ECLI:NL:GHSHE:2022:2661

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
200.305.311_01 en 200.308.277_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf en zorgregeling in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, zijn twee hoger beroepen aan de orde. De eerste zaak betreft de man die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2021, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige 2] was vastgesteld bij de vrouw. De man verzoekt het hof om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij hem te bepalen, evenals een zorgregeling waarbij de regie ligt bij de gecertificeerde instelling (GI). De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking in stand te laten. De tweede zaak betreft de vrouw die in hoger beroep is gekomen tegen de beschikking van 9 februari 2022, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] werd verlengd. De vrouw verzoekt het hof om deze machtiging niet te verlengen, terwijl de GI verzoekt om de machtiging te verlengen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de opvoedsituatie van de kinderen en de zorgen over de opvoedvaardigheden van de vrouw. Het hof oordeelt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de man moet worden bepaald, omdat hij in staat is om voor de kinderen te zorgen en de huidige situatie in het belang van de kinderen is. De machtiging tot uithuisplaatsing wordt niet verlengd, omdat het belang bij deze machtiging is komen te ontvallen. De zorgregeling wordt vastgesteld onder regie van de GI, die de vorm, frequentie en duur zal bepalen. De verzoeken van de vrouw tot kinderalimentatie worden afgewezen, omdat de man de kosten van de dagelijkse verzorging van [minderjarige 2] draagt. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 juli 2022
Zaaknummers: 200.305.311/01 en 200.308.277/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/01/366266 / FA RK 20-6544 (echtscheiding),
C/01/377236 / JE RK 21-1866 en C/01/377239 / JE RK 21-1867 (verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing)
In de zaak met
zaaknummer 200.305.311/01:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.M. Bakker,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.A. Korver.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , vestiging [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In de zaak met
zaaknummer 200.308.277/01:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr R. Korver,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , vestiging [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.M. Bakker.
In
beide zaken:
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

in de zaak met zaaknummer 200.305.311/01
1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2021, uitgesproken onder zaaknummer C/01/366266 / FA RK 20-6544.
in de zaak met zaaknummer 200.308.277/01
1.2.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch van 9 februari 2022, uitgesproken onder zaaknummers C/01/377236 / JE RK 21-1866 en C/01/377239 / JE RK 21-1867.

2.Het geding in hoger beroep

in de zaak met zaaknummer 200.305.311/01
2.1.
De man is op 17 januari 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 19 oktober 2021.
2.2.
De vrouw heeft op 17 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een V-formulier, met een deel van het procesdossier eerste aanleg, van de advocaat van de man d.d. 24 januari 2022;
- een V-formulier met productie van de advocaat van de man d.d. 27 juni 2022.
in de zaak met zaaknummer 200.308.277/01
2.4.
De vrouw is op 22 maart 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 9 februari 2022.
2.5.
De man heeft op 13 april 2022 een verweerschrift ingediend.
2.6.
De GI heeft op 3 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
2.7.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 2 februari 2022;
- een brief met producties van de GI, ingekomen d.d. 30 juni 2022;
in beide zaken
2.8.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een V-formulier met producties van de advocaat van de vrouw d.d. 21 juni 2022 (tevens ingediend d.d. 23 juni 2022);
- een V-formulier met producties van de advocaat van de man d.d. 22 juni 2022;
- een V-formulier met productie van de advocaat van de vrouw d.d. 24 juni 2022;
- de door de advocaat van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling voorgedragen pleitaantekeningen.
2.9.
Het hof heeft aanleiding gezien om beide zaken gezamenlijk te behandelen en daarop te beslissen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juli 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Bakker (via cms-verbinding);
- de vrouw, bijgestaan door mr. Korver;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] (via telefonische verbinding).

3.De feiten

in beide zaken
3.1.
De man en de vrouw zijn op 14 januari 2020 te [plaats] met elkaar gehuwd. Zij zijn in augustus 2020 feitelijk uit elkaar gegaan. Bij de beschikking van 19 oktober 2021 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 13 december 2021 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
Zij oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
3.3.
Bij beschikking van 18 februari 2021 heeft de kinderrechter, op verzoek van de raad, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 20 februari 2021 tot 20 februari 2022. De ondertoezichtstelling van de kinderen is laatstelijk verlengd bij de beschikking van 9 februari 2022 tot 20 februari 2023.
3.4.
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking van 19 oktober 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, verder bepaald dat:
- [minderjarige 1] de hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben;
- [minderjarige 2] de hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben;
- de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige 2] met ingang van de datum van die beschikking als volgt zal zijn:
- [minderjarige 2] verblijft maandagmiddag uit school/kinderverblijf tot donderdagochtend naar school/kinderverblijf bij de vrouw en donderdagmiddag uit school/kinderverblijf tot maandagochtend naar school/kinderverblijf bij de man;
- [minderjarige 2] verblijft ieder derde weekend bij de vrouw en voorafgaande aan dit weekend van donderdagmiddag uit school/kinderverblijf bij de man tot zaterdagochtend;
- [minderjarige 2] verblijft de helft van de vakanties en feestdagen bij elke ouder;
- dat onder regie van de GI toegewerkt wordt naar een zorgregeling voor [minderjarige 1] die gelijk is aan de zorgregeling voor [minderjarige 2] , zoals hiervoor is weergegeven;
- de man € 134,- per maand dient te voldoen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] , met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
De beschikking is, met uitzondering van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5.
[minderjarige 2] verblijft sinds 22 oktober 2021 (ook) bij de man. Bij beschikking van 22 oktober 2021 heeft de kinderrechter met ingang van die datum een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] gedurende dag en nacht bij de man, ouder met gezag, verleend voor de duur van vier weken, tot 19 november 2021. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de man is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij de bestreden beschikking van 9 februari 2022 tot 20 augustus 2022.
3.6.
De vrouw heeft een begeleide omgang met de kinderen.

4.De omvang van het geschil

in de zaak met zaaknummer 200.305.311/01
4.1.
Tussen de man en de vrouw zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] , de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [minderjarige 2] en [minderjarige 1] (hierna ook: de zorgregeling) en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] (hierna ook: de kinderalimentatie).
4.2.
De man verzoekt de beschikking van 19 oktober 2021 te vernietigen voor zover het betreft het hoofdverblijf van [minderjarige 2] , de zorgregeling voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en de kinderalimentatie voor [minderjarige 2] , en, opnieuw rechtdoende:
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de man te bepalen;
- een zorgregeling te bepalen tussen de vrouw en de kinderen, waarbij de regie ligt bij de GI, in die zin dat de GI kan bepalen hoe de omgang er in de aard, duur, frequentie en omvang moet uitzien, dan wel een zodanige zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht;
- het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] af te wijzen, dan wel deze bijdrage op nihil te stellen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand of de datum van verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] , dan wel een zodanige bijdrage te bepalen die het hof juist acht.
Kosten rechtens.
4.3.
De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
in de zaak met zaaknummer 200.308.277/01
4.4.
De vrouw verzoekt het hof de beschikking van 9 februari 2022 te vernietigen, voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] , en, opnieuw beschikkende:
- primair: het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] af te wijzen;
- subsidiair: de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van drie maanden, althans een door het hof in goede justitie te bepalen termijn.
4.5.
De man verzoekt het hof het beroep van de vrouw als zijnde ongegrond en onbewezen te ontzeggen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht. Kosten rechtens.
4.6.
De GI verzoekt het beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.

5.De motivering van de beslissing

Het hoofdverblijf van [minderjarige 2]
5.1.
In geschil is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] . De hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man is niet in geschil.
5.2.
De man heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
De vrouw beschikt over onvoldoende opvoedvaardigheden om [minderjarige 2] op te voeden. [instantie] heeft de opvoedsituatie bij de vrouw geobserveerd. De zorgen die over de opvoedsituatie bij de vrouw bestaan, zijn dat zij niet de regie kan houden en onvoldoende (emotioneel) kan aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben. Er is onvoldoende vooruitgang. Gelet op de minimale resultaten die zijn behaald met het traject dat afgelopen periode is doorlopen, is niet te verwachten dat de situatie verandert. Om die reden is ook verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de man.
[minderjarige 2] verblijft sinds 22 oktober 2021 bij hem. De man is in staat voor [minderjarige 2] (en [minderjarige 1] ) te blijven zorgen. Hij kan aan hen de structuur, regelmaat en veiligheid bieden die zij nodig hebben. Daarnaast is het in het belang van de kinderen dat zij bij elkaar kunnen blijven en niet gescheiden worden. Er moet duidelijkheid voor [minderjarige 2] komen over haar hoofdverblijf. De juridische situatie dient gelijk te worden getrokken met de feitelijke situatie.
5.3.
De vrouw heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft terecht het hoofdverblijf van de kinderen over de ouders verdeeld. Doel is dat de ouders met behulp van de GI toewerken naar een gelijke zorgverdeling. De vrouw heeft tijdens de relatie altijd volledig voor de kinderen gezorgd. Zij is in staat de zorg voor de kinderen te dragen in combinatie met haar werk en kan de kinderen structuur, regelmaat en veiligheid bieden.
De vrouw betwist dat zij onvoldoende leerbaar zou zijn en dat zij de regie niet neemt. De hulpverlening van [instantie] heeft een positief effect op de vrouw en zij maakt stappen om haar opvoedvaardigheden te verbeteren. Daarnaast heeft zij hulpverlening van een psychiater voor zichzelf gezocht. Beide vormen van hulpverlening wenst zij voort te zetten. Zolang nog geen duidelijkheid bestaat over het perspectief van [minderjarige 2] , moet er geen andere beslissing over het hoofdverblijf worden genomen. De vrouw uit als zorg over de opvoedsituatie bij de man dat het consultatiebureau heeft vastgesteld dat [minderjarige 2] een achterstand heeft.
Indien [minderjarige 2] haar hoofdverblijf bij de vrouw houdt met bepaling van een co-ouderschapsregeling, begrijpt de vrouw dat daar stapsgewijs naar toegewerkt moet worden.
5.4.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende geadviseerd.
Sinds het raadsrapport uit 2021 is er veel gebeurd. De GI en [instantie] hebben zicht op hoe het nu gaat. Bij beide ouders waren er zorgen over de draagkracht en draaglast, maar afgelopen periode is gezien dat bij de man sprake is van enorme progressie. Hij accepteert hulp en het gaat goed met de kinderen. De zorgen over de vrouw zijn nog actueel. Die zorgen zien onder andere op de begrenzing door haar van de kinderen. De vrouw lijkt onvoldoende te profiteren van de hulpverlening. De raad vraagt zich af of de vrouw voldoende leerbaar is. Als toegewerkt kan worden naar een co-ouderschapsregeling, zal dat nog een lange weg zijn. De raad weet niet of dat kan, ook omdat de communicatie tussen de ouders niet goed is.
Er moet duidelijkheid komen voor de kinderen over waar zij wonen, ook al zijn zij nog jong, zodat zij weten waar hun eigen plek is. Het is niet in het belang van de kinderen als zij gescheiden zouden worden.
5.5.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Onvoldoende wordt gezien dat de vrouw de kinderen kan bieden wat zij nodig hebben. De GI heeft inmiddels om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verzocht. De vrouw stelt zich begeleidbaar op en heeft daarin stappen gemaakt, maar gezien wordt dat zij minimaal kan profiteren van de ingezette hulpverlening. Dat lukt alleen als de hulpverlening van [instantie] er letterlijk naast staat. De stapjes die gemaakt worden, kosten veel tijd en zijn klein. De vrouw is daarentegen van mening dat zij volledig voor de kinderen kan zorgen. Dit gebrek aan inzicht maakt het lastig om daaraan te werken. Het is positief dat de vrouw het aan haar gegeven advies om hulpverlening voor haarzelf in te schakelen heeft opgevolgd. De behandeling door de psychiater is nog niet gestart. Daarvoor moet eerst de hulpvraag duidelijk zijn.
Het is niet in het belang van de kinderen dat zij (gedeeltelijk) uit elkaar gehaald zouden worden. Vanuit de Nika-training is geobserveerd dat [minderjarige 1] onveiligheid ervaart bij de vrouw. Hij ervaart veiligheid door de aanwezigheid van [minderjarige 2] .
De GI is nog niet zo ver dat zij het opgroeiperspectief van [minderjarige 2] heeft bepaald. De contactmomenten tussen de vrouw en de kinderen zijn nog steeds begeleid. Onbegeleid contact vindt de GI op dit moment nog niet verantwoord. Voor uitbreiding van dat contact heeft de GI bij [instantie] de vraag neergelegd hoe meer zicht kan komen op de opvoedvaardigheden van de vrouw. Wat betreft het contact tussen de ouders is nu de keuze gemaakt om over te gaan naar parallel ouderschap, om de druk weg te halen bij de ouders. Overleg tussen hen lukt niet.
5.6.
Het hof overweegt als volgt.
5.6.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.6.2.
De in de bestreden beschikking genomen beslissing over het hoofdverblijf (het ene kind bij de vader, het andere bij de moeder) is gebaseerd op de gedachte dat de zorg voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] nagenoeg gelijkelijk over de man en de vrouw verdeeld zou worden: de kinderen zouden binnen een co-ouderschapsregeling steeds samen afwisselend bij de vader en de moeder zijn. Gezien de huidige feiten en omstandigheden is evenwel niet de verwachting dat een co-ouderschapsregeling gerealiseerd kan worden. Er zijn nog steeds grote zorgen over de opvoedvaardigheden van de vrouw. Uit de verslagen van [instantie] komt naar voren dat de vrouw onvoldoende sensitief en responsief kan reageren en onvoldoende in staat is om grenzen te bieden en consequent te zijn richting de kinderen. De vrouw stelt zich begeleidbaar op en heeft stapjes gemaakt in haar vaardigheden, maar zij lijkt onvoldoende te kunnen profiteren van de ingezette hulpverlening. De vrouw wordt niet in staat geacht de volledige zorg op zich te nemen. Er is op dit moment alleen contact tussen de kinderen en de vrouw onder begeleiding.
Het hof acht het in het belang van [minderjarige 2] dat de huidige situatie, waarin zij bij de man verblijft sinds oktober 2021, wordt bestendigd. Gebleken is dat de man in staat is om voor [minderjarige 2] (en [minderjarige 1] ) te zorgen en dat hij daarbij pedagogische ondersteuning van [instantie] accepteert. Er zijn geen zorgen over de opvoedsituatie bij de man.
Nu vooralsnog geen co-ouderschapsregeling kan worden uitgevoerd, wordt door de bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de man ook gerealiseerd dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij elkaar blijven en zij niet (gedeeltelijk) van elkaar gescheiden worden, wat in het belang van de kinderen wordt geacht.
5.6.3.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking van 19 oktober 2021, voor zover het betreft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] , vernietigen. Het hof zal het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij hem te bepalen, toewijzen.
De machtiging tot uithuisplaatsing
5.7.
Gelet op voormelde beslissing hoeft het hof niet meer te beslissen ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] . Het belang bij het verzoek van de vrouw ter zake is komen te ontvallen nu het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de man zal worden bepaald.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking van 9 februari 2022, voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] , bekrachtigen tot de datum van onderhavige beschikking en met ingang van die datum het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing afwijzen.
De zorgregeling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
5.8.
De man heeft bij beroepschrift verzocht een zorgregeling te bepalen tussen de vrouw en de kinderen waarbij, kort gezegd, de regie bij de GI ligt. Hij heeft ter onderbouwing het volgende aangevoerd.
De door de rechtbank vastgestelde zorgregeling wordt op advies van de GI niet nageleefd, omdat deze regeling niet in het belang van de kinderen is. De GI is aan het inventariseren welke omgang wel in het belang van de kinderen is en hoe die omgang er qua aard, duur en frequentie uit moet zien. De man staat open voor omgang tussen de vrouw en de kinderen, maar deze moet wel veilig en in het belang van de kinderen zijn.
5.9.
De vrouw heeft bij verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en wel als volgt.
Zowel in het kader van het toekomstige co-ouderschap als in het kader van de huidige hulpverlening is de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling noodzakelijk. Het is in het belang van de kinderen dat wordt toegewerkt naar eenzelfde zorgregeling voor [minderjarige 1] , zodat de kinderen uiteindelijk samen afwisselend bij de man en de vrouw kunnen verblijven. Daarbij wijst de vrouw op het raadsrapport uit 2021, waaruit blijkt dat de man en de vrouw beiden over een beperkte draagkracht beschikken. Zij hebben elkaar nodig om de volledige zorg voor beide kinderen in te vullen. Tevens moet grote waarde worden gehecht aan de gehechtheidsrelatie tussen de vrouw en de kinderen.
5.10.
Het hof overweegt als volgt.
5.10.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat alle partijen het eens zijn over een situatie waarbij het verder vormgeven van de zorgregeling onder regie van de GI verloopt. Op dit moment vindt het contact tussen de vrouw en de kinderen onder begeleiding plaats: eenmaal per week op woensdag onder begeleiding van [instantie] en om de week op zondagmiddag in aanwezigheid van de grootouder(s) moederszijde. De GI is aan het onderzoeken hoe de zorgregeling verloopt op de momenten dat er meer van de pedagogische vaardigheden van de vrouw wordt gevraagd. Het begeleide contact is recentelijk met een half uur uitgebreid. De vrouw wenst meer uitbreiding. De GI heeft verklaard dat verdere uitbreiding betekent dat de begeleiding niet volledig aanwezig kan zijn, wat zij nu niet verantwoord vindt.
5.10.2.
Het hof zal aansluitend bij de feitelijke situatie, temeer nu partijen het daarmee eens zijn, een zorgregeling voor de kinderen vaststellen, waarbij de vorm, de frequentie en duur wordt overgelaten aan de GI die hierin de regie heeft. Het hof gaat er daarbij van uit dat alle betrokkenen zich zullen inzetten om (op termijn) tot een uitbreiding van de zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen te komen.
De bestreden beschikking zal in zoverre worden vernietigd.
De kinderalimentatie voor [minderjarige 2]
5.11.
De man heeft bij beroepschrift, kort gezegd, het volgende gesteld. Nu [minderjarige 2] bij de man woont en zij beperkt contact heeft met de vrouw, hoeft de man geen kinderalimentatie meer voor haar aan de vrouw te betalen. De man betaalt alle kosten voor de beide kinderen.
5.12.
De vrouw heeft bij verweerschrift, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. De uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de man heeft een tijdelijk karakter en de vrouw heeft tegen die uithuisplaatsing hoger beroep ingesteld. Er mag niet vanuit worden gegaan dat de situatie waarbij de kinderen hoofdzakelijk bij de man verblijven, zal blijven zoals die thans is. De huidige bijdrage dient in stand te blijven.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw te kennen gegeven dat zolang [minderjarige 2] bij de man verblijft, geen alimentatie hoeft te worden betaald.
5.13.
Het hof zal, nu het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de man wordt bepaald en de man sinds 22 oktober 2021 de kosten van de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] draagt, de bestreden beschikking wat betreft de kinderalimentatie voor [minderjarige 2] vernietigen. Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie zal het hof alsnog afwijzen.
De proceskosten
5.14.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de minderjarige kinderen van partijen betreft.
5.15.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.305.311/01
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt het hoofdverblijf van [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , bij de man;
stelt een zorgregeling vast tussen de vrouw en de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,
waarbij de vorm, de frequentie en duur wordt overgelaten aan de GI die hierin de regie heeft;
wijst af het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met zaaknummer 200.308.277/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 februari 2022, voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de man tot de datum van onderhavige beschikking;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 februari 2022, voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de man vanaf de datum van onderhavige beschikking,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] met ingang van de datum van onderhavige beschikking;
in beide zaken
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en E.P. de Beij en is op 28 juli 2022 door mr. C.D.M. Lamers uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.