ECLI:NL:GHSHE:2022:279

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
200.303.335_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en statusvoorlichting van een minderjarige in het kader van omgang met de vader

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de minderjarige [minderjarige] onder toezicht is gesteld. De moeder verzoekt de beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen. De vader, die geen contact heeft met zijn dochter, is ook betrokken in deze procedure. De moeder stelt dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt en er geen zorgen zijn over haar welzijn. De Raad voor de Kinderbescherming daarentegen wijst op het gebrek aan statusvoorlichting en het ontbreken van contact tussen [minderjarige] en haar vader, wat volgens hen een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van het kind.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI). De moeder heeft aangegeven open te staan voor hulp en statusvoorlichting, maar er zijn zorgen over haar bereidheid om daadwerkelijk stappen te zetten. De vader heeft zijn frustratie geuit over het gebrek aan contact met zijn dochter en het feit dat hij geen informatie over haar heeft.

Het hof overweegt dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] door het ontbreken van contact met haar vader en het gebrek aan statusvoorlichting. Het hof concludeert dat een gedwongen kader noodzakelijk is om de impasse te doorbreken en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek van de moeder wordt afgewezen. De beslissing benadrukt het recht van [minderjarige] om te weten wie haar vader is en de noodzaak voor haar om een eigen beeld van hem te kunnen vormen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 februari 2022
Zaaknummer : 200.303.335/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/373067 / JE RK 21-1169
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader) wonende te [woonplaats] , advocaat: mr. M.H.A.J. Slaats,
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 december 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 december 2021, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Pool;
- de vader, bijgestaan door mr. Slaats;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] ontwikkelt zich op een positieve manier en er zijn geen zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . De raad geeft slechts aan dat in het algemeen de kans bestaat op problemen in de identiteitsontwikkeling omdat [minderjarige] geen contact heeft met haar vader. Uit het contact met de basisschool van [minderjarige] blijkt dat er geen zorgen over [minderjarige] zijn. De leerprestaties liggen op niveau en [minderjarige] ontwikkelt zich goed op alle gebieden. Zij gaat naar logopedie om te werken aan een duidelijke uitspraak en het vergroten van haar woordenschat. Zij maakt daarin grote stappen. Haar sociale vaardigheden liggen op de lijn met wat te verwachten is bij een kind van vijf jaar. Ook de huisarts heeft aangegeven dat er geen zorgen zijn om [minderjarige] .
De moeder staat open voor het geven van statusvoorlichting aan [minderjarige] . Zij wil hierbij professionele hulp. Zij heeft hiervoor contact opgenomen met de huisarts en hulpverleners.
Volgens de moeder heeft [minderjarige] echter geen last van gebrek aan statusvoorlichting of contact.
De moeder heeft voor zichtzelf hulp gezocht. Er is geen sprake van een angststoornis. Dat neemt niet weg dat de angsten die zij ervaart reëel zijn. De behandeling is na acht sessies afgesloten, maar de angstklachten zijn niet verholpen. De moeder heeft zich daarna bij diverse instanties aangemeld. [instantie] wil met de moeder kijken wat zij voor haar kunnen betekenen, waarbij op termijn kan worden gewerkt naar omgang tussen [minderjarige] en de vader.
De GI heeft tot op heden geen aanvullende adequate hulpverlening ingezet. Er is twee maanden nadat de ondertoezichtstelling is uitgesproken nog geen plan van aanpak opgesteld. De GI lijkt onvoldoende in staat haar wettelijke taak uit te voeren. De inbreuk op eerbiediging van het gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM is hierdoor niet gerechtvaardigd.
3.5.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. Het ontbreekt [minderjarige] aan statusvoorlichting/kennis over haar vader, er is nog steeds geen contact dan wel zicht op contact tussen [minderjarige] en haar vader en er is nog steeds geen enkele vorm van communicatie tussen de ouders mogelijk. [minderjarige] groeit op zonder kennis te hebben over haar vader en zonder zich een eigen beeld van hem te kunnen vormen. Gezien haar leeftijd is [minderjarige] zich steeds meer bewust van wie zij is, wie haar familie is en zal zij zich ook afvragen wie (en waar) haar vader is. De bedreiging die van deze situatie uitgaat doet zich nu al voor en is nu al van invloed op de ontwikkeling van [minderjarige] . Hoe eerder de situatie omgebogen kan worden, des te meer zal dit bijdragen aan een meer evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige] . Ook wordt daarmee voorkomen dat [minderjarige] zelf een verhaal bedenkt waarom haar vader geen deel uitmaakt van haar leven. Dit kan ervoor zorgen dat zij zich een eenzijdig negatief beeld van de vader vormt en/of dat zij zichzelf hier de schuld van geeft.
Gelet op de afgelopen vijf jaar heeft de raad er onvoldoende vertrouwen in dat de statusvoorlichting binnen het vrijwillig kader van de grond gaat komen. De eerder door de moeder ingezette hulpverlening heeft uiteindelijk niet geleid tot het gewenste resultaat voor [minderjarige] , namelijk dat zij geïnformeerd wordt over haar vader en er contactherstel tussen hen kan plaatsvinden. Zowel moeder als [minderjarige] moeten hierin worden begeleid.
De moeder heeft tijd nodig voor dit traject. Zelfs binnen het gedwongen kader blijkt stevige aansturing en meenemen van de moeder erg belangrijk.
3.6.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat – het volgende aan. Sinds december is een jeugdzorgwerker betrokken. De jeugdzorgwerker heeft contact gehad met de vader en de moeder en een vervolgafspraak ingepland voor [minderjarige] . De GI heeft de indruk dat de moeder wel mee wil werken, maar de noodzaak van statusvoorlichting pas ziet als [minderjarige] met vragen komt. De GI meent dat de regie in handen moet worden genomen en dat na de statusvoorlichting gekeken moet worden naar de opbouw van begeleide omgang. De GI kan daar geen termijnen aan koppelen omdat zij de moeder nodig heeft in het proces. Er ligt een concept plan van aanpak dat met de moeder moet worden besproken. Daarna gaat de jeugdzorgwerker met de moeder in gesprek over de inzet van De Combinatie Jeugdzorg.
3.7.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat – het volgende aan. Steeds wordt gezien dat de moeder voorzichtig aangeeft mee te werken, maar dat zij de stappen daarna niet zet. De mogelijkheden in het vrijwillige kader zijn uitgeput. De moeder is doorverwezen voor hulp, maar telkens wordt gezegd dat moeder geen hulpvraag heeft zodat men haar niet kan helpen. Het beeld dat de moeder van de vader heeft is “gestold”. De moeder laat onvoldoende zien om erop te kunnen vertrouwen dat de statusvoorlichting en omgang ook in het vrijwillig kader tot stand kunnen komen. De vader heeft er alles aan gedaan om contact te kunnen krijgen met zijn dochter. Ook rechterlijke instanties moeten alles proberen om ouderverstoting te voorkomen. Voor vader duurt het allemaal te lang. [minderjarige] heeft er recht op te weten wie haar vader is en contact met haar vader te hebben. De ouders zijn al vaak bij het omgangshuis geweest maar daar is nooit wat uitgekomen. De vader heeft geen enkele informatie over zijn dochter. Hij weet niet eens hoe zij er uit ziet. Dit is heel zwaar voor de vader.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
Op dit moment is reeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging, namelijk het ontbreken van statusvoorlichting en contact. [minderjarige] groeit op zonder te mogen weten wie haar vader is en zonder contact te hebben met haar vader. Dit kan leiden tot psychische klachten en problemen bij de identiteitsontwikkeling. De raad heeft in het raadsonderzoek uitgelegd dat deze klachten en problemen voorkomen kunnen worden door vroegtijdig in te grijpen, ondanks dat het nu (nog) goed gaat met [minderjarige] .
Een gedwongen kader is onmisbaar om de ontstane impasse te doorbreken, zo blijkt uit de voorgeschiedenis in deze zaak. [minderjarige] is inmiddels vijf jaar. De twee trajecten bij omgangshuis De Combinatie Jeugdzorg en de individuele trajecten van de moeder zijn niet van de grond gekomen of hebben geen positief resultaat gehad. Hoewel de moeder nu aangeeft open te staan voor het geven van statusvoorlichting is dit nog altijd niet gebeurd. De omgang is evenmin gestart. [minderjarige] heeft het recht om te weten wie haar vader is. Ook moet zij in de gelegenheid worden gesteld om zich een eigen beeld van de vader te kunnen vormen. De moeder moet geholpen worden om toe te staan dat [minderjarige] haar vader leert kennen en haar hierin te ondersteunen.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI vanaf december 2021 betrokken is bij de moeder en [minderjarige] . Dat de GI onvoldoende in staat is haar wettelijke taak uit te oefenen is niet gebleken.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch van 2 september 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, A.M. Bossink en J.W.P.N. Hermans en is op 3 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid de griffier.