ECLI:NL:GHSHE:2022:2403

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
200.305.984_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing bewind en benoeming opvolgend bewindvoerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de rechthebbende tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, die op 28 oktober 2021 is uitgesproken. De rechthebbende verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en zijn verzoek tot opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen. De bewindvoerder verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juni 2022 zijn zowel de rechthebbende als de bewindvoerder gehoord, bijgestaan door hun advocaten. De rechthebbende stelt dat er sprake is van een gewijzigde situatie, waarbij hij in staat is om zijn eigen vermogensrechtelijke belangen te behartigen, en dat er geen sprake meer is van verkwisting of problematische schulden. De bewindvoerder daarentegen betwist dit en stelt dat de rechthebbende nog steeds niet in staat is om zijn financiële zaken naar behoren te regelen. Het hof oordeelt dat er nog steeds een noodzaak bestaat voor de voortzetting van het bewind, aangezien de rechthebbende nog niet schuldenvrij is en het zelfredzaamheidstraject nog in een vroeg stadium verkeert. Het hof wijst zowel het verzoek tot opheffing van het bewind als het verzoek tot benoeming van een opvolgend bewindvoerder af. De beschikking van de kantonrechter wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 juli 2022 (bij vervroeging)
Zaaknummer: 200.305.984/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9240965 \ BM VERZ 21-3089
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: rechthebbende,
advocaat: mr. E.G.W. Hendriks,
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
- [de bewindvoerder] , (hierna te noemen: de bewindvoerder).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 januari 2022, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat zijn inleidend verzoek tot opheffing van het bewind alsnog wordt toegewezen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 21 maart 2022, heeft de bewindvoerder verzocht het hoger beroep van de rechthebbende af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij akte aanvulling op hoger beroepschrift tevens opgave verhinderdata d.d. 2 mei 2022 heeft de rechthebbende in aanvulling op zijn beroepschrift subsidiair verzocht [beoogd opvolgend bewindvoerder] als opvolgend bewindvoerder te benoemen indien het primaire verzoek tot opheffing van het bewind zou worden afgewezen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juni 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. E.G.W. Hendriks en een tolk, de heer O. Alothman;
  • de bewindvoerder, bijgestaan door mr. R.H.L. van de Laar.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 oktober 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 22 april 2020 (zaaknummer 8190979 BM VERZ 19-5176) heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, met ingang van 1 mei 2020 over de goederen die [de rechthebbende] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking van 28 oktober 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind, afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan. Er is sprake van een gewijzigde situatie waarbij geen sprake meer is van verkwisting of het hebben van problematische schulden. De rechthebbende acht zichzelf in staat om, zo nodig met hulpverlening in het vrijwillig kader, zijn eigen vermogensrechtelijke belangen te behartigen.
Er is geen situatie meer van verkwisting. De rechthebbende heeft vaste inkomsten, alsook het nodige inzicht in zijn financiën op grond waarvan hij zich in staat stelt om met schuldeisers een nadere betalingsregeling te treffen. Hij kan zich goed verstaanbaar maken en hij verstaat ook de Nederlandse taal naar behoren. Indien zijn verzoek tot opheffing van het bewind wordt afgewezen, verzoekt de rechthebbende [beoogd opvolgend bewindvoerder] tot opvolgend bewindvoerder te benoemen. Ten aanzien van de huidige bewindvoerder is er namelijk sprake van een onherstelbare vertrouwensbreuk.
3.5.
De bewindvoerder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan. De bewindvoerder deelt niet het standpunt van de rechthebbende dat het bewind kan worden opgeheven. De rechthebbende is niet in staat om zijn financiële zaken naar behoren te regelen. De rechthebbende is zeer eigenwijs en regelt allerlei dingen op zijn eigen houtje zonder daar de bewindvoerder in te kennen. Zo heeft de rechthebbende onlangs nog zijn eigen belastingaangifte voor 2021 ingevuld zonder de bewindvoerder daarvan in kennis te stellen. Verder heeft het pand waarin de rechthebbende woont onlangs een andere eigenaar gekregen. Deze nieuwe eigenaar heeft de rechthebbende een nieuwe huurovereenkomst aangeboden die financieel slechter is voor hem. De rechthebbende informeert de bewindvoerder hier niet over en heeft deze huurovereenkomst ondertekend. Pas na tussenkomst van de bewindvoerder is deze nieuwe overeenkomst weer ongedaan gemaakt (wat voor de rechthebbende gunstiger is). De rechthebbende heeft nog steeds weinig inzicht in zijn financiën en uitgaven. Zo blijft hij extra geld vragen, terwijl dat financieel niet kan. De rechthebbende is nog niet schuldenvrij. Vanaf het moment dat de rechthebbende schuldenvrij is, start hij een traject waarbij de rechthebbende financiële zelfredzaamheid wordt geleerd, bevorderd en getoetst. Opheffen van het bewind is derhalve nog te vroeg.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.6.2.
Het hof is van oordeel dat er nog altijd een noodzaak bestaat bij voortzetting van het bewind en komt daartoe op grond van het volgende. Uit de stukken en het verhandelde tijdens mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de rechthebbende nog altijd niet schuldenvrij is. Met het inkomen dat de rechthebbende op dit moment heeft verwacht de bewindvoerder dat de rechthebbende medio januari 2023 schuldenvrij zal zijn. Gebleken is dat de bewindvoerder onlangs is gestart met een traject naar zelfredzaamheid. Op dit moment is het nog niet duidelijk of de rechthebbende in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het zelfredzaamheidstraject is daarvoor nog te kort geleden van start gegaan. Dit maakt dan ook dat het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen wordt afgewezen.
3.6.3.
Het hof wijst het subsidiaire verzoek van de rechthebbende ook af. De rechthebbende heeft onvoldoende gronden aangevoerd om de huidige bewindvoerder te ontslaan. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, is de enkele stelling van de rechthebbende dat tussen hem en de bewindvoerder sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk, hiertoe onvoldoende.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 oktober 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.