ECLI:NL:GHSHE:2022:2412

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
20-000318-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake ernstige gevaarzetting in het verkeer

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van het overtreden van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994, dat betrekking heeft op ernstige gevaarzetting in het verkeer. De feiten zijn als volgt: op 30 augustus 2020 heeft de verdachte, als bestuurder van een Audi A3, zich zodanig gedragen dat hij de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden. Hij heeft met hoge snelheid een ander voertuig genaderd en zich zeer dicht achter dat voertuig opgesteld, waarna hij abrupt van rijstrook wisselde en zonder noodzaak remde. Dit gedrag leidde tot een gevaarlijke situatie voor de andere weggebruikers, waaronder een zwangere vrouw en haar kind. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal bevestigd dat het vonnis vernietigd moest worden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak of een lichtere straf. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren. Tevens is de verdachte de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Het hof oordeelde dat de verdachte zich asociaal en gevaarzettend heeft gedragen, en dat zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten meegewogen zijn in de strafmaat.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000318-21

Uitspraak : 15 juli 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 februari 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-223124-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen gelet op de beperkte uitwerking.
Namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit en subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van witwassen en schuldwitwassen, zoals onder feit 2 primair en feit 2 subsidiair aan hem bij inleidende dagvaarding ten laste is gelegd. Uit de grieven van de verdediging blijkt dat het hoger beroep is gericht tegen de bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde. Blijkens de appelakte van 9 februari 2021 is namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld. Ingevolge artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak door de politierechter van het onder feit 2 primair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2020 te Beek als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A76, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden immers heeft hij – verdachte – met hoge snelheid een ander voertuig/voorligger genaderd en/of (vervolgens) zeer dicht achter dat/die ander voertuig/voorligger gereden, en/of – nadat dat/die ander voertuig/voorligger van de linkerrijstrook naar de rechterrijstrook gewisseld was – meermalen, althans eenmaal abrupt van rijstrook gewisseld en/of (vervolgens) (plotseling) voor dat ander voertuig – zonder noodzaak – geremd, terwijl de afstand tussen die beide voertuigen klein was, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 augustus 2020 te Beek als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A76, op zodanige wijze heeft gestuurd, althans gereden, dat hij met hoge snelheid een ander voertuig/voorligger heeft genaderd en/of (vervolgens) zeer dicht achter dat/die ander voertuig/voorligger heeft gereden, en/of – nadat dat/die ander voertuig/voorligger van de linkerrijstrook naar de rechterrijstrook gewisseld was – meermalen, althans eenmaal abrupt van rijstrook heeft gewisseld en/of (vervolgens) (plotseling) voor dat ander voertuig – zonder noodzaak – heeft geremd, terwijl de afstand tussen die beide voertuigen klein was, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 augustus 2020 te Beek als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A76, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden immers heeft hij – verdachte – met hoge snelheid een ander voertuig/voorligger genaderd en vervolgens zeer dicht achter die ander gereden en –nadat die ander van de linkerrijstrook naar de rechterrijstrook gewisseld was – van rijstrook gewisseld en vervolgens plotseling voor dat andere voertuig – zonder noodzaak – geremd, terwijl de afstand tussen die beide voertuigen klein was, door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 30 augustus 2020 PL2300-2020139342-4 (pagina’s 8-10), voor zover inhoudende als verklaring van [aangeefster] :
Omschrijving aangifte
Plaats delict: Al6 ter hoogte van hectometerpaal 8.0 rechter rijbaan.
Beek Li, binnen de gemeente Beek
Pleegdatum/tijd: Op zondag 30 augustus 2020 om 11:16 uur
Op zondag 30 augustus 2020, omstreeks 11:15 uur, reed ik als bestuurder van mijn personenauto over de A2 te Sittard-Geleen. Ik reed in de richting van Elsloo komende uit de richting van Echt. Als bijrijder zat mijn partner [aangever] en rechts achterin in een verhoogde kinderstoel zat mijn tweejarige zoontje. Ik naderde het knooppunt Kerensheide en was voornemens om vanaf de A2 de afslag A76 op te rijden. Ik reed vanaf de A2 de A76 op in de richting van Heerlen. Ik zag dat hier middels een verkeersbord een advies snelheid werd aangegeven van 70 kilometer per uur. Ik zag dat de weg, A76, hier bestond uit twee rijstroken. Ik zag dat op rijstrook 2 diverse voertuigen reden. Ik reed op rijstrook 1 met een geschatte snelheid van 10 kilometer per uur meer dan het verkeer op rijstrook 2. Ik was hier doende met het inhalen van diverse voertuigen op rijstrook 2. Ik zag in mijn achteruitkijkspiegel plotseling een donkergekleurde personenauto met zeer hoge snelheid naderen op rijstrook 1. Ik zag dat deze donkergekleurde personenauto mij naderde zonder snelheid te minderen. Ik schrok hiervan en voelde mij zeer angstig. Ik dacht dat de bestuurder van deze donkergekleurde personenauto mij niet zag en ons zou gaan rammen. Op het moment dat deze donkergekleurde personenauto vlak achter mij reed, voelde ik mij genoodzaakt om abrupt van rijstrook te wisselen om zo een kop-staart aanrijding met deze donkergekleurde personenauto te voorkomen. Ik zag dat naast mij op rijstrook 2 diverse voertuigen reden. Ik zag dat er een kleine ruimte was tussen twee voertuigen op rijstrook 2. Ik reed vervolgens vanaf rijstrook 1 naar rechts
rijstrook 2 op tussen deze twee voertuigen. Deze ruimte was zo klein dat ik mij niet
kan voorstellen dat de bestuurder van het voertuig achter mij op rijstrook 2 niet had
moeten remmen.
Ik zag dat de donkergekleurde personenauto over rijstrook 1 reed en mij aan de
linkerzijde passeerde. Uit boosheid stak ik mijn middelvinger op. Ik zag dat de
donker gekleurde personenauto gas los liet en direct links naast mij kwam rijden. Ik
zag dat er enkel een bestuurder in deze donkergekleurde personenauto zat. Ik zag dat
deze bestuurder geheel aan het flippen was. Ik zag dat hij agressief en
luidkeels schreeuwde. Ik zag dat hij de ruit van het rechter portier geopend had. Ik
dacht hem zelfs te kunnen horen, zo hard schreeuwde hij. Ik zag dat hij agressief met
beide handen aan het gebaren was en met zijn bovenlichaam over de bijrijdersstoel lag
in de richting van zijn geopende portierraam.
Ik zag dat de bestuurder vervolgens gas bij gaf en vanaf zijn rijstrook 1 vlak voor
mij rijstrook 2 op reed. Ik zag dat de donkergekleurde personenauto zo kort voor mij
rijstrook 2 op reed dat ik dacht dat hij mij met de rechter achterzijde tegen mijn
linker voorzijde zou raken. Ik zag dat de donkergekleurde personenauto direct voor
mij reed, ik weet geen snelheid waarmee wij rijden, we reden met het overige verkeer
mee. Ik zag dat de donkergekleurde personenauto zo kort voor mij reed dat ik geen
wegdek meer kon zien tussen onze beide voertuigen. Ik zag dat de remverlichting aan
de achterzijde alsmede boven de achterruit van de donkergekleurde personenauto oplichtte en de donkergekleurde personenauto acuut snelheid minderde. Om een
aanrijding met deze donkergekleurde personenauto te voorkomen moest ik direct sterk
afremmen. Ik moest zo sterk afremmen dat ik de ABS onder de rempedaal voelde en
hoorde schuren. Ik voelde dat mijn auto doordat deze in de ABS schoot onvoldoende
afremde om een aanrijding te voorkomen waarna ik naar rechts uitweek gedeeltelijk de
vluchtstrook op. Ik voelde mij zeer angstig en bedreigd hierdoor en vreesde voor onze
levens. Ik zag dat er geen verkeer voor de donkergekleurde personenauto reed en
derhalve geen noodzaak was om zo hard en abrupt af te remmen.
Ik zag dat de donkergekleurde personenauto weer vanaf rijstrook 2 naar links
rijstrook 1 opreed. Ik zag dat de donkergekleurde personenauto wederom links naast
mij kwam rijden. Wij reden op dit moment nog altijd op de A76 in de richting van
Heerlen. Ik zag dat de bestuurder van de donkergekleurde personenauto wederom half
over de bijrijdersstoel hing met zijn bovenlichaam en agressief in mijn richting
schreeuwde en met beide handen gebaarde.
Ik kan u zeggen dat ik zelf 14 weken zwanger ben. Tevens zat mijn tweejarig zoontje
op de achterbank op een verhoogd kinderzitje en dus duidelijk zichtbaar voor overig
verkeer.
Het is nu even geleden maar ik voel mij nog altijd angstig en onbehagelijk.
De donkergekleurde personenauto was van het merk Audi type A3 voorzien van een
onbekende NL kentekenplaat. Het betrof een hatchback model.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 30 augustus 2020 PL2300-2020139342-5 (pagina’s 4-6), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] :
Omschrijving aangifte
Plaats delict: A76 ter hoogte van hectometerpaal 8.0 rechter rijbaan.
Beek Li, binnen de gemeente Beek
Pleegdatum/tijd: Op zondag 30 augustus 2020 om 11:16 uur
Vandaag, zondag 30 augustus 2020, omstreeks 10:45 uur, zijn wij vanuit Melick met onze personenauto vertrokken. Ik was tezamen met mijn 14 weken in verwachting zijnde vrouw [aangeefster] en mijn zoontje van 2 jaar. [aangeefster] was bestuurder, ik was bijrijder en ons zoontje zat achter mij in zijn verhoogde kinderstoel.
Toen wij op de A2 ter hoogte van Kerensheide, de fly-over reden, was [aangeefster] aan het inhalen net voor de bocht. Wij reden iets harder dan het overige verkeer. Ik schat 5 a 10 kilometer harder. Ik was niet bezig met het verkeer. [aangeefster] reed dus over de linker rijstrook. Op enig moment voelde ik dat er plots met een ruk naar recht gestuurd werd. Ik hoorde en zag dat [aangeefster] boos was. Ik hoorde haar vloeken, ik weet echter niet meer wat ze toen riep, ik wist direct dat ze ontzettend geschrokken was. Ik keek op in de richting van [aangeefster] . Ik zag in de linker buitenspiegel een donkerkleurige auto naderen. Ik zag dat deze personenauto langs ons reed en ik zag een (1) persoon in de auto zitten, alleen de bestuurder. Ik zag dat dit een man was.
Ik zag dat [aangeefster] die man aankeek en haar middelvinger naar hem opstak en iets riep,
idioot, of woorden van dergelijke strekking. Ik zag dat de bestuurder in onze
richting keek. Ik zag aan zijn gezichtsuitdrukkingen dat hij ontzettend boos was, hij
ontplofte van woede. Ik zag dat aan zijn blik in zijn ogen, deze waren groot gesperd.
Ik zag mondbewegingen dat hij echt dingen zei/riep/schreeuwde. Tevens zag ik
handgebaren, hij priemde echt met zijn vingers in onze richting.
Ik zag dat hij ons vervolgens inhaalde en vlak voor ons van de linkerrijstrook naar
de rechterrijstrook kwam. Echter zonder veel ruimte ertussen. Hij sneed ons af. Ik
zag dat zijn remlichten oplichten en dat de afstand tussen ons beduidend verminderde.
Ik merkte en voelde dat [aangeefster] flink remde om meer afstand te creëren. Ik voelde dat
[aangeefster] hard moest remmen, ik voelde dit aan de remkracht en ik voelde en hoorde dat de
ABS in werking trad. [aangeefster] was gedwongen zo hard te remmen om een aanrijding tussen
beide voertuigen te voorkomen.
Ik zag dat [aangeefster] een afstand tussen beide voertuigen van ongeveer 1 wegdekstreep.
Ik was hier behoorlijk van geschrokken. Ik was ook heel erg boos. Het had niks
gescheeld of er was een aanrijding ontstaan. Ik zag vervolgens dat die auto weer
accelereerde en snelheid maakte. Ik zag vervolgens dat hij weer naar de
linkerrijstrook ging. [aangeefster] ging ook weer meer met het verkeer meerijden.
Ik zag dat die andere auto wederom remde, ik zag de remlichten weer oplichten en dat
hij vaart minderde waardoor hij wederom naast ons kwam rijden.
Zijn woede, zoals ik die eerder heb beschreven, was nog steeds zichtbaar.
Ik zag ook dat hij nu armbewegingen maakte met zijn rechterarm. Zijn linkerarm was
aan het stuur. Ik zag dat hij met zijn rechterarm een beweging maakte dat wij moesten
stoppen. Ik zag dat hij langs de auto, richting de vluchtstrook wees.
Ik wilde foto's/filmpje maken van die auto. Ik keek naar het vakje in de
rechterportier om mijn gsm te pakken. Toen ik opkeek zag ik dat die auto iets voor
ons was gaan rijden, schuin voor ons op de linkerrijstrook.
Zo is dit voertuig en stuk blijven doorrijden en hij ons blijven "hangen".
Bij afslag Nuth / Schinnen is hij eraf gegaan en wij zijn doorgereden.
Verder is er geen confrontatie meer geweest.
Het kenteken van dat voertuig betreft [kenteken] .
Ik was ontzettend geschrokken. Ik was echt bang voor de veiligheid
van mijn gezin. Mijn zoontje van twee (2) jaar oud is duidelijk zichtbaar voor
overige verkeersdeelnemers. Gezien het feit dat hij zo naar ons gekeken heeft in de
omschreven situatie moet hij mijn zoon wel opgemerkt hebben.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 augustus 2020 (pagina’s 11-12), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op, 30 augustus 2020, om 11.15 uur, waren wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , in
uniform gekleed en rijdend in een opvallend dienstvoertuig. Wij waren belast met de
incidenten afhandeling in het gebied Westelijke Mijnstreek.
Omstreeks 11.20 uur gaf het Operationeel Centrum de melding uit dat er een collega in
burger gevaarlijk rijgedrag had geconstateerd op de A76 vanuit Geleen naar Kerkrade.
De betrokken auto betrof een zwarte Audi met kenteken [kenteken] .
Omstreeks 11.45 uur zagen wij ter hoogte van Engelenkampstraat in Sittard een zwarte
Audi met kenteken [kenteken] voor ons rijden.
Nadat wij de bevestiging kregen hebben wij het voertuig een stopteken gegeven waaraan het voertuig voldeed.
Wij deelden de bestuurder, zijnde de [verdachte] , mede dat er zojuist een incident
had plaatsgevonden op de A76 waarbij zijn auto betrokken was en dat een collega in
burger de melding had gedaan.
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 augustus 2020 (pagina’s 19-21), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik reed vandaag omstreeks 11.00 uur als bestuurder in een vierwielige personenauto, een Audi A3 Quattro, kleur donker grijs, het kenteken weet ik niet, over de Rijksweg A2, met de bedoeling om naar huis te gaan, naar Beek.
Ik was voornemens om de zogenaamde fly-over naar de A76 te nemen om alsdan de afrit naar Beek te nemen.
Op het moment dat ik op die fly-over reed, aan het begin van de bocht, zag ik dat
voor mij een andere auto reed, met een vrouw als bestuurder (…).
(…)
Toen zij mij zag naderen zag ik dat zij toch naar rechts ging, ik kan mij wel
voorstellen dat zij dat als vervelend heeft ervaren, de snelheid waarmee ik kwam
aanrijden.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat er geen overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen gelet op de discrepanties in de verklaringen van aangeefster en aangever en de stelligheid waarmee de verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan het overtreden van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (ernstige gevaarzetting).
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de zwangere aangeefster [aangeefster] op zondag 30 augustus 2020 bestuurster was van een personenauto en reed over de weg, A76. [aangever] zat als bijrijder in deze personenauto en achterin de auto in een verhoogde kinderstoel bevond zich hun zoontje. Op het moment dat aangeefster [aangeefster] diverse voertuigen inhaalde, zag zij in haar achteruitkijkspiegel plotseling een donkergekleurde personenauto met zeer hoge snelheid naderen. Later bleek deze donkergekleurde personenauto een Audi A3 met kenteken [kenteken] . De Audi verminderde niet in snelheid en aangeefster voelde zich hierdoor angstig en dacht dat ze geramd zou gaan worden. Toen de Audi vlak achter [aangeefster] en [aangever] reed, voelde [aangeefster] zich genoodzaakt abrupt van rijstrook te wisselen om een kop-staartbotsing te voorkomen. Vervolgens passeerde de Audi [aangeefster] en [aangever] aan hun linkerzijde. De bestuurder van de Audi liet – nadat [aangeefster] haar middelvinger had opgestoken – zijn gas los en kwam direct links van [aangeefster] en [aangever] rijden. De bestuurder van de Audi was agressief, leek flink te schreeuwen en maakte handgebaren. Hierna gaf de bestuurder van de Audi gas en wisselde vlak voor [aangeefster] en [aangever] van rijstrook waardoor hij voor hen kwam rijden. Voor bestuurster [aangeefster] was er tussen de voertuigen geen wegdek meer zichtbaar. De remverlichting van de achterzijde alsmede boven de achterruit van de Audi lichtte op en de Audi verminderde acuut snelheid. [aangeefster] moest zodanig afremmen dat de ABS in werking trad. Hierdoor remde het voertuig van [aangeefster] onvoldoende om een aanrijding te voorkomen waardoor zij naar rechts uitweek, gedeeltelijk naar de vluchtstrook. [aangeefster] zag dat er geen verkeer voor de Audi reed zodat er geen reden was om abrupt af te remmen. Hierna wisselde de Audi wederom van rijstrook waarna hij links van [aangeefster] en [aangever] kwam rijden. Wederom reageerde de bestuurder van de Audi agressief, leek weer te schreeuwen en maakte handgebaren.
Ongeveer een half uur later zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een zwarte Audi met kenteken [kenteken] rijden. Het voertuig kreeg een stopteken waaraan het voldeed. De bestuurder van de Audi bleek de [verdachte] te zijn.
Het hof is van oordeel dat [aangeefster] en [aangever] in de hiervoor tot bewijs gebezigde verklaringen gedetailleerd en authentiek hebben verklaard en dat deze verklaringen op essentiële punten steun vinden in elkaars verklaringen. Bij de raadsheer-commissaris blijven zij, in de kern, bij hun verklaringen en hebben zij verklaard dat zij ten overstaan van de politie naar waarheid hebben verklaard. Reeds tijdens het rijden heeft [aangever] telefonisch melding gemaakt van het gevaarlijk rijgedrag van de bestuurder in een zwarte Audi met kenteken [kenteken] . Het hof acht de verklaringen van aangevers betrouwbaar en bezigt deze tot het bewijs en verwerpt het verweer. De stelligheid waarmee de verdachte het tenlastegelegde ontkent, doet daaraan niet af.
Beoordeling van de verkeersovertredingen aan de hand van de maatstaf van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 5a Wegenverkeerswet 1994
Het hof dient te beoordelen of de verdachte met het uit de bewijsmiddelen blijkende rijgedrag (I) de verkeersregels heeft geschonden, (II) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (III) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (IV) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Met andere woorden; vastgesteld dient te worden dat de verdachte verkeersovertredingen heeft begaan waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn ontstaan en bijgevolg door de verdachte onaanvaardbare risico’s zijn genomen, of anders gezegd: dat de verdachte welbewust en met groot gevaar voor andere medeweggebruikers in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden.
I.
De verkeersregels
Het in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 vervatte verbod is beperkt tot gedragingen in het verkeer die bestaan in het in ernstige mate schenden van “de verkeersregels”. Uit de memorie van toelichting op dit wetsvoorstel leidt het hof af dat het gaat om een samenstel van gedragingen. Zoals daarin wordt gesteld gaat het om het begaan van dikwijls aaneengesloten ernstige verkeersovertredingen. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet is opgemerkt: ‘De dader moet door zo’n gedraging opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels schenden terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Dat betekent dus niet dat met het verrichten van een of meer van de genoemde gedragingen al vaststaat dat opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels zijn geschonden. Het enkele feit dat de bestuurder een telefoon vasthoudt of een bestuurder die onbewust door rood licht rijdt levert geen overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 op. Oftewel overtredingen van de in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen gedragingen die uit simpele onachtzaamheid worden begaan worden niet automatisch een zwaar misdrijf zodra daardoor enig gevaar voor letsel ontstaat. Het gaat bij een overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 immers om het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels (en gevaar is te duchten).’ (Kamerstukken 2018/2019, 35 086, nr. 3, p. 12). Uit deze overweging en mede uit de naar aanleiding van de in de consultatiefase uitgebrachte adviezen gemaakte opmerking van de betrokken minister maakt het hof op dat ook een enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn gelet op de ernst van het verkeersgedrag en in het licht van de context waarin dat verkeersgedrag heeft plaatsgevonden.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 30 augustus 2020 op de weg, A76, te Beek, zeer dicht achter een ander voertuig heeft gereden (h.) en vervolgens, kort voor dat andere voertuig rijdend zonder noodzaak krachtig heeft geremd, en daarmee een andere verkeersregel van soortgelijk belang, te weten artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 dat de veiligheid in het verkeer dient, heeft overtreden (m.) en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan de volgende in artikel 5a, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994, sub h. en m. bedoelde verkeersgedragingen.
II) In ernstige mate
Artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 heeft alleen betrekking op het in
ernstige mate schendenvan de verkeersregels. In de MvT valt hierover het volgende te lezen.
“De gedachte achter de keuze voor in «in ernstige mate» is dat de bepaling beperkt moet zijn tot (voldoende) ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Bij het schenden van een verkeersregel in «ernstige mate» kan worden gedacht aan het meerdere malen negeren van een rood kruis, het meerdere keren rijden door rood licht, voor een langere periode met een hoge snelheid rijden, continu over een vluchtstrook blijven rijden, terwijl dat niet is toegestaan.”
Naar het oordeel van het hof zijn in het geval van de verdachte de onder I genoemde verkeersregels in ernstige mate geschonden en kan derhalve worden gesproken van
ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Immers, de verdachte nadert [aangeefster] en [aangever] met zeer hoge snelheid tot op – gelet op de gehanteerde snelheid – zeer korte afstand en rijdt vervolgens aldus zeer dicht, weliswaar kortdurend achter hun voertuig. Nadat [aangeefster] en [aangever] op de andere rijstrook zijn gaan rijden, wisselt verdachte van rijstrook waarna hij op zeer korte afstand voor ze kwam rijden en voorts – zonder enige noodzaak – plotseling remt. Bestuurster [aangeefster] diende zodanig af te remmen om een kop-staartbotsing te voorkomen dat de ABS van haar voertuig in werking trad maar haar voertuig onvoldoende afremde en daardoor diende uit te wijken naar de vluchtstrook, terwijl er geen verkeer voor verdachte reed waaruit kon worden afgeleid dat de verdachte noodzakelijkerwijs diende te remmen. Het is met name het zonder enige noodzaak plotseling flink remmen door de verdachte waardoor een ernstig ongeval alleen voorkomen kon worden door het kordate optreden van [aangeefster] , dat maakt dat de verkeersvoorschriften in ernstige mate geschonden zijn zoals bedoeld in artikel 5a Wegenverkeerswet 1994.
III) Opzettelijk
In de Nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer over het opzet o.a. het volgende. [2]
“De plaats van het begrip opzettelijk in de zinsnede «opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden» brengt mee dat het opzet zowel gericht moet zijn op het overtreden van een of meer verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regel(s). Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet worden afgeleid dat de gedragingen, die elk op zichzelf een overtreding van een verkeersregel inhouden en in veel gevallen niet anders dan opzettelijk kunnen worden begaan, in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht zijn. Zoals hierboven in de algemene inleiding van deze nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, is de beoordeling van verkeersdelicten in hoge mate casuïstisch.”
Blijkens de MvT is opzet
“gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en niet op de verder liggende gevaren of gevolgen”. [3] Het hof zal zich dan ook beperken tot de vraag of het opzet van de verdachte gericht was op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Voor zover deze vraag bevestigend kan worden beantwoord is daarmee ook de eerste vraag beantwoord: heeft de verdachte een of meer verkeersregels overtreden?
Het hof is van oordeel dat het met hoge snelheid naderen van een ander voertuig, het vervolgens zeer dicht achter dat voertuig rijden, waarna de bestuurder van het andere voertuig zich gedwongen ziet van rijstrook te wisselen, het geagiteerde gedrag van de verdachte dat daarop volgt en de omstandigheid dat de verdachte vervolgens plotseling voor het andere voertuig gaat rijden waarna hij op zeer korte afstand van dat voertuig – zonder noodzaak – remt, zeker in hun onderlinge samenhang bezien, niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. Immers, de aan de verdachte toe te schrijven verkeershandelingen betreffen telkens nieuwe keuzes die zowel het weten als het aanvaarden impliceren. Daarmee is gegeven de aard en de ernst van de hier aan de orde zijnde verkeersovertredingen het opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels gegeven.
IV) Gevaar te duchten
Het hof oordeelt dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat vanwege dit
ernstig verkeersgevaarlijk gedragzwaar lichamelijk letsel of levensgevaar was te duchten. Immers, het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat een kop-staartbotsing kan worden veroorzaakt door het van rijstrook wisselen en vervolgens (zonder enige noodzaak) plotseling op korte afstand voor het andere voertuig remmen nu de bestuurder daarop niet bedacht zal zijn noch hoeft te zijn. Dat rechtvaardigt onder die omstandigheden eveneens de reële vrees dat een aanrijding had kunnen plaatsvinden en daarbij één of meer personen, waaronder een klein kind, zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen of zelfs hadden kunnen overlijden.
Concluderend is het hof van oordeel dat de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, toereikend zijn voor het oordeel dat verdachte welbewust en met groot gevaar voor andere medeweggebruikers in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De politierechter heeft de verdachte veroordeeld ter zake overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is door de politierechter aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 6 maanden verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevorderd of ingehouden is geweest.
De advocaat-generaal heeft bevestiging van de strafmaat gevorderd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep een strafmaatverweer gevoerd. Namens de verdachte is bepleit dat aan hem een geldboete of een geheel voorwaardelijke taakstraf zal worden opgelegd al dan niet met daaraan gekoppeld een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. Daartoe is aandacht gevraagd voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder dat verdachte recentelijk vader is geworden met het gevolg dat hij zich verantwoordelijker dient te gaan gedragen dan hij in het verleden heeft gedaan. Voorts is verdachte onder behandeling voor angst- en paniekgevoelens en traumaverwerking.
Het hof komt tot een andere strafoplegging dan is gevorderd door de advocaat-generaal en dan is verzocht door de verdediging en overweegt daartoe als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (ernstige gevaarzetting). De verdachte heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de geldende gedragsnormen in het verkeer en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer. Sterker, verdachte heeft zich asociaal ten opzichte van de andere weggebruiker gedragen en volstrekt ontoelaatbaar ergerlijk en in het bijzonder gevaarzettend gereden.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Voormelde veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. Hoewel deze veroordelingen van oudere datum zijn, acht het hof het niet passend om te volstaan met een geldboete dan wel met een geheel voorwaardelijke taakstraf zoals door de verdediging bepleit.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat deze straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof zal aan de verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Het verweer dat de verdachte, kort gezegd, het rijbewijs niet kan missen wordt door het hof verworpen omdat het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hieronder te
bepalen tijdvak. Voorts is niet aannemelijk geworden dat tijdens de ontzegging voor het door de verdachte genoemde doel redelijkerwijs geen andere vervoersmogelijkheid ter
beschikking staat.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot
een taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.M.M. Dielesen, griffier,
en op 15 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De vermelde pagina’s verwijzen – tenzij anders is vermeld – naar de paginanummering van het dossier van Eenheid Limburg, District Zuid-West-Limburg, Basisteam Westelijke Mijnstreek, registratienummer PL2441-2020139342, sluitingsdatum 31 augustus 2020, doorgenummerde pagina’s 1-33.
2.Kamerstukken II, 2018/19 35086, 6, p. 11.
3.Kamerstukken II, 2018/19 35086, 3, p. 14.