ECLI:NL:GHSHE:2022:2125

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
200.302.478_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om extra beloning voor bewindvoerder in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de bewindvoerder om een extra beloning toe te kennen. De bewindvoerder had in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat was afgewezen. De bewindvoerder stelde dat er uitzonderlijke omstandigheden waren die een extra vergoeding rechtvaardigden, gezien de werkzaamheden die verricht moesten worden voor de verkoop van de woning van de rechthebbende, die vanwege haar gezondheid in een verzorgingstehuis verbleef. De bewindvoerder had facturen overgelegd voor de werkzaamheden die hij had verricht, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden niet uitzonderlijk genoeg waren om af te wijken van het forfaitaire beloningssysteem dat geldt voor bewindvoerders. Het hof benadrukte dat de bewindvoerder al een incidentele forfaitaire vergoeding had ontvangen en dat de wens van de rechthebbende om geen hulp van familie of derden te ontvangen niet als een uitzonderlijke omstandigheid kon worden aangemerkt. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de bewindvoerder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 juni 2022
Zaaknummer: 200.302.478/01
Zaaknummer eerste aanleg: NL:TZ:0000106913:B001 / 002
in de zaak in hoger beroep van:
[de bewindvoerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. J.C. van den Doel,
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
wijlen [de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 november 2021, heeft de bewindvoerder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig met aanvulling en/of verbetering van de rechtsgronden en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek tot toekenning van een extra vergoeding van 21,50 uren en gemaakte reiskosten (volgens de factuur d.d. 29 oktober 2020) en voor 25 uur en gemaakte reiskosten (volgens factuur d.d. 18 maart 2021) alsnog toe te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 mei 2022. Bij die gelegenheid is gehoord: de bewindvoerder vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de bewindvoerder] , bijgestaan door
mr. Van den Doel.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V8-formulier van 13 mei 2022 van de zijde van de bewindvoerder, met als bijlage een uittreksel van de overlijdensakte, waaruit blijkt dat de rechthebbende op 26 april 2022 is overleden.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 18 juni 2019 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, over de goederen die rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld met benoeming van [de bewindvoerder] . tot bewindvoerder en is ten behoeve van de rechthebbende een mentorschap ingesteld, met benoeming van [de mentor] tot mentor.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, het verzoek tot toekenning van een (extra) vergoeding afgewezen.
3.3.
De bewindvoerder kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De bewindvoerder voert hiertoe – kort samengevat – het volgende aan.
Op het moment dat de bewindvoerder werd aangesteld, verbleef de rechthebbende vanwege haar verslechterende lichamelijke gezondheid en dementie al geruime tijd in ‘ [verzorgingstehuis] ’ te [plaats] . Op 11 september 2019 is de rechthebbende verhuisd naar het particuliere verpleeghuis ‘ [verpleeghuis] ’ te [plaats] . De half vrijstaande villa van de rechthebbende aan de [adres] te [plaats] maakte deel uit van het onder bewind gestelde vermogen. Het was duidelijk dat de rechthebbende niet meer terug naar huis zou keren en dat de woning van de rechthebbende verkocht moest worden. Er zijn behoorlijk wat werkzaamheden verricht om uiteindelijk tot de verkoop van de woning te komen. De factuur van 29 oktober 2020 ziet op de voorbereidende handelingen om de woning te kunnen verkopen en op het in stand houden van het vermogen (het onderhoud van de woning en de tuin). De factuur van 18 maart 2021 ziet op werkzaamheden die betrekking hebben op het inventariseren van de administratie en de persoonlijke documenten die in de woning werden aangetroffen en op werkzaamheden die betrekking hebben op de levering van de woning.
De werkzaamheden waarvoor een extra vergoeding wordt verzocht, zijn niet lichtzinnig of nodeloos verricht. De rechthebbende heeft gedurende haar leven samen met haar echtgenoot allerlei zaken verzameld en bewaard en de bewindvoerder had geen idee wat van waarde was. De bewindvoerder had niet de luxe om genoemde werkzaamheden in samenspraak met de rechthebbende, familie of andere derden te verrichten om snel tot inzicht te komen. De omstandigheden die tot al deze werkzaamheden hebben geleid, waren dermate uitzonderlijk dat het verzoek om een (extra) vergoeding toe te kennen alsnog dient te worden toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.
In artikel 1:447, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de bewindvoerder aanspraak kan maken op een beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie (thans: Justitie en Veiligheid) zijn vastgesteld. Deze regeling betreft de ‘Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’, welke regeling op 1 januari 2015 in werking is getreden en is gepubliceerd in de Staatscourant 2014/32149 (hierna: de Regeling).
3.6.
Artikel 3, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de kantonrechter die de professionele bewindvoerder, bedoeld in artikel 435, zevende lid, van Boek 1 BW benoemt, diens beloning vaststelt overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid. Op grond van het zesde lid kan de kantonrechter, in afwijking van het eerste lid, in geval een bewind niet alle goederen betreft of wegens uitzonderlijke omstandigheden, de beloning van de bewindvoerder op andere wijze vaststellen.
3.7.
De Regeling kent een forfaitair beloningsstelsel voor de vergoeding van de werkzaamheden van de bewindvoerder waarbij wordt uitgegaan van een gemiddelde. Het ene bewind zal meer tijd vragen dan het andere. De forfaitaire vergoeding bestaat uit een jaarbeloning en eventueel enkele incidentele vergoedingen voor in de Regeling genoemde gevallen. Naast de genoemde incidentele beloningen is nog slechts in geval van uitzonderlijke omstandigheden ruimte voor een extra beloning van door de bewindvoerder gemaakte uren.
In de toelichting op de Regeling is in dit verband opgenomen dat niet te snel mag worden aangenomen dat van de Regeling kan worden afgeweken. Dat is in de Regeling nog eens benadrukt met de omschrijving "uitzonderlijke omstandigheden”, welke omschrijving in de plaats is gekomen van de eerder voorgestelde omschrijving “bijzondere omstandigheden” die te weinig de uitzonderlijkheid benadrukte.
3.8.
De vraag die aan het hof voorligt is of sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een extra beloning van de door de bewindvoerder genoemde werkzaamheden rechtvaardigen. Het hof is van oordeel dat deze vraag negatief dient te worden beantwoord en overweegt hiertoe als volgt.
3.9.
Het hof stelt vast dat de door de bewindvoerder overgelegde facturen zien op werkzaamheden in verband met de verkoop en de (mogelijke) ontruiming van de woning van de rechthebbende aan de [adres] te [plaats] . De bewindvoerder heeft op basis van artikel 3, vijfde lid, sub b van de Regeling een incidentele forfaitaire vergoeding ontvangen ten behoeve van de verkoop en ontruiming van de woning. De mentor heeft, zo heeft de bewindvoerder desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling verklaard, eveneens een incidentele forfaitaire vergoeding ontvangen voor de verhuizing van de rechthebbende. Dat de woning van de rechthebbende een riante woning betrof, waarin veel spullen en documenten waren opgeslagen, maakt op zichzelf genomen niet dat gesproken kan worden van een dermate uitzonderlijke omstandigheid dat een afwijking van het forfaitaire systeem gerechtvaardigd is. Daar komt bij dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de woning uiteindelijk met de daarin nog aanwezige inboedel aan derden is verkocht, zodat de bewindvoerder de woning ook niet daadwerkelijk hoefde te ontruimen. Voorts is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de rechthebbende wel degelijk familie heeft, maar dat de rechthebbende volgens de bewindvoerder geen bemoeienis van familie of derden wenste, welke wens de bewindvoerder heeft gerespecteerd. In dit licht bezien is de door de bewindvoerder aangevoerde omstandigheid dat hij geen hulp heeft gehad bij zijn werkzaamheden van familie of derden naar het oordeel van het hof een bewuste keuze geweest. Het hof beschouwt deze omstandigheid niet als een uitzonderlijke omstandigheid als bedoeld in de toelichting op de Regeling. Het kan immers niet zo zijn dat de specifieke voor- of afkeuren van een rechthebbende met betrekking tot de wijze waarop de bewindvoerder zijn werkzaamheden uitvoert, bepalend zijn voor de hoogte van de door de bewindvoerder te verkrijgen vergoeding. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 augustus 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, J.C.E. Ackermans-Wijn en L.N. Geerman en is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.