aan de onderhandse verkoop van de woning door het toelaten van de makelaar en gegadigden voor bezichtigingen met inachtneming van de op dat moment geldende Covid-19 maatregelen, welke veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en het meer of anders door de vrouw gevorderde is afgewezen;
in reconventie: de vorderingen van de man afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten in conventie en reconventie gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De procedure in hoger beroep
7.3.
De
manheeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. De man vordert in hoger beroep na eiswijziging bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. het beroepen vonnis van 24 december 2020 en het aanvullend vonnis van 25 januari 2021 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van de vrouw alsnog integraal af te wijzen;
2. de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties, met bepaling dat indien de vrouw het bedrag aan proceskosten niet heeft voldaan binnen 14 dagen na dagtekening, althans betekening van het te wijzen arrest, de vrouw over het bedrag aan proceskosten de wettelijke rente is verschuldigd tot de dag der algehele voldoening.
7.4.
De
vrouwheeft verweer gevoerd en in incidenteel hoger beroep drie grieven aangevoerd. De vrouw vordert in hoger beroep bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in principaal hoger beroep:
1. de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans om hem dit als zijnde rechtens onbewezen en/of ongegrond te ontzeggen, met bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep;
in incidenteel hoger beroep:
2. dat de man wordt veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de onderhandse verkoop en levering van de woning, door het toelaten van de makelaar en gegadigden voor bezichtigingen, met inachtneming van de op dat moment geldende Covid-19 maatregelen van de Rijksoverheid, te raadplegen op www.rijksoverheid.nl, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag, of gedeelte daarvan, althans een dwangsom die het hof juist acht, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man na betekening van het arrest in gebreke zal blijven daaraan te voldoen.
3. de man te veroordelen om met ingang van 1 oktober 2019 en zolang hij in de woning verblijft, een gebruiksvergoeding aan de vrouw te voldoen ad € 708,33 per maand.
4. de man te veroordelen om met ingang van 1 oktober 2019 en zolang het maritaal beslag door hem wordt gehandhaafd, een rentevergoeding aan de vrouw te voldoen van € 170,60 per maand.
in principaal en incidenteel hoger beroep:
5. met veroordeling van de man in de proceskosten in hoger beroep.
7.5.
De
manheeft verweer gevoerd. De man vordert bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar dit als zijnde onbewezen en/of ongegrond te ontzeggen, met bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep;
II. de vrouw te veroordelen in de kosten van het incidenteel hoger beroep, met bepaling dat indien de vrouw het bedrag aan proceskosten niet heeft voldaan binnen 14 dagen na dagtekening, althans na betekening van het te wijzen arrest, de vrouw over het bedrag aan proceskosten de wettelijke rente is verschuldigd tot aan de dag der algehele voldoening.
7.6.
Het
hofzal de grieven per onderwerp behandelen.
Spoedeisend belang (grief II man)
Standpunt man
7.7.
Met grief II komt de
manop tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat sprake is van een spoedeisend belang.
Partijen hebben na de beschikking van 10 oktober 2019 andersluidende afspraken gemaakt.
Gelet op de gemaakte afspraken ontbreekt een spoedeisend belang bij de gevorderde verkoop van de woning. De vrouw is teruggekomen op haar eerdere toezegging, maar dat staat haar niet vrij. Zij dient ook de belangen van de man mee te wegen. De vrouw wordt niet benadeeld in het bedrag dat partijen in januari 2020 voor ogen hadden en in het bedrag dat nadien tussen partijen besproken is. De man betaalt een marktconforme prijs voor de woning bij toescheiding aan hem. De voorzieningenrechter heeft niet meegewogen waarom het concept-convenant niet is ondertekend, de reden waarom de man in maart 2020 een bezichtiging van de woning weigerde en dat de man in de periode daarna drie maal om een onderhoud met de vrouw heeft gevraagd om tot een regeling te komen.
Standpunt vrouw
7.8.
De
vrouwvoert verweer.
Voordat definitieve afspraken kunnen worden gemaakt, dient duidelijkheid te bestaan over de financiële situatie van de stamrecht BV. In dat kader dient te worden onderzocht in hoeverre de vrouw ten aanzien van de periode waarin zij bestuurder was van de stamrecht BV nog iets te duchten zou hebben uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Een eventuele door de man aan de vrouw te verlenen vrijwaring kan de vrouw niet baten als de man terug zou keren naar Nigeria.
De voorzieningenrechter heeft op goede gronden geoordeeld dat de vrouw een spoedeisend belang had en heeft. Bijna twee jaar na de verkoop van de woning te [plaats 1] is er geen vooruitgang geboekt met de verkoop van de woning te [plaats 2] , terwijl de man verkooppogingen van de makelaar heeft getraineerd. De afwikkeling ziet niet alleen op het bedrag van € 3.605,34 maar ook op de daaraan verbonden condities. Onjuist is dat de vrouw teruggekomen zou zijn op eerdere toezeggingen. Zolang de man geen duidelijkheid verschaft over de financiële situatie van de stamrecht BV, kan er geen volledige afwikkeling plaatsvinden.
Oordeel hof
7.9.
Het
hofoverweegt als volgt.
7.9.1.
Voorop wordt gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is. (Zie HR 31 mei 2002, LJN AE3437, NJ 2003/343 m.nt. H.J. Snijders).
7.9.2.
In de aard van het onderhavige geschil is naar het oordeel van het hof reeds het spoedeisend belang in hoger beroep gelegen. Op 12 juli 2017 is, door indiening van het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank, de huwelijksgemeenschap van partijen ontbonden. De rechtbank heeft de wijze van verdeling van de woning in de beschikking van 10 oktober 2019 vastgesteld. De beschikking is in kracht van gewijsde gegaan. Aan de beschikking moet uitvoering gegeven worden, hetgeen de man niet heeft gedaan. De vrouw verkeert, voor wat betreft de woning, reeds (bijna) vijf jaren (vanaf 12 juli 2017) in een onverdeelde ontbonden huwelijksgemeenschap, ofschoon niemand kan worden genoodzaakt om in een onverdeeldheid te blijven, laat staan zo lang, én de wijze van verdeling om daaruit te geraken, al (onherroepelijk) is gelast.
Grief II van de man faalt.
De woning (grieven I en III tot en met VII van de man)
Standpunt man
7.10.
Met de grieven komt de man op tegen de beslissing van de voorzieningenrechter dat hij medewerking moet verlenen aan de onderhandse verkoop van de woning. Ter toelichting voert de man – samengevat – het volgende aan.
Het stond partijen vrij af te wijken van de beschikking van 10 oktober 2019. Voor de man was er daarom geen aanleiding in hoger beroep te gaan van die beschikking. De vrouw heeft de man een voorstel gedaan. Partijen hebben andersluidende afspraken gemaakt, die er in de kern op neerkomen dat de woning en de aandelen in de stamrecht BV aan hem worden toegedeeld, de afwikkeling van de overige bestanddelen plaatsvindt overeenkomstig de beschikking van 10 oktober 2019 en het bedrag van € 242.486,78 wordt uitbetaald.
Omdat de vrouw een volledige vrijwaring wenste van alle aansprakelijkheden ten aanzien van de stamrecht BV en ook een ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid was het noodzakelijk om dit goed te verwoorden in een echtscheidingsconvenant. De man heeft naar aanleiding van de bereikte overeenstemming een concept-convenant gemaakt. In oktober 2019 heeft de man al aangegeven dat hij dient te beschikken over een echtscheidings-convenant om bij de Rabobank een ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw voor de hypothecaire geldleningen te kunnen bewerkstelligen. De vrouw vond een echtscheidingsconvenant echter niet noodzakelijk.
Onjuist is dat de man nooit heeft meegewerkt aan een regeling of de zaak altijd heeft getraineerd. De man heeft de makelaar bericht dat partijen in onderhandeling waren. Ook was COVID-19 in Nederland een feit. Volgens de man is het de vrouw die de afwikkeling frustreert. De vrouw heeft een groot aantal maanden geen enkele actie ondernomen, daar waar de man gevraagd heeft om overleg. Door te kiezen voor eerst verkoop van de woning en vervolgens de liquidatie van de stamrecht BV ontstaat een traject dat lang duurt en kostbaarder is alvorens partijen kunnen beschikken over financiële middelen.
De vrouw ondervindt geen nadeel van toedeling van de woning aan de man, maar toch werkt zij niet mee. Voor de man is van belang dat hij de woning kan aanhouden. Hij heeft geen vast inkomen, maar is afhankelijk van werk op projectbasis, veelal in het buitenland in de offshore-industrie. Vanwege COVID-19 heeft de man in 2020 vele uren minder kunnen werken dan voorheen. Als COVID-19 tot het verleden behoort, zal de man weer in staat zijn om meer werkzaamheden te verrichten en een beter inkomen te genereren. De vrouw behoort ook de belangen van de man mee te wegen in de uiteindelijke keuze voor de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap. De vrouw handelt onrechtmatig jegens de man door hem enkel de voet dwars te zetten.
Ten onrechte is niet meegewogen dat de vrouw bij de oplevering van de woning te [plaats 1] de man geen toegang heeft gegeven tot de woning om zijn zaken uit de woning te halen. De vrouw heeft de spullen en “oude rommel” leeggestort in [plaats 2] . De vrouw heeft de trailer zonder overleg met de man verkocht. Ook weigert de vrouw de in de beschikking van 10 oktober 2019 genoemde goederen aan de man af te geven.
Volgens de man is het niet geoorloofd om in kort geding de vordering op te splitsen, omdat de vrouw dat ook niet gevorderd heeft. Bovendien spreekt de voorzieningenrechter over “de makelaar” terwijl hem bekend moest zijn dat de makelaar heeft aangegeven dat de verkoopactiviteiten gestaakt worden wanneer deze niet voor eind oktober 2020 opgestart kunnen worden. Op 3 november 2020 heeft de makelaar laten weten de opdracht tot dienstverlening te beëindigen. Op dit moment is er geen makelaar, waaraan partijen beiden een opdracht gegeven hebben. De man heeft geen vertrouwen meer in de oude makelaar.
Standpunt vrouw
7.11.
De
vrouwvoert verweer.
De man blijft tegen beter weten in doen voorkomen dat partijen overeenstemming zouden hebben bereikt over de verdeling. Dat is niet het geval. De vrouw heeft het door de man opgestelde concept-convenant niet willen tekenen en heeft aangegeven welke punten in haar optiek gewijzigd zouden moeten worden. De vrouw weerspreekt dat de tekst van het concept-convenant gebaseerd is op tussen partijen gemaakte afspraken. Het ligt op de weg van de man om de door hem gestelde afspraken te bewijzen, nu deze door de vrouw worden weersproken.
De vrouw heeft de man geen voorstel gedaan, zij heeft aan de man te kennen gegeven dat zij in geen geval wenst op te draaien voor eventuele nadelige financiële consequenties voortvloeiende uit het feit dat zij op verzoek van de man enige tijd als bestuurder van de BV ingeschreven heeft gestaan, nadat de man zichzelf, om voor de vrouw onduidelijke redenen, als zodanig had laten uitschrijven. Het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou ook worden bewerkstelligd indien de woning aan een derde wordt verkocht tegen een hogere prijs dan de hypothecaire belasting van de woning. Er is nooit gesproken over toescheiding van de woning aan de man. Het is steeds de bedoeling geweest om de woning te [plaats 2] te verkopen aan een derde. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de prijs waarvoor de man de woning eventueel zou kunnen overnemen. De gehele verdeling kan ter hand genomen worden als de man openheid van zaken geeft ten aanzien van de stamrecht BV, maar de man weigert dat. De vrouw heeft daarom op liquidatie van de stamrecht BV aangedrongen.
De vrouw heeft een zwaarwegend belang bij een voortvarende afwikkeling van de verdeling. Indien de man op enig moment teruggaat naar Nigeria, zal een eventuele vrijwaring de vrouw niet baten.
Partijen zijn gebonden aan het oordeel van de rechtbank in de beschikking van 10 oktober 2019, zodat de wens van de man geen argument kan zijn om de verkoop en levering van de woning aan een derde tegen te gehouden of te vertragen tot partijen een allesomvattende regeling hebben bereikt omtrent de afwikkeling van hun gemeenschappelijke vermogen. De man wil voornamelijk zijn eigen zaakjes regelen.
De vrouw heeft wel actie ondernomen. Toen de vrouw het gebruiksrecht van de echtelijke woning toegewezen kreeg, heeft de man zonder overleg een groot deel van de in die woning aanwezige inventaris verhuisd naar de woning. Hij heeft spullen meegenomen die voor de vrouw bestemd waren. Tijdens haar verblijf bij familie heeft de vrouw de man aangeboden om zijn nog in de echtelijke woning achtergebleven spullen te komen ophalen. Dat heeft de man niet gedaan. Vervolgens heeft hij de zonen gesommeerd om de spullen naar [plaats 2] te brengen. Vervolgens is een deel van de spullen naar de oudste zoon gebracht onder het mom: wat moet ik ermee. De vrouw heeft na de beschikking van 10 oktober 2019 het initiatief genomen om de beide huizen via de makelaar te koop aan te bieden, dit in overleg met en goedvinden van de man. De man heeft de vrouw opgezadeld met het tijdig schoon opleveren van de woning te [plaats 1] .
Onjuist is dat de voorzieningenrechter haar “te hulp zou zijn geschoten” door de vordering van de vrouw op te splitsen. De vrouw heeft immers onder meer gevraagd om de man te veroordelen mee te werken aan de verkoop van de woning, welk verzoek is toegewezen. Eerst ter zitting heeft de man kenbaar gemaakt geen vertrouwen meer te hebben in de makelaar. De man is zelf verantwoordelijk voor het feit dat de makelaar zijn werkzaamheden heeft gestaakt, terwijl de makelaar wel de bereidheid heeft uitgesproken om de woning opnieuw in de verkoop te nemen. De vrouw weerspreekt de verwijten die de man aan het adres van de makelaar maakt. De thans ontstane situatie is aan de man te wijten.
Oordeel hof
7.12.
Het
hofstelt bij zijn beoordeling van de grieven het volgende voorop.
De rechter die in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, dient in beginsel zijn vonnis af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of in een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum van het vonnis, en ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, hetgeen het geval zal kunnen zijn indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen (HR 17 januari 2011, LJN BP0015).
7.13.
Bij de eindbeschikking van 10 oktober 2019 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, de (wijze van) verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast en onder meer bepaald dat de woning moet worden verkocht en dat met de opbrengst in ieder geval de hypothecaire geldleningen dienen te worden afgelost en dat in beginsel hetzelfde geldt voor de schuld aan de stamrecht BV, tenzij partijen hier andere afspraken over maken. De rechtbank heeft voorts bepaald dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn ten aanzien van (het eventuele restant na verkoop van de woning) het bedrag aan hypothecaire leningen en de schuld aan de stamrecht BV (inclusief rentecomponent).
Tegen de beschikking van 10 oktober 2019 zijn partijen niet in hoger beroep gekomen, zodat deze in kracht van gewijsde is gegaan. Dat betekent dat de man in beginsel gehouden is uitvoering te geven aan de beslissing dat de woning verkocht moet worden.
7.14.
Volgens de man hebben partijen na de beschikking van 10 oktober 2019 andersluidende afspraken gemaakt over onder meer de woning, inhoudende dat de woning aan hem wordt toegedeeld. Hij heeft naar aanleiding van de bereikte overeenstemming een concept-convenant opgesteld.
Door de vrouw is in hoger beroep gemotiveerd betwist dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de woning. Het door de man opgestelde convenant heeft de vrouw niet ondertekend. De overeenstemming komt er volgens de vrouw ook niet zolang de financiële situatie van de stamrecht BV voor haar onduidelijk blijft.
Aldus is niet komen vast te staan dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de woning in die zin dat er na de beschikking van 10 oktober 2019 andersluidende afspraken zijn gemaakt over de woning. Voor zover de man het bestaan van de overeenstemming wil bewijzen, komt het hof daaraan niet toe. Het kort geding leent zich niet voor nadere bewijslevering.
De man heeft inmiddels een bodemprocedure aanhangig gemaakt over de door hem gestelde overeenstemming over de verdeling. Op de uitkomst van die procedure kan in dit kort geding niet vooruitgelopen worden.
7.15.
De man wil niet meewerken aan verkoop van de woning omdat hij deze toegedeeld wil krijgen. Volgens de man heeft de vrouw daar geen nadeel van maar wil zij toch niet meewerken aan de toedeling. De rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond heeft reeds bij beschikking van 10 oktober 2019 de wijze van verdeling van de woning gelast. Tegen die beslissing is de man toen niet in hoger beroep gekomen. In die omstandigheden kan van de vrouw niet worden verlangd dat zij alsnog meewerkt aan toedeling van de woning aan de man. De man kan de vrouw daartoe ook niet dwingen door de verkoop van de woning te frustreren. De woning is nog steeds niet verkocht. De man heeft in maart 2020 zonder enige vorm van overleg met de vrouw de opdracht tot verkoop aan de makelaar laten opschorten omdat partijen in onderhandeling zouden zijn. Ook heeft hij een geplande bezichtiging van potentiële kopers op 3 maart 2020 eenzijdig afgezegd. De makelaar heeft volgens de man aangegeven dat de verkoopactiviteiten gestaakt worden wanneer deze niet voor eind oktober 2020 opgestart kunnen worden. Dat deze makelaar niet meer bereid zou zijn de verkoop weer ter hand te nemen is niet gebleken.
7.16.
De voorzieningenrechter heeft een deel van de vordering van de vrouw onder I van de inleidende dagvaarding toegewezen. De man spreekt in zijn memorie van grieven over het ongeoorloofd splitsen van de vordering. De man wordt daarin niet gevolgd nu het de rechter vrij staat om minder toe te wijzen dan is gevorderd.
7.17.
Uit het voorgaande volgt dat de man nog altijd gehouden is uitvoering te geven aan de beslissing in de beschikking van 10 oktober 2019 dat de woning verkocht moet worden. De grieven I en III tot en met VII falen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de voorzieningenrechter onder 6.1 van het bestreden vonnis.
Dwangsommen en rentevergoeding (incidentele grieven I en III van de vrouw)
Standpunt vrouw
7.18.
Met de incidentele grieven I en III komt de
vrouwop tegen de afwijzing van de door haar gevorderde dwangsommen en rentevergoeding. De man weigert mee te werken aan verkoop van de woning. Dat de man nu stelt dat hij geen vertrouwen meer heeft in de makelaar, mag hem niet baten. Er is geen enkele reden om verder geen gebruik meer te maken van de diensten van deze door partijen gezamenlijk aangewezen makelaar. De makelaar is zonder meer bereid de woning opnieuw in de verkoop te nemen. Door de handelwijze van de man komt er geen schot in de verdeling, terwijl de over de door de stamrecht BV aan partijen verstrekte geldlening verschuldigde rente van 4,4% per jaar, gewoon doorloopt.
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat een vordering tot betaling van een bedrag wegens overbedeling ontstaat door de verdeling zelf. Indien er geen overeenstemming is bereikt aangaande de verdeling, zoals in casu, dan vormt de beschikking van de rechtbank het moment van de verdeling. Vanwege het maritaal beslag kan de vrouw geen gebruik maken van de verkoopopbrengst waartoe zij is gerechtigd.
Subsidiair heeft de vordering haar grondslag in de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen (ex-)echtgenoten beheerst, welke in deze maakt dat het onredelijk is en in strijd met de belangen van de vrouw indien er pas een rentevergoeding zou worden toegekend nadat de mogelijke verrekenvordering uit hoofde van de stamrecht BV vast staat. Temeer daar zich ook nog een aanzienlijk vermogen van de vrouw bevindt in de woning.
Standpunt man
7.19.
De
manvoert verweer. De man heeft aan de makelaar aangegeven dat de werkzaamheden ‘on hold’ gezet dienen te worden aangezien in overleg waren met elkaar over een afwikkeling. De man heeft door diens handelen geen vertrouwen meer in de makelaar. De man heeft inmiddels een bodemprocedure aanhangig gemaakt. De vrouw heeft na het kort geding vonnis geen enkele stap gezet om tot de verkoop van de woning te komen. De vrouw was niet uit op een regeling. As het beroepen vonnis in stand blijft, zal de man daaraan gevolg geven. De rente voor de door de BV verstrekte lening is nadien teruggebracht naar 2,7% en bedraagt thans 0,5%.
Noch in de dagvaarding, noch in de grieven noemt de vrouw een wettelijke grondslag voor de vordering. Vast staat dat partijen nog steeds schulden hebben, zowel aan de Rabobank als aan de stamrecht BV. Er is geen sprake van een “echte” overwaarde. Het is onverenigbaar met het wettelijk stelsel van art. 6:119 BW dat een gewezen echtgenoot, zonder in verzuim te zijn geraakt, zonder meer op aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid ontleende gronden gehouden zou zijn om aan de andere gewezen echtgenoot een rentevergoeding te betalen over een wegens overbedeling verschuldigde geldsom, die niet door hem ontvangen is. Er is evenmin sprake van verdelingshandelingen, waarmee de overeenkomst van verdeling tot stand komt.
Oordeel hof
7.20.
Het
hofziet geen aanleiding om de gevorderde dwangsommen toe te wijzen. Het hof begrijpt dat de man inmiddels een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt over onder meer de toedeling van de woning en de verdeling van de aandelen in de stamrecht BV. Ook geeft de man aan mee te zullen werken aan het beroepen vonnis als dat in stand blijft.
Het is overigens in beider belang dat de woning verkocht wordt, met het oog op de aflossing van de schuld aan de stamrecht BV. Partijen zijn het er tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep over eens geworden dat de verkoopopbrengst van de echtelijke woning moet worden gebruikt voor de aflossing van de schuld aan de stamrecht BV. Ook zijn partijen het er over eens dat – indien de (andere) woning (te [plaats 2] ) wordt verkocht – de verkoopopbrengst van die woning wordt gebruikt voor de aflossing van de schuld aan de stamrecht BV. De aandelen in de stamrecht BV zijn tot op heden onverdeeld gebleven. In de bodemprocedure die de man is gestart, komen deze aandelen aan de orde. Partijen staat het overigens ook vrij in onderling overleg afspraken te maken over de verdeling van de aandelen.
Het hof ziet in die omstandigheden geen reden om een rentevergoeding aan de vrouw toe te kennen. Bovendien is van verzuim geen sprake. De incidentele grieven I en III falen en de vorderingen wordt afgewezen.
Gebruiksvergoeding (incidentele grief II vrouw)
Standpunt vrouw
7.21.
Met incidentele grief II komt de
vrouwop tegen de afwijzing van de door haar gevorderde gebruiksvergoeding.
Ter toelichting voert de vrouw aan dat bij de echtscheiding aan de man geen partneralimentatieverplichting is opgelegd omdat de man alle lasten van de woning te [plaats 1] en de woning te [plaats 2] voor zijn rekening nam. Dit betrof niet alleen de eigenaarslasten maar ook een groot deel van de gebruikerslasten aan de zijde van de vrouw. Tot de verkoop en levering van de woning te [plaats 1] in september 2019 voorzag de man aldus (deels) in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Met de verkoop van de woning te [plaats 1] is die bijdrage vervallen, waarbij de vrouw er vanuit ging dat zij met de helft van de verkoopopbrengst in haar levensonderhoud kon voorzien. De man heeft echter maritaal beslag gelegd op de overwaarde van de woning te [plaats 1] , zodat de vrouw niet over het vermogen kan beschikken. Bovendien heeft de man kort daarna de opdracht aan de makelaar ter verkoop van de woning te [plaats 2] ingetrokken, zodat er niet tot algehele afwikkeling overgegaan kan worden. De vrouw is hierdoor geconfronteerd met woon- en gebruikerslasten zonder dat zij gebruik kan maken van het vermogen van partijen. De man wordt niet geblokkeerd in zijn financiële mogelijkheden. Hij kan tegen relatief lage kosten gebruik maken van de woning te [plaats 2] .
Gelet op deze omstandigheden acht de vouw een gebruiksvergoeding op zijn plaats.
Standpunt man
7.22.
De
manvoert verweer.
De vrouw onderbouwt niet hoe zij komt aan het bedrag van € 708,33. De woning is nooit een echtelijke woning geweest. Een gebruiksvergoeding kan alleen betrekking hebben op de overwaarde. Die heeft de vrouw verkeerd berekend. Daarnaast hebben partijen in verband met de aankoop van de woning ook een lening afgesloten bij de stamrecht BV. Ook die lening zal moeten worden terugbetaald. Dan resteert geen overwaarde. In het verleden werd een rentepercentage van 2% gehanteerd. Steeds vaker wordt geen rentepercentage gehanteerd. Daarbij speelt mee dat de man nog steeds de volledige rentelasten van de woning betaalt. Ook betaalt hij alle andere zakelijke lasten. Dat de man beslag heeft gelegd op de overwaarde doet hieraan niet af. De man kan ook geen gebruik maken van het vermogen van partijen.
Oordeel hof
7.23.
Het
hofstelt bij de beoordeling van deze grief het volgende voorop.
Artikel 3:169 BW strekt er onder meer toe de deelgenoot die een goed met uitsluiting van andere deelgenoten gebruikt, te verplichten de deelgenoot die daardoor verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding De maatstaf die daarbij geldt is die van de redelijkheid en billijkheid, die de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten beheersen. Daarin ligt besloten dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
Het hof wijst de gevorderde gebruiksvergoeding af. De gebruikers- en eigenaarslasten komen volledig voor rekening van de man. De man betaalt voor het eigen woongenot wanneer hij in Nederland is in de woning verblijft. Hoewel de vrouw “geblokkeerd” wordt in haar financiële mogelijkheden, met name doordat zij niet kan beschikken over de verkoopopbrengst van de woning, geldt dat eveneens voor de man. Incidentele grief II faalt.
Bewijsaanbod
7.24.
Aan het door de vrouw in hoger beroep gedaan bewijsaanbod, voor zover nog niet besproken, wordt voorbijgegaan. Het kort geding leent zich niet voor nadere bewijslevering.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 24 december 2020, aangevuld bij vonnis van 25 januari 2021;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Vossestein, M.J. van Laarhoven en T.J. MellemaKranenburg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 juni 2022.
griffier rolraadsheer