ECLI:NL:GHSHE:2022:2129

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
200.307.593_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling binnen ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 6 december 2021. De vader, vertegenwoordigd door mr. F.H. Kuiper, verzoekt om wijziging van de zorgregeling voor zijn minderjarige kind, geboren in 2011, die onder toezicht is gesteld. De moeder, vertegenwoordigd door mr. A.M. Holmes, verzet zich tegen de verzoeken van de vader en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. De GI, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, ondersteunt de moeder in haar verweer. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 april 2022, waarbij zowel de vader als de moeder en de GI aanwezig waren.

De vader stelt dat zijn werkrooster leidend moet zijn voor de zorgregeling, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de huidige regeling in het belang van het kind is en dat er duidelijkheid moet komen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader om de zorgregeling te wijzigen afgewezen, met als argument dat de ouders niet in staat zijn om samen tot afspraken te komen, wat schadelijk is voor het kind. De vader is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Het hof overweegt dat de verstandhouding tussen de ouders ernstig verstoord is en dat het in het belang van het kind noodzakelijk is om rust en duidelijkheid te creëren. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de vader af. De ouders dienen te werken aan een betere communicatie en samenwerking in het belang van hun kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 juni 2022
Zaaknummer: 200.307.593/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/293345 / JE RK 21-1281
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.H. Kuiper,
tegen
de gecertificeerde instelling
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI,
advocaat: mr. I. Gelissen.
Deze zaak gaat over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: A.M. Holmes
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 6 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 maart 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
1. de schoolvakanties, feestdagen en bijzondere dagen gelijkelijk over de ouders moeten
worden verdeeld, waarbij onder feestdagen wordt verstaan de officieel erkende
feestdagen (eerste en tweede Kerstdag, Nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag, eerste en
tweede Paasdag, Koningsdag, Hemelvaart, eerste en tweede Pinksterdag) en onder de
bijzondere dagen: Kerstavond, Oudejaarsavond, de verjaardagen van de vader en de
moeder, Moeder- en Vaderdag;
2. het werkrooster van de vader leidend zal zijn voor het maken van verdere afspraken
over de zorgregeling tijdens de schoolvakanties, feestdagen en bijzondere dagen;
3. de vader voor 1 februari van elk jaar, doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van
zijn vakantierooster aan de moeder per e-mail een schema voor de verdeling van de
vakanties zal toesturen met als uitgangspunt de onder 1 genoemde 50/50 verdeling;
4. de vader met betrekking tot de feestdagen en bijzondere dagen uiterlijk vier weken
tevoren aan de moeder dient mee te delen gedurende welke dagen [minderjarige] bij
hem kan verblijven, waarbij hij erop dient toe te zien dat [minderjarige] (ongeveer) evenveel
tijd met beide ouders zal kunnen doorbrengen alsmede dat de feestdagen en
bijzondere dagen zoveel mogelijk gelijk tussen de ouders worden verdeeld;
5. de moeder eraan mee dient te werken dat de zorg- en contactregeling tijdens de
schoolvakanties, feestdagen en bijzondere dagen volgens de door de vader
toegezonden schema's wordt uitgevoerd en de moeder zo nodig te veroordelen hieraan
mee te werken.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 april 2022, heeft de moeder verzocht de grieven van de vader af te wijzen, alsmede de aan de grieven afhankelijk gestelde verzoeken van de vader af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 april 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Kuiper;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Holmes;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] , bijgestaan door mr. Gelissen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 november 2021;
  • het V6-formulier van de advocaat van de moeder met bijlage 2, ingekomen ter griffie d.d. 11 april 2022;
  • het V6-formulier van de advocaat van de moeder met bijlagen 3 en 4, ingekomen ter griffie d.d. 12 april 2022;
  • het V6-formulier van de advocaat van de vader met producties 21 en 22, ingekomen ter griffie d.d. 14 april 2022.
  • bijlage 6 van de GI, ingekomen ter griffie d.d. 26 april 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van het volgende.
  • De vader en de moeder zijn op 20 maart 2003 met elkaar gehuwd.
  • Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [jongmeerderjarige] (hierna te noemen: [jongmeerderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , die inmiddels meerderjarig is;
  • [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
  • De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht heeft bij beschikking van 8 november 2018 onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
  • De echtscheidingsbeschikking is op 18 maart 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
  • Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
  • [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder
  • [minderjarige] is bij beschikking van 2 oktober 2019 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is laatstelijk verlengd tot 2 juni 2022.
3.2.
Bij voornoemde beschikking van 8 november 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt bij de vader en de moeder zal verblijven:
“in een terugkerend tiendaags schema 8 aaneengesloten dagen bij de vrouw, waarbij de man de
kinderen op 8e dag uit school haalt, dan wel gedurende de weekenden om 10.00 uur bij de vrouw
thuis ophaalt. Vervolgens verblijven de kinderen overdag en twee nachten bij de man, waarbij de
man de kinderen op de 10e dag tussen 17.45 uur en 18.00 uur naar de vrouw terugbrengt, welk
tiendaags schema zich vervolgens telkens herhaalt; tijdens de schoolvakanties vier weken bij de
man, waarvan 2,5 week tijdens de zomervakantie en 1,5 week tijdens de overige vakanties en
waarvan 1 dag met Kerstmis, door partijenin onderling overleg vast te stellen;
bepaalt daarbij dat de ouders tijdig overleg dienen te plegen over de verdeling van de
schoolvakanties die in het jaar daarop volgend zullen plaatsvinden, zodat de man de vakanties tijdig
met zin werkgever kan afstemmen. In concreto: uiterlijk in november van ieder jaar dienen partijen
te beginnen met dit overleg over de verdeling van de schoolvakanties in het daaropvolgende jaar,
zodat er op 1 februari van het nieuwe jaar een sluitende afspraak ligt.”
3.3.
De vader is van de beschikking van 8 november 2018 in hoger beroep gekomen. Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft dit hof bij beschikking van 18 december 2019 bepaald
“dat de vrouw eraan dient mee te werken dat de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tijdens de 6 weken durende reservediensten van de man zal plaatsvinden conform het door de man geformuleerde voorstel dat hij 4 weken voorafgaand aan de reservedienst aan de vrouw zal meedelen.”.
3.4.
Bij beschikking van 27 juli 2021 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht bepaald dat [minderjarige] in de zomervakantie van 2021 van dinsdag 17 augustus tot en met zaterdag 4 september bij de vader zal verblijven, waarbij de vader [minderjarige] om 10.00 uur bij de moeder ophaalt en hem zaterdag tussen 17.45 uur en 18.00 uur bij de moeder terug zal brengen.
3.5.
Bij beschikking van 22 maart 2022 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de verzoeken van de vader, voor zover thans van belang:
“1. de zorgregeling aldus te wijzigen dat [minderjarige] uitgaande van het tiendaagse werkrooster van de man vijf dagen bij de man zal verblijven en vijf dagen bij de vrouw, waarbij [minderjarige] om 16.00 uur door de vrouw naar de man wordt gebracht op de dag waarop de mail uit zijn laatste nachtdienst komt en de man [minderjarige] vijf dagen later om 16.00 uur naar de vrouw brengt althans subsidiair in ieder geval het halen en brengen aan te passen zoals door de man verzocht
(…)
2. te bepalen dat het werkrooster van dc man leidend zal zijn voor het maken van de verdere afspraken rondom dc zorgregeling en de vakantieverdeling, althans subsidiair te bepalen dat het de man is toegestaan om een functie te accepteren zonder ploegentoeslag met een vergelijkbare beloning als de ‘technician in dagdienst’, zonder dat hem een verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het
inkomensverlies
4. te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] voortaan bij de man zal zijn, althans subsidiair, een bijzondere curator te benoemen. met als taak ervoor te zorgen dat de wensen van [minderjarige] serieus worden genomen. dat er concrete afspraken worden gemaakt voor de “regelzaken” en dat het contact tussen [minderjarige] en de man substantieel kan worden uitgebreid
(…)”afgewezen.
3.6.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de in de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 november 2018 en de in de beschikking van dit hof van 19 december 2019 bepaalde zorgregeling gewijzigd, voor zover het de vakantieregeling en de (al dan niet daarmee samenvallende) feestdagen en bijzondere dagen betreft, en bepaald dat [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gedurende de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen bij partijen zal verblijven als onder 5.4. van die beschikking weergegeven en de verzoeken van de vader om:
“1. het verzoek van de GI om de schoolvakanties van [minderjarige] gelijkelijk over de ouders te verdelen toe te wijzen en de overige verzoeken af te wijzen;
2. te bepalen dat het rooster van de man leidend zal zijn voor het maken van verdere afspraken rondom de verdeling van de schoolvakanties en de (bijzondere) feestdagen;
3. te bepalen dat de man voor 1 februari van elk jaar, doch uiterlijk binnen 2 weken na ontvangst van zijn vakantierooster aan de vrouw per e-mail een schema voor de verdeling van de schoolvakanties zal toesturen, waarbij uitgangspunt is een 50/50 verdeling;
4. te bepalen dat de vrouw eraan dient mee te werken dat de zorg- en contactregeling voor wat betreft de schoolvakanties volgens dit schema wordt uitgevoerd en dat tijdens de bijzondere feestdagen de reguliere zorg- en contactregeling doorloopt met uitzondering van Vaderdag en Moederdag, de Kerstdagen en Oud & Nieuw;
(…)
6. de Kerstdagen en oud/nieuw alternerend tussen ouders te verdelen, zodanig dat [minderjarige] in de oneven jaren Kerstavond vanaf 16.00 uur tot Tweede Kerstdag 11.00 uur en vanaf 31 december 11:00 tot 1 januari 11:00 uur bij de man zal doorbrengen alsmede Tweede Kerstdag bij de vrouw en in de even jaren andersom, met dien verstande dat [minderjarige] op Tweede Kerstdag van 11.00 uur tot minimaal de daaropvolgende dag 11.00 uur bij de man zal verblijven”
afgewezen.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. De vader werkt in ploegendienst met een rooster dat voor lange tijd vastligt. Dat maakt dat verlof ruim van te voren moet worden aangevraagd. Er is sprake van een cyclus van tien weken waarna een reservedienst volgt van vier weken. Deze reservediensten zijn ideaal voor het opnemen van vakantiedagen. Ten onrechte heeft de rechtbank de vader niet gevolgd in de wens dat zijn werkrooster ten aanzien van de vakanties geheel leidend zou moeten zijn. In het verleden was dit voor de moeder geen probleem, omdat zij slechts een dag per week werkzaam was. Sinds de scheiding stelt de moeder dat dit leidt tot problemen met betrekking tot de planning van haar eigen vakantie en vrije dagen. Zij is echter sinds maart 2021 niet meer daadwerkelijk werkzaam, althans niet in loondienst. De moeder heeft de afgelopen jaren vaak op het allerlaatste moment geweigerd mee te werken aan de vakantie- en feestdagenregeling.
Partijen zijn niet in staat gebleken om op eigen kracht afspraken te maken, wat te wijten is aan een onvermogen – en op sommige momenten zelfs onwil – tot communicatie. Er ontbreekt regie. De gezinsvoogd vond dat de ouders het maar zelf op moesten lossen. Toen dat niet lukte is de GI de onderhavige procedure bij de rechtbank gestart. De door de rechtbank vastgestelde zorgregeling is niet in het belang van [minderjarige] . Er bestaat bovendien nog steeds ruimte voor discussie, waar [minderjarige] veel last van heeft. Er wordt niet tegemoet gekomen aan de diepgevoelde wens van [minderjarige] om meer tijd met zijn vader – evenveel tijd met zijn beide ouders – door te brengen.
Ten onrechte gaat de rechtbank er van uit dat de vader altijd de gewenste verlofdagen vrij kan krijgen als hij maar ruim op tijd een aanvraag bij zijn werkgever indient. De vader heeft de zomervakantie 2022 vrij kunnen krijgen zoals hij heeft verzocht. Voor de andere schoolvakanties is nu voor een deel al duidelijk dat de vader geen vrij kan krijgen. Het gevolg hiervan is dat [minderjarige] tijdens die vakanties voornamelijk opgevangen zal moeten worden door de vriendin van de vader.
3.9.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid. De rechtbank heeft die duidelijkheid met de bestreden beschikking gegeven. De vader is niet in staat zijn eigen aandeel in de strijd te onderkennen of te erkennen. Door het steeds instellen van procedures blijft de vader in de strijd zitten. Over elke vakantie wordt strijd gevoerd. De vader poogt steeds weer zijn eigen agenda en eigen belang er door heen te drukken.
[minderjarige] staat niet zonder grond of reden onder toezicht zodat de GI regie kan voeren. De aanhoudende strijd is zeer belastend voor [minderjarige] . Hij verkeert in een loyaliteitsconflict. De rechtbank heeft benadrukt dat de schottenaanpak snel van de grond dient te komen. Dat lukt niet omdat de vader meer heil ziet in het indienen van klachten tegen onder meer de GI. Recent heeft de vader nog om vervanging van de GI verzocht.
De rechtbank heeft terecht onderkend dat er een vast rooster moet worden bepaald, waarbij zo min mogelijk ruimte kan bestaan voor discussie. De vader dient in overleg met zijn werkgever te treden over de door de rechtbank bepaalde vakantieregeling. Het drukke en rigide schema van de vader en de strijd tussen partijen staat een 50/50 regeling in de weg.
De door de vader overgelegde verklaring van zijn werkgever is algemeen van aard, een nadere concretisering ontbreekt. Net als iedere andere werknemer moet de vader met zijn werkgever overleggen, waar het vakantie betreft. Mocht het werk van de vader het onverhoopt maken dat de vader moet werken, dan vormt dit geen dermate specifieke uitzonderlijke situatie dat de door de rechtbank bepaalde zorgregeling terzijde geschoven kan of moet worden.
3.10.
De GI voert, samengevat, het volgende aan. Het lukt de ouders niet om tot een effectieve manier van communiceren te komen en een passende vakantieregeling te realiseren. De ex-partnerstrijd staat hen in de weg om als ouders een voor [minderjarige] wenselijke regeling overeen te komen en uit te voeren. [minderjarige] wordt door de ex-partnerstrijd ernstig in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling belast en bedreigd. Er is sprake van een hardnekkig terugkerend patroon van ruziënde en in procedures verwikkelde ouders. Het opvoedklimaat waarin [minderjarige] sinds de echtscheiding van de ouders opgroeit heeft verdrietige, sombere, onveilige en agressieve kenmerken waarin [minderjarige] emotioneel neigt dicht te slaan en te blokkeren. Ondank de goede bedoelingen van de ouders om afzonderlijk te strijden voor de belangen en behoeften van [minderjarige] leidt de strijd bij [minderjarige] tot averechtse effecten. [minderjarige] raakt als zoon verscheurd in zijn eigen loyaliteitsgevoelens en identiteit. Hij spreekt wel eens uit dat hij zijn ouders niet meer kan geloven en in sociaal-emotioneel opzicht niet meer (onvoorwaardelijk) lijkt te kunnen vertrouwen. [minderjarige] lijkt zichzelf volledig weg te moeten cijferen om zich aan te passen aan de belangen van de afzonderlijke ouders. Daardoor kan hij steeds minder zichzelf en onbevangen kind zijn.
De GI heeft de rechtbank verzocht om een “mandaat” te krijgen voor het vaststellen van een vakantieregeling waarin de belangen van [minderjarige] zoveel mogelijk worden geborgd en de ex-partnerstrijd zoveel mogelijk buiten de opvoeding en ontwikkeling van [minderjarige] wordt gehouden. Dat verzoek is door de rechtbank afgewezen bij beschikking van 27 oktober 2020.
Omdat de ex-partnerstrijd de boventoon blijft voeren in de opvoeding en ontwikkeling van [minderjarige] , de schottenaanpak vooralsnog niet haalbaar blijkt te zijn, de gezinsbehandeling is gestaakt omdat deze de emotionele onveiligheid van [minderjarige] alleen maar versterkte, het ouderschapsplan een gepasseerd station blijkt te zijn en de GI zelf onderdeel is geworden van herhalende klachtenprocedures (van de vader) blijven er weinig opties meer over. Vanwege de complexiteit zou een jaarlijkse vaststelling van de vakantieregeling door de rechtbank een laatste juridische en pedagogische optie kunnen bieden. Inmiddels heeft de GI besloten de huidige (derde) gezinsvoogd te vervangen door medewerkers werkzaam bij een andere locatie dan locatie [locatie] .
3.11.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de sleutel voor de oplossing bij de ouders ligt. Het is alle ingeschakelde hulpverlening tot op heden niet gelukt.
[minderjarige] komt op een leeftijd dat hij richting middelbare school gaat. De raad adviseert een beslissing te nemen over de vakanties en daarin een veto aan de vader te geven voor één vakantie per jaar.
Oordeel hof
3.12.
Het hof overweegt als volgt.
3.12.1.
Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen, voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 1:265g lid 3 BW geldt, zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, de op grond van het eerste lid vastgestelde regeling als een regeling als bedoeld in artikel 253a lid 2 onder a BW.
3.12.2.
Dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden is in hoger beroep niet in geschil. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het in belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat er rust en duidelijkheid komt over de vakantieregeling, de feestdagen en de bijzondere dagen en dat de door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde verdeling van de zorgregeling in het belang van [minderjarige] is.
Zoals ook in hoger beroep is gebleken is de verstandhouding tussen de ouders ernstig verstoord en lukt het hen niet om in onderling overleg of met hulp van de GI tot een zorgregeling te komen. [minderjarige] heeft erg veel last van de strijd die de ouders met elkaar voeren en verkeert in een loyaliteitsconflict. Het door de rechtbank gekozen rooster zou voor zo min mogelijk ruimte voor discussie moeten zorgen, zodat de ouders aan de slag kunnen gaan met de schottenaanpak. Die is tot op heden niet van de grond gekomen omdat partijen strijd blijven voeren.
Het hof volgt de man niet in zijn verzoek om zijn (rigide) werkrooster leidend te laten zijn voor de vakantieregeling, feestdagen en bijzondere dagen. De zorgregeling is duidelijk en de vader kan zijn vakantiewensen tijdig aan zijn werkgever doorgeven en zoveel mogelijk op de zorgregeling aanpassen. Dat de vakantiewensen niet altijd door de werkgever zullen worden gehonoreerd is voorstelbaar, maar niet uitzonderlijk: andere ouders zullen hier met hun werkgevers eveneens tegenaan lopen. Uit het door de man overgelegde schema blijkt ook niet dat de vader [minderjarige] door de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet meer zal zien. De vader heeft aangevoerd dat het voor zal komen dat [minderjarige] bij de partner van vader zal zijn, maar ook daar kan de vader op de momenten dat hij niet werkt contact met [minderjarige] hebben.
Het komt het hof onredelijk voor dat de vader pas vier weken van te voren doorgeeft wanneer hij vrij is en contact met [minderjarige] wil hebben. Dat zorgt voor veel onrust en onduidelijkheid bij zowel [minderjarige] als de moeder en dat is ongewenst.
Het hof ziet, gelet op het voorgaande, evenmin aanleiding om, zoals de raad ter zitting heeft geopperd, de vader een veto te geven voor één vakantie per jaar.
Afsluitende conclusie
3.13.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 6 december 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en N. Veenendaal is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022 door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.