ECLI:NL:GHSHE:2022:278

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
200.299.452_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige op grond van artikel 1:266 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2005. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, betwistte de beëindiging van haar gezag en voerde aan dat zij in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar kind te dragen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd vanwege een onveilig opvoedklimaat en de problematiek van de moeder, die niet in staat zou zijn om aan de behoeften van het kind te voldoen.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 29 november 2021, werd de moeder gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. De moeder voerde aan dat zij betrokken was bij het leven van haar kind en dat zij nooit hulpverlening voor hem in de weg had gestaan. De Raad voor de Kinderbescherming handhaafde echter zijn verzoek tot beëindiging van het gezag, stellende dat de moeder door haar problematiek niet in staat was om een veilig opvoedklimaat te bieden.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en kwam tot de conclusie dat de rechtbank de beëindiging van het gezag van de moeder terecht had gemotiveerd. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende in staat was om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van haar kind te dragen en dat er geen perspectief was voor terugplaatsing van het kind. De beslissing van het hof was om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarmee de beëindiging van het gezag van de moeder werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 februari 2022
Zaaknummer: 200.299.452/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/369412 / FA RK 21-1438
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Sanli,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
handelend onder de naam
Jeugd Veilig Verder,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarbij de rechtbank op verzoek van de raad het gezag van de moeder over [minderjarige] heeft beëindigd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 september 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en (zo begrijpt het hof) het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2021, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder (via telefonische verbinding), bijgestaan door mr. Sanli;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
[de vader] (hierna te noemen: de vader) is als informant opgeroepen, maar is niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 mei 2021;
- een V-formulier met productie van de advocaat van de moeder van 17 september 2021.
3. De beoordeling
Feiten
3.1.
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad tot 2008. Uit die relatie is op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
De moeder is tot de bestreden beschikking van rechtswege belast geweest met het gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van 20 november 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 9 november 2017 voor de duur van één jaar.
De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 23 oktober 2020 tot 9 november 2021.
3.3.
Bij beschikking van 19 juli 2018 heeft de rechtbank de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. Die machtiging is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 23 oktober 2020 tot 9 november 2021.
3.4.
[minderjarige] verblijft sinds juni 2020 in het gezinshuis [gezinshuis] .
De omvang van het geschil
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 28 juni 2021 heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogd over [minderjarige] .
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Het gezag van de moeder over [minderjarige] is ten onrechte beëindigd. De moeder is in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Zij betwist dat sprake is van een onveilig opvoedklimaat bij haar thuis en dat zij [minderjarige] met volwassen problematiek belast. Zij wil dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen en [minderjarige] wil dat zelf ook. De moeder realiseert zich dat zij wel eerst financiële middelen nodig heeft voor het leefbaar maken van haar woning. De hulp die zij daarvoor nodig heeft, blijft uit. Hierdoor lukt het haar niet haar woning op orde te krijgen en voor [minderjarige] te betekenen wat zij wil. De moeder heeft het gevoel dat zij geen eerlijke kans heeft gekregen.
Het is niet in het belang van [minderjarige] om het gezag van de moeder te beëindigen. De moeder is betrokken bij [minderjarige] en speelt een belangrijke rol in zijn leven. Zij heeft nimmer hulpverlening voor [minderjarige] in de weg gestaan. Ook misbruikt zij haar gezag niet en zij is bereikbaar voor de GI en overige hulpverlening.
3.8.
De raad voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De raad handhaaft zijn verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] . De moeder en [minderjarige] hebben onderling een goede band, maar de moeder kan door haar problematiek [minderjarige] niet geven wat hij nodig heeft. Er is al langere tijd sprake van een onveilig opvoedklimaat bij de moeder thuis. Uit de terugkoppeling van de GI naar de raad over de huidige stand van zaken komt naar voren dat de situatie van de moeder niet is veranderd. Gebleken is dat in vakanties, zodra de hulpverlening buiten beeld is, de situatie van de moeder verslechtert en haar manisch gedrag dan zichtbaar wordt. De moeder is dan niet in staat om [minderjarige] tijdens zijn verblijf bij haar eten en aandacht te geven. Haar woning raakt vervuild, zij is niet altijd bereikbaar en zij komt niet tot overleg.
De moeder is ambivalent in het geven van toestemming aan [minderjarige] voor het wonen bij [gezinshuis] , terwijl het voor [minderjarige] belangrijk is om te weten dat hij daar verder opgroeit. Door de beëindiging van het gezag van de moeder en de benoeming van de GI tot voogd kunnen alle zaken geregeld worden die nodig zijn voor [minderjarige] en kan de moeder gewoon moeder zijn.
3.9.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De gezagsbeëindiging is noodzakelijk omdat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] onvoldoende kan dragen. Het lukt de moeder meestal niet om aan te sluiten bij de behoeftes van [minderjarige] . Als het slechter met haar gaat komt de hulpverlening niet binnen, raakt haar huis bevuild en is [minderjarige] wanneer hij bij de moeder verblijft erg op zichzelf aangewezen. Hij blijft dan op zijn kamer om te gamen. Aan de moeder is wel hulp geboden om haar woning op orde te krijgen, maar haar woning is daarna opnieuw vol spullen komen te staan.
De moeder is niet bekwaam om gezagsbeslissingen te nemen. De (financiële) keuzes die zij maakt zijn niet in het belang van [minderjarige] . Het geeft rust voor [minderjarige] dat die verantwoordelijkheid is weggenomen bij de moeder. De inschrijving van [minderjarige] op zijn huidige adres en zijn zakgeld zijn inmiddels geregeld. [minderjarige] zat lange tijd in strijd en wilde aanvankelijk niet naar [gezinshuis] . Als compromis is er toen voor gekozen dat hij een dag langer bij de moeder mag zijn. Gezien wordt dat hij nu eerder terugkeert naar [gezinshuis] . Er is meer berusting bij [minderjarige] . Hij ziet dat de moeder na de gezagsbeëindiging haar moederrol kan oppakken. Wat betreft zijn woonperspectief wil hij naar begeleid wonen als hij achttien jaar oud is.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd waarom het gezag van de moeder over [minderjarige] wordt beëindigd. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep nog naar voren is gebracht.
3.10.3.
Gebleken is dat veel hulpverlening bij de moeder betrokken is (geweest), ook voor het op orde brengen van haar huishouden en financiën, maar dit heeft geen blijvende verandering in de situatie van de moeder gebracht. Zij kan door haar eigen problematiek niet aansluiten bij de behoeftes van [minderjarige] en is onvoldoende beschikbaar voor hem. Er bestaat geen perspectief op terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder.
Voor [minderjarige] moet duidelijkheid bestaan over zijn toekomstperspectief. Dit is vooral belangrijk omdat [minderjarige] zeer loyaal aan de moeder is en de moeder aan [minderjarige] geen emotionele toestemming kan geven voor het wonen bij [gezinshuis] . De gezagsbeëindiging brengt duidelijkheid voor [minderjarige] en ruimte om zich voldoende te kunnen richten op zijn eigen ontwikkeling en toekomst. Die duidelijkheid is op dit moment voor [minderjarige] dringend nodig. Anders gezegd: de aanvaardbare termijn zoals bedoeld in artikel 1:266 lid 1 BW, is verstreken.
3.10.4.
De GI heeft in hoger beroep verklaard dat bij [minderjarige] een verandering in zijn houding wordt gezien. Er is meer berusting bij [minderjarige] en hij ervaart dat de moeder meer aan haar ouderrol toekomt. Ook geeft het rust voor [minderjarige] dat de verantwoordelijkheid voor het nemen van (financiële) beslissingen over hem bij de moeder is weggenomen. De moeder maakte keuzes die niet in zijn belang zijn. Gebleken is dat na de beëindiging van het gezag en de benoeming van de GI tot voogd (financiële) zaken betreffende [minderjarige] zijn opgepakt en beslissingen in zijn belang zijn genomen. Het is in het belang van [minderjarige] dat genoemde omstandigheden zo blijven.
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 juni 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en op 3 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.