ECLI:NL:GHSHE:2022:2738

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
20-001118-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake poging tot afpersing en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 22 april 2021. De verdachte, geboren in 1987 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, voor onder andere poging tot afpersing en vernieling. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte op 28 oktober 2020 samen met een medeverdachte de woning van het slachtoffer, [slachtoffer], was binnengedrongen met het doel om een geldbedrag te eisen. Tijdens deze confrontatie werd het slachtoffer bedreigd met geweld en werd de achterdeur van zijn woning geforceerd. De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering ingesteld voor schadevergoeding, die gedeeltelijk was toegewezen. In hoger beroep heeft het hof de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte geen schriftuur houdende grieven had ingediend. Desondanks heeft het hof besloten de zaak inhoudelijk te behandelen. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten bevestigd, maar het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 2.115,58 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001118-21
Uitspraak : 3 augustus 2022
VERSTEK (dnip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-272015-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • ‘poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ (
  • ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’ (
  • ‘in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen’ (
waarbij feiten 1, 2 en 3 in eendaadse samenloop zijn begaan.
De rechtbank heeft het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] hoofdelijk –met medeverdachte [medeverdachte] – toegewezen tot een bedrag van € 2.115,58 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en onder niet-ontvankelijkverklaring van het meer of anders gevorderde.
Ten slotte heeft de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk –met medeverdachte [medeverdachte] – opgelegd ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] .
Namens de verdachte is tegen dit vonnis tijdig hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 4.690,58 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.115,58 als vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en onder niet-ontvankelijkverklaring van het meer of anders gevorderde.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet-toegewezen gedeelte van de vordering. Daarom is de vordering, voor zover deze meer beloopt dan het door de rechtbank toegewezen bedrag, niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, nu zij geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven of een advocaat heeft gemachtigd dit namens haar te doen.
Ontvankelijkheid van het hoger
Het hof stelt – met de advocaat-generaal – vast dat de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven of een advocaat heeft gemachtigd dit namens haar te doen.
Het hof acht echter ambtshalve termen aanwezig om de onderhavige zaak in hoger beroep te behandelen. Het hof zal daarom geen toepassing geven aan de in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bevoegdheid tot niet-ontvankelijkverklaring van het door de verdachte ingestelde hoger beroep.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 28 oktober 2020 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of
haarmededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde
- met haar mededader(s), gebruikmakend van een koevoet, althans enig scherp, puntig en/of hard voorwerp, de (achter)deur van de woning van die [slachtoffer] heeft geforceerd, althans heeft opengebroken en/of zich (vervolgens) toegang tot de woning van die [slachtoffer] heeft verschaft, en/of
haar mededader
- (vervolgens) die koevoet, althans enig scherp, puntig en/of hard voorwerp boven zijn,
mededaders, hoofd heeft gehouden terwijl hij/zij, verdachte, voor die [slachtoffer] stond, en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: ‘Ik maak je dood als je voor 12.00 uur dat geld niet betaalt. Ik ben er om 13.00 uur. Ik hoef je huis niet ik hoef alleen maar jou’,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
zij op of omstreeks 28 oktober 2020 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een deur, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
3.
zij op of omstreeks 28 oktober 2020 te 's-Hertogenbosch, in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, te weten de woning aan [adres] , bij een ander, te weten bij [slachtoffer] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof merkt ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde op dat het tegen de achtergrond van de inhoud van het dossier de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging is geweest om daarin – onder meer – het verwijt tot uitdrukking te brengen dat:
  • medeverdachte [medeverdachte] een koevoet, althans enig scherp, puntig en/of hard voorwerp boven zijn hoofd heeft gehouden terwijl hij voor die [slachtoffer] stond, en/of
  • medeverdachte [medeverdachte] (vervolgens) die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: ‘Ik maak je dood als je voor 12.00 uur dat geld niet betaalt. Ik ben er om 13.00 uur. Ik hoef je huis niet ik hoef alleen maar jou’.
Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte door deze uitleg van de tenlastelegging niet in haar belangen wordt geschaad. Derhalve is het vorengaande in het onder 1 tenlastegelegde aangepast.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op 28 oktober 2020 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en haar mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde
- met haar mededader, gebruikmakend van een koevoet, althans enig scherp, puntig en/of hard voorwerp, de (achter)deur van de woning van die [slachtoffer] heeft geforceerd, althans heeft opengebroken en/of zich (vervolgens) toegang tot de woning van die [slachtoffer] heeft verschaft, en
haar mededader
- (vervolgens) die koevoet, althans enig scherp, puntig en/of hard voorwerp boven zijn,
mededaders, hoofd heeft gehouden terwijl hij voor die [slachtoffer] stond, en
- (vervolgens) die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: ‘Ik maak je dood als je voor 12.00 uur dat geld niet betaalt. Ik ben er om 13.00 uur. Ik hoef je huis niet ik hoef alleen maar jou’,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
zij op 28 oktober 2020 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een deur, die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield.
3.
zij op 28 oktober 2020 te 's-Hertogenbosch, in de woning, te weten de woning aan [adres] , bij een ander, te weten bij [slachtoffer] , wederrechtelijk is binnengedrongen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen het navolgende vast. De verdachte is op 28 oktober 2020 met medeverdachte [medeverdachte] naar de woning van aangever [slachtoffer] gegaan om een geldschuld te innen die aangever jegens de verdachte had. [2] Toen aangever de deur niet opendeed, hebben de verdachte en medeverdachte de achterdeur van de woning met (een van) de door hen meegebrachte koevoeten geforceerd en zijn zij de woning van aangever binnengegaan. [3] Zij zijn op zoek gegaan naar aangever en zij hebben hem boven in een kamer aangetroffen. [4]
Aangever – wonende aan [adres] – hoorde lawaai aan de achterdeur en heeft zich toen verstopt in zijn slaapkamer. Hij hoorde de verdachte en medeverdachte naar boven komen. Toen zij aangever vonden, hadden zij beiden een koevoet in hun handen en droegen zij zwarte handschoenen. De medeverdachte [medeverdachte] hield zijn koevoet dreigend boven zijn hoofd en zei tegen aangever: “Ik maak je dood als je voor 12.00 uur dat geld niet betaalt. Ik ben er om 13.00 uur. Ik hoef je huis niet ik hoef alleen maar jou”. De verdachte zei een paar keer dat ze geld moest hebben. [5] De verdachte heeft bij de politie ook verklaard dat zij een koevoet in haar handen had toen zij binnen in de woning stond. [6]
Ten aanzien van feiten 2 en 3
Bij gelegenheid van haar verhoor bij de politie d.d. 29 oktober 2020 heeft de verdachte verklaard dat zij de avond ervoor [
het hof begrijpt: 28 oktober 2020] met [medeverdachte] de woning van aangever [
het hof begrijpt: [slachtoffer]] is langsgegaan. Aangever deed echter niet open. [7] Ze heeft verder verklaard dat zij en medeverdachte [medeverdachte] hadden afgesproken om de deur open te breken als [slachtoffer] deze niet zou opendoen. [8] Ten slotte heeft zij verklaard dat zij de woning is binnengegaan om geld op te halen. [9]
Bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie d.d. 29 oktober 2020 heeft medeverdachte [medeverdachte] desgevraagd verklaard dat hij en de verdachte – nadat er niet werd opengedaan – de woning [
het hof begrijpt: de woning van aangever [slachtoffer]] zijn binnengegaan door de achterdeur van de woning te forceren. [10] Hij heeft verder verklaard dat hij de deur heeft opengebroken samen met de verdachte. [11]
Nadat aangever aangever – wonende aan [adres] – op de avond van 28 oktober 2020 lawaai aan zijn achterdeur hoorde, zag en hoorde hij twee personen [
het hof begrijpt – gelet op dossierpagina 23 en 24 – de verdachte en medeverdachte [medeverdachte]] zijn woning binnengaan. Aangever heeft vervolgens geconstateerd dat de achterdeur volledig beschadigd en ontzet was. Ook sloot de achterdeur niet meer. [12]
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bijzondere bewijsoverwegingen
Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de door aangever afgelegde verklaring. De door hem afgelegde verklaring is duidelijk, gedetailleerd en vindt op essentiële punten steun in andere feiten en omstandigheden.
Dit blijkt onder meer uit het navolgende.
Ten eerste heeft aangever verklaard dat de verdachten zijn deur hebben geforceerd en zijn woning zijn binnengedrongen. Dit vindt steun in het feit dat de verdachten eveneens hebben verklaard dat de achterdeur van aangever door hen geforceerd is om de woning van aangever binnen te kunnen komen, zij de woning vervolgens hebben betreden en op zoek zijn gegaan naar aangever.
Ten tweede heeft aangever verklaard dat de verdachten allebei een breekijzer in hun handen hadden. Bovendien zou van een van die breekijzers de verf eraf lijken. [13] Dit vindt steun in het feit dat verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij kort na de tenlastegelegde feiten – en na het openen van het bijrijdersportier van de auto van de verdachten – twee breekijzers zag liggen en dat hij van die breekijzers een foto heeft gemaakt die bij het dossier is gevoegd. [14] Het hof neemt op de foto, weergegeven op blz. 30 van het procesdossier waar dat een van die twee breekijzers beschadigingen heeft aan de lak.
Ten derde heeft aangever verklaard dat de verdachten zwarte handschoenen droegen. [15] Dit vindt steun in het feit dat verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat hij – nadat de verdachten ter plaatse werden gesommeerd om uit hun auto te stappen – zag dat de verdachte zwarte handschoenen droeg terwijl zij uit de auto stapte. [16]
Ten slotte heeft aangever verklaard dat hij hoorde dat de verdachten boven in zijn woning van alles overhoop haalden. Hij zag vervolgens dat de verdachten zijn slaapkamer in liepen en de kast met schuifdeuren openden. Ook zag hij dat ze zijn bed overhoop haalden. [17] Dit vindt steun in de omstandigheid dat verbalisant [verbalisant 2] samen met aangever de schade heeft bekeken, waarbij verbalisant [verbalisant 2] heeft geconstateerd dat de slaapkamer overhoop was gehaald, het beddengoed door de kamer verspreid lag, en de deur van de kast niet meer in de railing stond. [18]
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verklaring van aangever geloofwaardig is en daarmee bruikbaar voor het bewijs. Dat aangever [slachtoffer] een belang zou hebben om te verklaren zoals hij heeft verklaard, doet daar niet aan af. Dit scenario van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] wordt weerlegd door de inhoud van de door aangever afgelegde verklaring.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

de eendaadse samenloop van:

poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak

en

medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

en

in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich – tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] – schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing van [slachtoffer] (feit 1) en aan het vernielen van de achterdeur van diens woning (feit 2). Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk binnendringen van die woning (feit 3).
Door de achterdeur van aangevers woning te vernielen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander, te weten de eigenaar van de woning. Ook heeft ze – door die woning wederrechtelijk binnen te dringen – een inbreuk gemaakt op het huisrecht van [slachtoffer] als bewoner. Bovendien heeft ze door [slachtoffer] af te persen een inbreuk gemaakt op zijn gevoel van veiligheid in de eigen woning. [slachtoffer] verklaart zelf ook dat hij nog steeds gevoelens van onveiligheid ervaart en schrikt wanneer hij beweging rondom zijn woning ervaart. Dit terwijl de eigen woning nu juist een plek hoort te zijn waar iemand zich veilig en geborgen kan voelen. De verdachte heeft geen blijk gegeven zich daarvan iets te hebben aangetrokken. Weliswaar was sprake van een schuld wegens verleende seksuele diensten die [slachtoffer] jegens de verdachte had, maar ze heeft op ongepaste en onaanvaardbare wijze geprobeerd deze schuld geïnd te krijgen. Het hof rekent de verdachte dan ook aan dat zij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof is van oordeel dat de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten in eendaadse samenloop zijn begaan, nu de bewezenverklaarde gedragingen in zodanige mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren, dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt kan worden gemaakt.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 april 2022, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat zij niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte – ten tijde van haar verhoor bij de politie d.d. 29 oktober 2020 – samenwoonde met haar vriend, en geen ander inkomen had dan uit de prostitutie.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Met de oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.690,58 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.115,58 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering tot een bedrag van € 2.115,58 aan het oordeel van het hof onderworpen is.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.115,58. De door de benadeelde partij gevorderde kosten zijn voldoende onderbouwd, niet betwist en komen volledig voor vergoeding in aanmerking. De verdachte is derhalve hoofdelijk samen met medeverdachte [medeverdachte] tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag aan materiële schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2020, zijnde de datum waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van dit arrest begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 2.115,58 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2020, zijnde de datum waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is daarvoor samen met medeverdachte [medeverdachte] hoofdelijk jegens het slachtoffer aansprakelijk naar burgerlijk recht.
Het hof ziet derhalve aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding hoofdelijk op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 55, 138, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.115,58 (tweeduizend honderdvijftien euro en achtenvijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.115,58 (tweeduizend honderdvijftien euro en achtenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 31 (eenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 oktober 2020.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 3 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Meeuwis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, Eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, basisteam ‘s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2020245957, gesloten d.d. 29 oktober 2020 door verbalisant [verbalisant 3] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant (doorgenummerde digitale dossierpagina’s 1 tot en met 64). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Dossierpagina 53 en 54.
3.Dossierpagina 38.
4.Dossierpagina 31.
5.Dossierpagina 5 en 6.
6.Dossierpagina 54.
7.Dossierpagina 53.
8.Dossierpagina 54.
9.Dossierpagina 54.
10.Dossierpagina 38.
11.Dossierpagina 38.
12.Dossierpagina 6.
13.Dossierpagina 6.
14.Dossierpagina 24.
15.Dossierpagina 6.
16.Dossierpagina 21.
17.Dossierpagina 6.
18.Dossierpagina 22.