ECLI:NL:GHSHE:2022:2643

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
20-001409-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake mensenhandel en uitbuiting in de prostitutie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 13 april 2017. De verdachte, geboren in 1956, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis waarin hij was vrijgesproken van enkele beschuldigingen, maar veroordeeld voor mensenhandel en uitbuiting in de prostitutie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een bedrag van € 500,- heeft betaald aan een medeverdachte om een slachtoffer, [slachtoffer], in zijn escortbedrijf te laten werken. Het hof oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer, die geen geld, onderdak of de mogelijkheid had om zich aan de situatie te onttrekken. De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer heeft geholpen, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van hulp, maar van uitbuiting. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de verdachte niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover het de vrijspraak van de medeverdachte betreft.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001409-17
Uitspraak : 17 maart 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 13 april 2017, in de strafzaak met parketnummer 03-702674-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte richt zich (mede) tegen de vrijspraak door de eerste rechter van hetgeen aan de verdachte onder 2 ten aanzien van [slachtoffer 2] ten laste werd gelegd. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaar.
Namens verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – met vervanging van de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten, onder aanvulling van gronden en behoudens de opgelegde straf en de strafmotivering.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde

I. Bevindingen van de politie
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2012 staat gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op zaterdag 20 oktober 2012 waren belast met de uitoefening van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen. Zij bevonden zich op de Maaseikerweg in de gemeente Roosteren. Verbalisant [verbalisant 1] zag omstreeks 21:30 uur een Nederlandse personenauto met kenteken [kenteken] rijden over de Maaseikerweg en gaf de bestuurder een stopteken. De bestuurder overhandigde na staande houding zijn Nederlandse identiteitskaart, waarop de naam [verdachte] stond. Na staande houding van de bijrijder bleek uit de tijdelijke Hongaarse identiteitskaart dat zij was: [slachtoffer] . Uit de Hongaarde identiteitskaart van de passagier achterin bleek dat deze persoon was: [slachtoffer 2] . [verdachte] verklaarde desgevraagd dat hij een eigen escortbedrijf had en dat de andere inzittenden voor hem werkten als zijnde escortdames. [verdachte] overhandigde verbalisant [verbalisant 1] een visitekaartje van escortbedrijf [bedrijf 1] . Verbalisanten kregen het vermoeden dat hier mogelijk sprake was van mensenhandel als genoemd in artikel 273f lid 1 onder 3. Na het mededelen van de cautie verklaarde [verdachte] dat [slachtoffer] sinds ongeveer een week bij hem werkte. Over [slachtoffer] verklaarde [verdachte] eveneens dat zij na bemiddeling van “ [bijnaam medeverdachte] ” voor hem was gaan werken. [verdachte] verklaarde verder dat beide vrouwen reeds op meerdere adressen in Nederland verbleven en dat ze nu op een camping op Belgisch grondgebied zaten. Deze camping zou zich bevinden op de [adres 2] te Maaseik, België. [verdachte] verklaarde dat hij beide vrouwen nu van hun huisadres had opgehaald en dat ze in Nederland zouden gaan werken. Hij verklaarde dat de communicatie met de escortdames door middel van “ [bijnaam medeverdachte] ” verliep en dat hij werkte volgens het volgende verdienmodel: 60% van de opbrengsten van de escortdames waren voor de escortdames en 40% van de opbrengst voor hem. [verdachte] gaf aan dat hij ze alleen ophaalde omdat de meisjes geen vervoer naar Nederland hadden. Verbalisant [verbalisant 2] is middels tussenkomst van een telefonische tolk Hongaars in gesprek gegaan met [slachtoffer] . Zij verklaarde onder meer het volgende: “Ik woon op een camping in België samen met mijn vriendin die ook in de auto zit. Ik ken de man die bij ons in de auto zat omdat hij een vriend is. Hij heet [verdachte] .”. Vervolgens is [slachtoffer 2] door verbalisant [verbalisant 2] middels tussenkomst van een telefonische tolk Hongaars gehoord en verklaarde onder meer het volgende: “Ik woon op een camping in België. Ik ken de man in de auto als [verdachte] . Het escortbedrijf van [verdachte] heet [bedrijf 1] . Ik sta samen met mijn vriendin bij hem ingeschreven in het escortbedrijf”. [1]
II. Getuigenverklaringen
Op 17 september 2013 heeft [slachtoffer 2] een getuigenverklaring afgelegd. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij begin september 2012 naar Nederland is gekomen. Zij kreeg een relatie met [betrokkene 1] en is samen met hem naar Nederland gekomen. Zij zijn naar de peetmoeder van [betrokkene 1] gegaan, [medeverdachte 1] . Na enkele dagen is zij begonnen als prostituee te werken. [slachtoffer] was al in Nederland voordat [slachtoffer 2] daar aankwam. Hierna kreeg [slachtoffer] een relatie met het broertje van [medeverdachte 1] , te weten [betrokkene 2] . [slachtoffer 2] en [slachtoffer] hebben gewerkt bij [verdachte] . Volgens [slachtoffer 2] kwam [slachtoffer] samen met haar bij dit escortbedrijf. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze medelijden met [slachtoffer] hadden gekregen, want [slachtoffer] werd mishandeld op de plaats waar ze eerst was en daarom hebben [medeverdachte 1] en haar broer [betrokkene 2] haar gekocht en haar bij hen gebracht zodat ze met hen kon zijn. Ze hebben € 500,- voor haar betaald. [medeverdachte 1] had van [verdachte] geld geleend en [slachtoffer] zo gekocht. Toen had [slachtoffer] dit geld voor [verdachte] afgewerkt. Volgens [slachtoffer 2] vertelde [slachtoffer] elke avond dat ze het slecht had en dat ze werd geslagen en mishandeld. [slachtoffer] woonde eerst op de camping aan de Hommerterweg in Amstenrade. Vandaar is [slachtoffer] door [medeverdachte 1] gekocht. [slachtoffer 2] heeft de vrouw op de foto’s 2451512007-16A en 2451512007-16B van het fotoboek herkend als [bijnaam medeverdachte] of [medeverdachte 1] . [2] Door de politie-eenheid Limburg is gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat op de foto’s 2451512007-16A en 2451512007-16B [medeverdachte 1] staat weergegeven. [3]
Op 9 juli 2013 heeft [slachtoffer] een getuigenverklaring afgelegd. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij in augustus 2012 naar Nederland is gegaan en in de prostitutie heeft gewerkt, in een bar. Ze spreekt enkel Hongaars. Zij is gaan werken bij [bedrijf 2] in Geleen. Ze heeft daarna ook gewerkt bij [bedrijf 3] in Kerkrade. Ze is van augustus 2012 tot januari 2013 in Nederland geweest. Het klopt dat zij in oktober 2012 samen met [slachtoffer 2] bij [verdachte] van escortbureau [bedrijf 1] in de auto zat.
Zij heeft bij [verdachte] gewerkt. Haar werknaam was [bijnaam slachtoffer] . [slachtoffer 2] heeft ook bij [verdachte] gewerkt. [4]
Op 10 maart 2016 heeft [slachtoffer] een getuigenverklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. Zij heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij [medeverdachte 2] kent. Zij kreeg ongeveer een maand na aankomst in Nederland een relatie met [betrokkene 2] , de broer van [medeverdachte 1] . Zij woonde toen op een camping. Zij is toen weggegaan van de camping en is bij [verdachte] gaan werken. Nadat zij de camping verliet, woonde zij met [betrokkene 2] . [betrokkene 2] en zij hebben ook bij [medeverdachte 1] gewoond. Zij was al samen met [betrokkene 2] toen zij nog op de camping verbleef. Ze heeft ongeveer 3-4 maanden bij [verdachte] gewerkt. [medeverdachte 2] wordt ook wel [bijnaam medeverdachte 2] genoemd. Zij is met [bijnaam medeverdachte 2] , de zoon van [bijnaam medeverdachte 2] en een vriend van [bijnaam medeverdachte 2] met de auto naar Nederland gekomen. [5]
Op 2 oktober 2013 heeft [getuige 1] een getuigenverklaring afgelegd. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij in een chalet op de camping in Amstenrade heeft gewoond en dat [medeverdachte 2] , de broer van haar partner, samen met zijn partner [betrokkene 3] , ook op de camping heeft gewoond en dat zij meisjes hebben meegenomen. [slachtoffer] was als eerste gekomen. [slachtoffer] was de vriendin van de zoon van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] . [slachtoffer] moest gaan werken zodat zij de rest kon onderhouden. [slachtoffer] werkte in een bar. Van [medeverdachte 2] heeft [getuige 1] gehoord dat [slachtoffer] niet bekende hoeveel zij verdiende en niet al haar geld gaf. Van [slachtoffer] heeft [getuige 1] gehoord dat [slachtoffer] ruzie heeft gehad met [medeverdachte 2] en dat [medeverdachte 2] haar een klap heeft gegeven. [getuige 1] herkent de vrouw op de foto’s 2451512007-37A, 2451512007-37B en 2451512007-37C uit het fotoboek als [slachtoffer] of [slachtoffer] [6] . Door de politie-eenheid Limburg is gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat op de foto’s genummerd 2451512007-37A, 2451512007-37B en 2451512007-37C [slachtoffer] staat weergegeven. [7]
Op 16 oktober 2013 heeft [getuige 1] aanvullend verklaard. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat [medeverdachte 1] is gebeld om een plek in een bar te regelen voor [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft twee of drie weken op de camping gezeten. Om de een of andere reden trok ze in bij [medeverdachte 1] . [8]
Op 10 september 2013 heeft [getuige 2] verklaard, zakelijk weergegeven, dat, nadat de politie aan [getuige 2] een kopie van de identiteitskaart van [slachtoffer] heeft getoond, zij haar kent als [bijnaam slachtoffer] . Ze werd door [bijnaam medeverdachte] gebracht. Ze sprak geen Nederlands, Duits of Engels, alles ging in het Hongaars en dat ging dan weer allemaal via [bijnaam medeverdachte] . [getuige 2] heeft verder verklaard dat zij van de chauffeurs bericht kreeg dat enkele van de meisjes zonder geld terugkeerden en dus thuis alles hadden moeten afgeven. Zij hadden niet eens geld om een pakje sigaretten te kopen. Een van de meisjes die alle geld afgaven was [bijnaam slachtoffer] (de artiestennaam voor mevrouw [slachtoffer] ). [9]
III. De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 2]
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 7 november 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij in augustus 2012 samen met [betrokkene 8] , [slachtoffer] en zijn zoon [medeverdachte 3] naar Nederland is gekomen met de auto van [betrokkene 8] . [slachtoffer] had helemaal niemand in Hongarije en niet eens wat te eten. Ze hebben toen met zijn allen gewoond in een caravan op de camping in Hoensbroek (het hof begrijpt: de camping in Amstenrade). [medeverdachte 2] herkent op foto 2451512007-37B uit het fotoboek [slachtoffer] . [10] Door de politie-eenheid Limburg is gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat op de foto genummerd 2451512007-37B [slachtoffer] staat weergegeven. [11]
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 7 november 2013 voorts verklaard, zakelijk weergegeven, dat [medeverdachte 1] in de tijd dat zij in Hoensbroek woonde vriendschap heeft gesloten met [slachtoffer] . [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] vaak meegenomen. Een keer kwam [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] en zei dat hij zich niet druk moest maken, dat hij rustig moest worden en dat zij geld voor hem zou regelen. [slachtoffer] heeft [medeverdachte 1] gebeld en gevraagd haar op te halen. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] later opgehaald en toen heeft hij geld gehad van [medeverdachte 1] . [12]
IV. De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1]
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 22 augustus 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij [slachtoffer] gewoon geholpen heeft. [slachtoffer] wilde ook eigenlijk niet dit werk doen. Zij had [verdachte] gesproken en gezegd dat zij wel een meisje had voor hem, maar dat hij daar wel
€ 500,- voor moest betalen. [13]
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 2 september 2013 verklaard dat de werknaam van [slachtoffer] ‘ [bijnaam slachtoffer] ’ is. [14]
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 3 september 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij [slachtoffer] gebeld had met de vraag waarom zij niet kwam werken. [slachtoffer] heeft gezegd dat zij klappen had gehad en niet kon komen werken. Als ze [betrokkene 9] € 500,- zou betalen, dan had [slachtoffer] geen last meer van hen. Dit heeft zich afgespeeld in september van 2012. [slachtoffer] heeft gezegd ‘ik kom vrij, ze laten me met rust als ik die € 500,- neerleg’. [verdachte] heeft hierop gereageerd. [verdachte] had aangegeven dat het een lening zou zijn en dat [slachtoffer] dit zou terugbetalen. [15]
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 3 september 2013 voorts verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij [bijnaam slachtoffer] heeft geregeld voor [verdachte] en dat het klopt dat [verdachte] € 500,- heeft betaald voor [bijnaam slachtoffer] . [verdachte] gaf haar het geld. Die mensen kwamen aanlopen. Achter die man kwam [bijnaam slachtoffer] aanlopen. Zij heeft die man het geld overhandigd en het meisje [bijnaam slachtoffer] sprong in de auto. Die man is [betrokkene 9] . [16]
V. De verklaringen van verdachte [verdachte]
De verdachte [verdachte] heeft op 20 augustus 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij een escortbedrijf heeft, genaamd [bedrijf 1] . Op 20 oktober 2012 is hij gecontroleerd door de Koninklijke Marechaussee (KMar) op de Maaseikerweg te Roosteren. Hij had op dat moment twee Hongaarse vrouwen in zijn auto, [slachtoffer] en [slachtoffer 2] . Hij heeft toen meegedeeld dat hij aan deze vrouwen was gekomen door tussenkomst van [bijnaam medeverdachte] . Voorheen haalde hij deze dames in Heerlen op, maar op enig moment kreeg hij een telefoontje van de broer van [bijnaam medeverdachte] , [betrokkene 9] , dat de dames op de camping in Maaseik zaten. Toen heeft hij ze op deze camping opgehaald. Die avond is hij gecontroleerd door de KMar. [bijnaam medeverdachte] is een Hongaarse vrouw. Hij heeft haar leren kennen in [bedrijf 2] . Hij had toen al een escortbedrijf en sprak daar met haar over. Zij bood hem aan dat zij meisjes kon leveren ten behoeve van [bedrijf 1] . De eerste meisjes waren de beide meiden die hij in de auto had toen hij door de Marechaussee werd gecontroleerd. Hun artiestennamen zijn [bijnaam slachtoffer 2] en [bijnaam slachtoffer] . [17]
De verdachte [verdachte] heeft op 20 augustus 2013 voorts verklaard, zakelijk weergegeven, dat [slachtoffer] alleen Hongaars sprak. Als hij iets moest weten, was het [bijnaam medeverdachte] die als tolk optrad. [slachtoffer] en [slachtoffer 2] hebben enkele weken voor hem gewerkt. Hij heeft een keer een bedrag aan iemand betaald zodat een meisje kon werken voor [bedrijf 1] . Hij heeft toen
€ 500,- betaald op de camping aan een Hongaarse man. [bijnaam medeverdachte] was daarbij aanwezig. Het ging om [bijnaam slachtoffer] . [bijnaam medeverdachte] zei dat ze een meisje wist maar dat de man € 500,- voor haar wilde hebben. Hij heeft toen € 500,- aan een vent betaald.. [bijnaam medeverdachte] zei tegen hem dat die man € 500,- wilde hebben voor dat meisje en dat meisje dan met rust zou laten. Het zou dan zijn meisje worden. Ze zou dan voor hem mogen werken. [bijnaam medeverdachte] , de man en [bijnaam slachtoffer] stapten bij hem in de auto en spraken verder Hongaars. Hij denkt dat hij toen de standaardvragen aan [bijnaam medeverdachte] heeft gevraagd: of ze gewillig is, hoe ze het bij klanten doet. Wat ze wel doen en wat ze niet doen. Hij denkt dat hij ook heeft uitgelegd dat niets moet en dat ze best wel een klant mogen weigeren als ze dat nodig vinden. Hij denkt dit omdat dit zijn standaardpraatje is bij een sollicitatiegesprek. Hij heeft € 500,- betaald omdat hij dringend om dames verlegen zat. Hij heeft kleren met [bijnaam slachtoffer] gekocht, haar laten douchen en met haar gewinkeld, omdat ze er niet uitzag. [18]
De verdachte [verdachte] heeft op 21 augustus 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat de vrouw op de hem getoonde foto (foto van medeverdachte [medeverdachte 1] ) [bijnaam medeverdachte] is. Hij leerde [bijnaam slachtoffer] kennen buiten bij de camping. Hij stond buiten de camping te wachten. Toen kwam die vent samen met [bijnaam medeverdachte] en [bijnaam slachtoffer] . Hij was naar de camping gereden omdat [bijnaam medeverdachte] hem gebeld had dat zij een meisje had. Dit meisje was [bijnaam slachtoffer] . Zij kwamen naar hem toe. Hij zat in zijn auto te wachten. [bijnaam slachtoffer] zag er onverzorgd uit, maar daar kon hij doorheen kijken. Hij heeft haar verzorgd zoals hij gisteren al verklaarde en toen was zij weer toonbaar. Hij heeft haar aangenomen en € 500,- aan die man gegeven. Hij kon niet met [bijnaam slachtoffer] praten. Zij sprak geen Nederlands. Die man vertelde hem via [bijnaam medeverdachte] dat hij onkosten had gemaakt voor [bijnaam slachtoffer] . [bijnaam medeverdachte] had hem dit al tevoren gezegd. Hij ging akkoord. De man sprak ook geen Nederlands, [bijnaam medeverdachte] trad op als tolk. Hij wist niet welke onkosten die man had gemaakt. Hij heeft dit ook niet gevraagd. Hij heeft gewoon betaald. Hij gaf het geld aan [bijnaam medeverdachte] . Hij sprak met [bijnaam medeverdachte] af dat [bijnaam slachtoffer] niet bij hem intern kwam, maar dat hij haar telkens zou ophalen en thuisbrengen op de [adres 3] in Heerlen. Met [bijnaam slachtoffer] zelf kon hij geen afspraken maken, want zij sprak geen Nederlands. Hij maakte deze afspraken met [bijnaam medeverdachte] en ook wel met [betrokkene 9] , in de tijd dat hij met [bijnaam slachtoffer] verkering had. Hij communiceerde met [bijnaam slachtoffer] en [bijnaam slachtoffer 2] alleen via [bijnaam medeverdachte] of [betrokkene 9] . Desgevraagd heeft hij verklaard op de vraag wat hij gister bedoelde met ‘met rust laten’ dat [bijnaam slachtoffer] dan van die camping af zou mogen of kunnen. Zij kon toen terecht op de [adres 3] in Heerlen. In die tijd had [bijnaam slachtoffer] een relatie met [betrokkene 9] . [19]
De verdachte [verdachte] heeft op 22 augustus 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij met [bijnaam medeverdachte] heeft afgesproken dat hij het geld dat hij voor [bijnaam slachtoffer] betaald had zou inhouden van het door [bijnaam slachtoffer] verdiende geld bij hem. [20]
Overwegingen van het hof
Ten aanzien van feit 1:
Verklaringen van slachtoffers spelen in de regel een belangrijke rol in de bewijsvoering van mensenhandelzaken. Het feit dat een slachtoffer geen belastende verklaring heeft afgelegd staat aan een bewezenverklaring echter niet in de weg.
[slachtoffer] heeft geen aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij vrijwillig in de prostitutie heeft gewerkt en dat van dwang in welke zin dan ook geen sprake is geweest. Het waarheidsgehalte van de verklaringen van [slachtoffer] moet echter worden betwijfeld. Haar verklaringen bevatten aantoonbare onjuistheden. Zo verklaart zij in haar eerste verklaring afgelegd op 9 juli 2013 gedetailleerd over hoe zij alleen met een microbus naar Nederland is gereisd en is gaan wonen bij Moni Pida op de tweede etage in een gebouw met meerdere woningen. Zij rept met geen woord over medeverdachte [medeverdachte 2] . Desgevraagd verklaart zij dat zij buiten de mensen die zij had genoemd verder niemand kende in Nederland.
[slachtoffer] is op 10 maart 2016 door de rechter-commissaris gehoord. Daar verklaart ze aanvankelijk opnieuw dat zij alleen naar Nederland is gekomen. Later in het verhoor, na indringende confrontatie met de andersluidende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] , die kort voor haar door de rechter-commissaris is gehoord, verklaart ze dat ze met medeverdachte [medeverdachte 2] en diens zoon en vriend naar Nederland is gereisd. Ze verklaart in dat verhoor ook dat ze – in tegenstelling tot wat zij eerder verklaarde – op een camping heeft gewoond tot het moment dat zij bij verdachte [verdachte] is gaan werken.
Bij de beoordeling van de verklaring van [slachtoffer] neemt het hof ook de verklaring in aanmerking van [getuige 3] , die onder andere verklaart dat [slachtoffer] achttien jaar was toen ze met straatprostitutie begon, in Pees en bij de verkeerde pooiers was. Zij verklaart voorts dat deze pooiers een deel van haar rechteroor afgesneden hebben omdat ze haar geld niet had afgegeven. Ze had al dagen niet gegeten. Zij verklaart voorts dat [slachtoffer] daar de broer van [bijnaam medeverdachte] (het hof begrijpt medeverdachte [medeverdachte 1] ) heeft ontmoet. [21] [getuige 3] verklaarde voorts dat zij zondag 30 juni 2013 voor het laatst telefonisch contact had gehad met
[slachtoffer] . [getuige 3] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] heeft verteld dat ze de Nederlandse politie zou kunnen helpen door aangifte te doen. [slachtoffer] had haar echter te kennen gegeven dat zij dit niet durfde vanwege [medeverdachte 1] en erbij heeft verteld dat als [medeverdachte 1] "weg" zou zijn, dat zij dan zou ze wel zou durven te praten. [22]
Het hof acht op grond van de afgelegde verklaringen voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het feit dat [verdachte] een bedrag van € 500,- heeft betaald om [slachtoffer] te mogen meenemen.
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat [slachtoffer] samen met medeverdachte [medeverdachte 2] naar Nederland is gekomen. Ze verbleef bij medeverdachte [medeverdachte 2] op de camping in Amstenrade en is gaan werken in de prostitutie. Op enig moment is verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte 1] , [slachtoffer] gaan ophalen op de camping in Amstenrade. De verdachte heeft bij die gelegenheid middels tussenkomst van medeverdachte [medeverdachte 1] aan medeverdachte [medeverdachte 2] € 500,- betaald. In ruil voor dit bedrag zou [slachtoffer] bij de verdachte gaan werken. Uit de verklaringen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en de verdachte én het feit dat [slachtoffer] na het betalen van het geldbedrag is meegegaan met verdachte, blijkt voorts dat er een verband bestond tussen het vertrek van de camping van [slachtoffer] en het betalen van het geldbedrag aan medeverdachte [medeverdachte 2] : [slachtoffer] mocht de camping verlaten als bedoeld geldbedrag zou worden betaald. [slachtoffer] werd het door de verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 2] betaalde bedrag verschuldigd aan verdachte, welke schuld zij zou afbetalen met het geld dat zij bij verdachte zou gaan verdienen. Een en ander is geregeld door medeverdachte [medeverdachte 1] , die – in tegenstelling tot beide andere verdachten – zowel de Nederlands als de Hongaarse taal machtig is. [slachtoffer] is vervolgens meegegaan naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] . [slachtoffer] is bij de verdachte gaan werken en heeft afbetaald op vorenbedoelde schuld.
Dit alles leidt tot het oordeel dat de navolgende uitvoeringshandelingen wettig en overtuigend bewezen zijn, in dier voege dat verdachte samen met anderen:
  • een bedrag van € 500,- heeft betaald zodat [slachtoffer] voor hem kon gaan werken;
  • die [slachtoffer] als prostituee heeft laten werken in zijn escortbedrijf;
  • tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij hem, verdachte, geld schuldig was.
Ter zake van de overige in de tenlastelegging genoemde uitvoeringshandelingen is het hof van oordeel dat daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De verdachte zal ter zake van deze uitvoeringshandelingen partieel worden vrijgesproken.
Het hof moet vervolgens toetsen of één van de tenlastegelegde ‘sub-varianten’ van artikel 273f Sr wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
I. Ten aanzien van de ten laste gelegde ‘sub 1-variant’
Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f lid 1 sub 1 Sr wordt gekeken naar drie elementen, te weten 1) een aantal handelingen, 2) een aantal dwangmiddelen en 3) het oogmerk van uitbuiting. Om tot een bewezenverklaring te komen moet er sprake zijn van een of meer handelingen onder uitoefening van een dwangmiddel met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Tussen handelingen en dwangmiddelen dient een causaal verband te bestaan in die zin dat de handelingen worden mogelijk gemaakt door het aanwenden van de middelen.
In het kader van de beoordeling van de tenlastegelegde ‘sub-variant 1’ stelt het hof vast dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen. Om deze reden zal het hof de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde ‘sub 1-variant’.
II. Ten aanzien van de ten laste gelegde ‘sub 4- en sub 6-variant’
Waar de gedragingen van artikel 273f lid 1 sub 1 Sr zien op de activiteit die op de uiteindelijke uitbuiting is gericht, heeft sub 4 primair het oog op de uitbuiting zelf [23] . Artikel 273f lid 1 sub 4 Sr ziet allereerst op het met een dwangmiddel iemand dwingen dan wel bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten. De arbeid of dienstverlening hoeft niet al plaats te hebben gevonden. Het gaat er om dat iemand in de feitelijke situatie komt te verkeren waarin deze zich beschikbaar stelt tot het verrichten van die arbeid of arbeid.
Artikel 273f lid 1 sub 4 Sr ziet voorts op het onder de in lid 1 sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling ondernemen waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten.
Uitbuiting moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr. Dit betekent dat voor bewezenverklaring van een op artikel 273f lid 1 sub 4 Sr toegesneden tenlastelegging is vereist dat op grond van de omstandigheden van het geval uitbuiting komt vast te staan [24] . Bij gedwongen tewerkstelling in de seksindustrie is, gelet op de aard van het werk, sprake van uitbuiting omdat de lichamelijke integriteit per definitie in geding is.
Van een uitbuitingssituatie in de seksindustrie zal sprake zijn als betrokkene verkeert in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Het ingezette dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt dan wel dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingsituatie te onttrekken. De uitbuiting kan ook bestaan in een combinatie van verschillende dwangmiddelen (HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4004). De instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant, indien een van de dwangmiddelen is gebruikt. Een beperking van de keuzevrijheid is voldoende om het gedwongen karakter aan te nemen.
Misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en bewegen tot prostitutiewerkzaamheden
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] zich in Nederland in een kwetsbare positie bevond. Zij kende hier buiten [medeverdachte 2] c.s. en [medeverdachte 1] c.s. niemand. Afgaande op de verklaring van de verdachte zag zij er verwaarloosd uit. Zij sprak enkel Hongaars en kon niet communiceren met de verdachte. Zij was de taal niet machtig, was voor haar huisvesting afhankelijk van anderen en had – kennelijk – niet de beschikking over eigen financiële middelen. Dat zij blijkbaar niet over enig geld beschikte was voor verdachte ook kenbaar, nu de verdachte zelf heeft verklaard dat hij zelfs de kapper voor haar moest betalen. Verdachten waren van deze omstandigheden dan ook op de hoogte.
Voorts blijkt uit het dossier ten aanzien van deze omstandigheden waarin [slachtoffer] verkeerde nog het volgende. [slachtoffer] was eerder in de prostitutie werkzaam in [bedrijf 2] . Zij werd tijdens deze werkzaamheden mishandeld, zoals uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt, en moest haar geld afgeven, zoals uit de verklaring van [getuige 2] en [getuige 1] blijkt. Verdachte kon uit het feit dat [slachtoffer] in het geheel niet over financiën beschikte, terwijl zij in de prostitutie werkzaam was, afleiden dat zij het door haar zelf verdiende geld niet mocht houden. Zoals hierboven aangehaald heeft [medeverdachte 1] verklaard dat zij [slachtoffer] heeft leren kennen in de Club, dat zij echt een klein meisje was. Zij verklaart voorts dat [slachtoffer] een keer niet kwam opdagen en toen bleek dat zij in elkaar was geslagen. [medeverdachte 1] verklaart dat zij toen [verdachte] heeft gesproken en gezegd heeft dat zij wel een meisje had voor hem en dat hij daar wel 500 euro
voor moest betalen.
Dit zijn de omstandigheden waarin [slachtoffer] verkeerde toen verdachte een bedrag van € 500,- aan [medeverdachte 2] betaalde, zodat zij voor hem kon komen werken. Verdachte verklaart hierover - zoals hierboven bij de bewijsmiddelen aangehaald - het volgende:
"
V: In hoeverre werd door u een bedrag aan iemand betaald, zodat een meisje kon gaan
'werken' voor [bedrijf 1] ?
A: Dat heb ik inderdaad eens gedaan. Ik heb toen 500 euro betaald, dat was op de
camping aan een Hongaarse man. Dat meisje had alles. Ik heb inderdaad dat bedrag
gegeven om aan dat meisje te komen. [bijnaam medeverdachte] was daarbij aanwezig. Ik herinner me nu dat
het om [bijnaam slachtoffer] ging. [bijnaam medeverdachte] zei dat ze een meisje wist maar dat de man 500 euro voor haar
wilde hebben. Ik zat dringend verlegen om meisjes. Ik heb toen de fout gemaakt om
inderdaad 500 euro te betalen. Ik heb toen 500 euro aan een vent betaald. Ik zou die vent
zo terug herkennen. Het leek wel een ongelukkig mongooltje, een vies
smerig ventje.
V: Wat was de relatie tussen [bijnaam slachtoffer] en die man waaraan je betaald hebt?
A: Geen idee.
V: Waarom zou die man recht hebben op 500 euro voor [bijnaam slachtoffer] ?
A: Geen idee. [bijnaam medeverdachte] zij tegen mij dat die man 500 euro wilde hebben voor dat meisje en dat
meisje dan met rust zou laten. Het zou dan mijn meisje worden. Ze zou dan voor mij
mogen werken.
Het bedrag is bovendien door verdachte niet aan [slachtoffer] zelf, maar aan [medeverdachte 2] ter beschikking gesteld, zodat [slachtoffer] voor verdachte kon gaan werken.
Verdachte heeft dus via medeverdachte [medeverdachte 1] een bedrag aan een onbekende man op een camping gegeven, zodat [slachtoffer] de camping kon verlaten en voor hem kon komen werken. Vervolgens wordt dit als een schuld van het meisje aan verdachte beschouwd, welke schuld zij middels haar werkzaamheden voor verdachte kan en moest afbetalen. Dat er daadwerkelijk een schuld zou bestaan van [slachtoffer] aan [medeverdachte 2] , komt niet naar voren uit de verklaring van de verdachte en is niet door de verdachte geverifieerd. Kortom, [slachtoffer] moest dit door verdachte aan [medeverdachte 2] – die [slachtoffer] mishandelde en waaraan zij haar inkomsten moest afstaan – betaalde bedrag terugverdienen met werk in de prostitutie in het escortbedrijf van verdachte. [slachtoffer] moest derhalve een in een dwangsituatie aangegane schuld bij verdachte inlossen met prostitutiewerkzaamheden voor verdachte. Naar het oordeel van het hof is het allereerst volstrekt onredelijk en onrealistisch dat een betaling van verdachte aan een eerdere pooier van [slachtoffer] , welke betaling diende om haar met rust te laten en zodat zij voor verdachte zou kunnen gaan werken, als een schuld van [slachtoffer] aan de verdachte wordt beschouwd. Het geld is tenslotte niet door verdachte aan [slachtoffer] gegeven. Van een daadwerkelijke schuld van [slachtoffer] aan verdachte was in feite dan ook helemaal geen sprake. Echter, onder druk van de erbarmelijke omstandigheden waarin [slachtoffer] verkeerde, en waarvan verdachte bovendien op de hoogte was, had [slachtoffer] niet de vrijheid om te kiezen en kon zij dan ook niet anders dan accepteren dat zij nu een schuld bij verdachte had die zij middels prostitutiewerkzaamheden voor verdachte diende af te betalen. De erbarmelijke situatie waarin [slachtoffer] ten tijde van de ‘koop’ van haar door verdachte verkeerde, blijken op schrijnende wijze uit de omstandigheden waaronder de ‘overdracht’ plaatsvond. [slachtoffer] zat in de auto zat met verdachte en [medeverdachte 1] , ze is vertrokken bij de mensen waarmee zij naar Nederland is gekomen, ze had geen geld, ook niet om naar huis te gaan, ze had geen onderdak, ze had niet meer dan het tasje dan ze bij zich had, ze was onverzorgd en ze sprak alleen Hongaars. Onder die omstandigheden gaf verdachte haar te kennen dat hij zojuist een bedrag voor haar had betaald, zij dus een schuld van € 500 aan hem had, hij een escortbedrijf had en zij bij hem in het escortbedrijf kon gaan werken om die schuld af te betalen. Dit is te beschouwen als een zodanig hulpeloze en hopeloze situatie voor [slachtoffer] dat van enige vrijwilligheid harerzijds om bij verdachte te gaan werken geen sprake kan zijn geweest. Onder die omstandigheden kan dan ook niet worden gezegd dat [slachtoffer] uit vrije wil werkzaamheden als prostituee is gaan verrichten voor de verdachte. Zij werd onder bovengenoemde omstandigheden daartoe in feite gedwongen.
Aangenomen kan worden dat een mondige prostituee die de gevolgen van haar handelingen overziet en in staat is zelfstandig beslissingen te nemen, een dergelijke deal niet zou aangaan. Met voormelde deal hebben verdachten dan ook misbruik gemaakt van het overwicht dat zij op [slachtoffer] hadden, voortvloeiend uit de feitelijke omstandigheden en zo de kwetsbare positie van [slachtoffer] misbruikt, als gevolg waarvan [slachtoffer] werk in de prostitutie heeft moeten verrichten. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] misbruik hebben gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer] en van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht op [slachtoffer] en dat deze dwangmiddelen ertoe hebben geleid dat [slachtoffer] prostitutiewerkzaamheden moest blijven verrichten. Verdachte heeft voordeel bij deze deal gehad doordat hij hierdoor een meisje ter beschikking kreeg voor zijn escortbedrijf terwijl hij dringend om meisjes verlegen zat.
De verdachte heeft zijn eigenbelang – de verdachte zat dringend om dames verlegen – voorrang gegeven boven het belang van [slachtoffer] om te worden gevrijwaard van dwang in welke zin dan ook ten aanzien van haar werkzaamheden in de prostitutie.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er is sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten. Dat ieder van hen daarbij zijn eigen belang had, doet daaraan niet af.
Verweren raadsman
De verweren houden in dat er geen sprake kan zijn van bewezenverklaring van het bestanddeel uitbuiting. Ter zake van de verweren van de raadsman overweegt het hof dat deze door de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen zijn weerlegd. Aanvullend daarop overweegt het hof nog als volgt. Door de raadsman wordt naar voren gebracht dat verdachte het feit ontkent en het betaalde bedrag gezien moet worden als een voorschot op het loon van [slachtoffer] of een overname van een lening. Beide stellingen zijn naar het oordeel van het hof niet overeenkomstig hetgeen uit het dossier naar voren komt. Zoals hierboven uiteengezet heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij een bedrag van € 500 heeft betaald zodat een meisje bij hem kon komen werken, hij had dringend meisjes nodig. Tevens heeft hij tegenover de politie verklaard dat hij niet wist waarom dat bedrag betaald moest worden. Hij verklaart dat het bedrag werd betaald zodat diegene het meisje met rust zou laten en zij voor hem kon gaan werken. Zoals hierboven uiteengezet is er onder deze omstandigheden geen sprake van een reële schuld van [slachtoffer] die door de nieuwe werkgever wordt betaald of overgenomen.
Dat het bedrag ook door andere werkzaamheden dan prostitutie zou kunnen worden terugbetaald is natuurlijk volstrekt irreëel. Verdachte betaalt het bedrag zodat [slachtoffer] bij hem kan komen werken. [slachtoffer] spreekt alleen Hongaars en heeft geen geld voor onderdak of vervoer. En in ieder geval kan het hof vaststellen dat verdachte niet heeft verklaard dat hij haar heeft meegedeeld dat deze schuld op een andere wijze betaald zou kunnen worden.
Verweer verdachte
Ter zitting heeft de verdachte betoogd dat [slachtoffer] niet voor hem heeft gewerkt, omdat haar papieren niet in orde waren. Met betrekking tot dit verweer verwijst het hof naar het hierboven staande waar is overwogen dat het niet gaat om het daadwerkelijk verrichten van werk, maar om het zich ter beschikking moeten stellen om zich te prostitueren in het bedrijf van de verdachte. Bovendien komt uit de bewijsmiddelen, onder andere de verklaring van de verdachte zelf tegenover de politie, naar voren dat [slachtoffer] wel gedurende enige tijd voor de verdachte heeft gewerkt. Hieruit volgt dat de verdachte voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer] .
III. Ten aanzien van de ten laste gelegde ‘sub 9-variant’
In het kader van de beoordeling van de tenlastegelegde ‘sub-variant 9’ stelt het hof vast dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte [slachtoffer] gedwongen heeft hem te bevoordelen uit haar inkomen uit de prostitutie. Om deze reden zal het hof de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde ‘sub 9-variant’.
Conclusie
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] samen met anderen heeft uitgebuit in de zin van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr en daaruit zelf opzettelijk voordeel heeft getrokken als bedoeld in artikel 273f lid 1 sub 6 Sr.
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte heeft op 21 oktober 2012 [slachtoffer] en [slachtoffer 2] naar Nederland vervoerd vanuit België zodat zij in zijn escortbedrijf konden komen werken. Dit blijkt uit de eigen verklaring van verdachte, de verklaringen van [slachtoffer] en [slachtoffer 2] en het proces-verbaal van bevindingen van de controle waarbij een en ander door de KMar is geconstateerd.
Deze gedraging is mogelijk strafbaar ingevolge het bepaalde in artikel 273f lid 1 sub 3 Sr. De in artikel 273f lid 1 sub 3 Sr omschreven gedragingen zijn evenwel alleen strafbaar als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (Hoge Raad 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309). Deze gedragingen kunnen derhalve eerst als mensenhandel worden bestraft als uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan voormelde voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Uitbuiting moet daarbij worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 3, Sr (Hoge Raad van 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, r.o. 2.4.1 en 2.4.2).
Onder feit 1 is verdachte – kortweg – de uitbuiting van [slachtoffer] ten laste gelegd. Dit feit is wettig en overtuigend bewezen. Het verdachte onder feit 2 tenlastegelegde kan ten aanzien van [slachtoffer] derhalve ook bewezen worden verklaard. Voor de bewijsvoering van de uitbuiting van [slachtoffer] verwijst het hof naar het onder feit 1 overwogene.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
Zij heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair de vrijspraak van de verdachte bepleit. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat artikel 9a Sr dient te worden toegepast. Zij heeft in dit verband gewezen op de zware consequenties die deze strafzaak reeds voor de verdachte heeft gehad. Hij is zijn escortbedrijf kwijtgeraakt en ontving geruime tijd geen uitkering. Inmiddels ontvangt de verdachte wel een uitkering, maar leeft hij op het bestaansminimum. Daarnaast kampt de verdachte met behoorlijke medische klachten en ondervindt hij psychische klachten. De raadsvrouw heeft ook gewezen op het grote tijdsverloop in deze zaak. De raadsvrouw ziet geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, nu de verdachte zijn bedrijf reeds is kwijtgeraakt en ook geen nieuwe vergunning voor een dergelijke onderneming van de gemeente zal krijgen. Geheel subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf dan wel een taakstraf op te leggen.
Het oordeel van het hof
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met de rechtbank constateert het hof het volgende.
De verdachte heeft [slachtoffer] uitgebuit door € 500 euro aan [medeverdachte 3] te betalen en dit bedrag vervolgens door [slachtoffer] terug te laten betalen met het geld dat zij in zijn escortbureau met prostitutiewerkzaamheden moest verdienen. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij de helpende hand wilde bieden aan [slachtoffer] , is van hulp geen sprake geweest. Verdachte heeft misbruik gemaakt van – onder meer – haar kwetsbare positie en haar daardoor bewogen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden in zijn escortbedrijf. De verdachte heeft daaruit ook nog voordeel getrokken. Dit is een zeer ernstig feit.
De verdachte heeft een geldbedrag betaald om [slachtoffer] in zijn escortbedrijf te werk te kunnen stellen. Als exploitant van een escortbedrijf droeg de verdachte een extra verantwoordelijkheid om seksuele uitbuiting te voorkomen. Dat de verdachte deze verantwoordelijkheid om opportunistische redenen heeft veronachtzaamd, acht het hof zeer laakbaar. Mensenhandel, waarbij iemand in de prostitutie wordt gebracht, is immers een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten doorgaans nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan ondervinden.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheden dat
  • de uitbuiting een relatief korte periode betreft;
  • verdachte ter zake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld;
  • na het tijdstip waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken en
  • het voorarrest en de beschuldigingen voor verdachte verstrekkende gevolgen hebben gehad, in die zin dat hij zijn bedrijf is kwijtgeraakt, depressief is geraakt en in de bijstand terecht is gekomen.
Alles overwegende acht het hof in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 20 augustus 2013, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 13 april 2017. In eerste aanleg is derhalve sprake van een schending van de redelijke termijn met een periode van ongeveer 1 jaar en 8 maanden. Verdachte heeft op 1 mei 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 17 maart 2022, bijna 5 jaar na het instellen van het hoger beroep. De behandeling in hoger beroep wordt dan ook niet afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het ingestelde hoger beroep. In hoger beroep is derhalve tevens sprake van een schending van de redelijke termijn en wel met een periode van ruim 2 jaar en 10 maanden. De totale overschrijding van de redelijke termijn bedraagt 4 jaar en 6 maanden. Het hof ziet hierin aanleiding om een andere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijding.
Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden op zijn plaats zou zijn. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting zal het hof in plaats daarvan een voorwaardelijke gevangenisstraf van die duur opleggen.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde, voor zover betrekking hebbend op [slachtoffer 2] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 17 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2012, p. 1708 tot en met 1712.
2.Proces-verbaal van getuigenverhoor [slachtoffer 2] d.d. 17 september 2013, p. 1774 tot en met 1805.
3.Lijst fotonummers / namen personen onderzoek Plataan, p. 139 tot en met 141.
4.Proces-verbaal van getuigenverhoor [slachtoffer] d.d. 9 juli 2013, p. 1738 tot en met 1773.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris d.d. 10 maart 2016, zonder doornummering, blad 1 tot en met 21.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 2 oktober 2013, p. 1992 tot en met 2012.
7.Lijst fotonummers / namen personen onderzoek Plataan, p. 139 tot en met 141.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 16 oktober 2013, p. 2022 tot en met 2029.
9.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 16 april 2013, p. 1886-1911.
10.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] d.d. 7 november 2013, p. 2101 tot en met 2116.
11.Lijst fotonummers / namen personen onderzoek Plataan, p. 139 tot en met 141.
12.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] d.d. 7 november 2013, p. 2117 tot en met 2123.
13.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 22 augustus 2013, p. 2030 tot en met 2034.
14.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 2 september 2013, p. 2035 tot en met 2046.
15.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 3 september 2013, p. 2047 tot en met 2052.
16.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 3 september 2013, p. 2053 tot en met 2061.
17.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 20 augustus 2013, p. 2062 tot en met 2069.
18.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 20 augustus 2013, p. 2070 tot en met 2072.
19.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 21 augustus 2013, p. 2073 tot en met 2082.
20.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 22 augustus 2013, p. 2083 tot en met 2094.
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , d.d. 1 juli 2013, p. 1949.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 8 juli 2013, p. 1970.
23.TK 2003-2004, 29 291, nr. 3, p. 18.
24.Hoge Raad 5 april 2016, HR:NL:HR:2016:554, r.o. 2.4.2 t/m 2.4.4.