In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning is toegewezen aan Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL. De appellanten, die sinds 2013 een woning huren van Woonbedrijf, hebben herhaaldelijk huurachterstanden gehad. Ondanks eerdere ontbindingen van de huurovereenkomst en het aanbieden van 'laatste kans'-overeenkomsten, hebben de appellanten opnieuw niet tijdig de huur betaald. De rechtbank heeft in haar vonnis van 3 september 2020 de vorderingen van Woonbedrijf toegewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep van de appellanten. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de huurovereenkomst en de eerdere vonnissen. Het hof oordeelt dat de tekortkomingen van de appellanten in de nakoming van hun verplichtingen van voldoende gewicht zijn om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De appellanten hebben aangevoerd dat hun huurachterstanden zijn ontstaan door omstandigheden zoals de coronapandemie en overlast van een buurman, maar het hof vindt deze argumenten niet overtuigend. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellanten in de kosten van het hoger beroep.