[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
wonende te [adres 1] .
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis tijdig hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige kamer van de rechtbank.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 oktober 2018 tot en met 28 januari 2019 te Veghel, gemeente Meierijstad, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
- de afgifte van haar bankpas met bijbehorende pincode en/of haar rekeningtegoed en/of
- de afgifte van een geldbedrag ad 75.000 euro en/of
- het op haar naam zetten van een auto en/of
- het ten behoeve van voornoemde auto afsluiten van een autoverzekering en/of de afgifte van en/of het voldoen van verzekeringspremies en/of
- het ten behoeve van voornoemde auto voldoen van wegenbelasting,
door
- zich tegenover die [benadeelde 1] uit te geven voor en/of voor te doen als [alias verdachte]
- tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat hij bij het bedrijf [bedrijf 1] heeft gewerkt en/of
- tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat hij zeer vermogend is, omdat hij een uitvinding bij het bedrijf [bedrijf 1] heeft gedaan en/of
- tegen die [benadeelde 1] – bij de aankoop van panden/vastgoed – te zeggen dat hij zijn paspoort niet wil overleggen omdat hij in het verleden ontvoerd is en daarom anoniem wil blijven en/of
- tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat zijn, verdachtes, bankpas in een put was gevallen en hij, verdachte, hierdoor niet over zijn geld kon beschikken en/of
- bij de aankoop van voornoemde auto tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat deze auto op naam van zijn, verdachtes, stichting moet komen te staan, maar dat deze stichting nog niet is opgericht.
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2018 tot en met 25 januari 2019 te Veghel, gemeente Meierijstad, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2 ] en/of bedrijf [bedrijf 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een grote hoeveelheid kleding (ten bedrage van 11.000 euro), door
- zich tegenover die [benadeelde 2 ] uit te geven voor en/of voor te doen als [alias verdachte] en/of
- tegen die [benadeelde 2 ] te vertellen dat hij miljonair is en/of
- tegen die [benadeelde 2 ] te vertellen dat hij patent heeft op een formule bij het bedrijf [bedrijf 1] en/of hij, verdachte, door [bedrijf 1] is uitgekocht en/of
- tegen die [benadeelde 2 ] te vertellen dat hij in Frankrijk woonachtig is.
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 20 december 2018 te Veghel, gemeente Meierijstad, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] en/of het bedrijf [bedrijf 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een auto (van het merk Audi), door
- zich tegenover die [benadeelde 3] uit te geven voor en/of voor te doen als [alias verdachte] en/of
- bij de aankoop van voornoemde auto tegen die [benadeelde 3] te vertellen dat hij, verdachte, deze auto aankoopt ten behoeve van zijn bedrijf ‘ [bedrijf 4] ’ en/of dat hij, verdachte zich nog niet in Nederland had gevestigd en de auto zodoende tijdelijk ten name van [benadeelde 1] moet worden gezet en/of dat hij, verdachte, even, voor ongeveer een week, niet in het bezit is van een bankpas.
4.
hij in of omstreeks de periode van 9 juli 2018 tot en met 4 oktober 2018 te Heesch, gemeente Bernheze, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een geldbedrag van 10.000 euro, door
- zich tegenover die [benadeelde 4] uit te geven voor en/of voor te doen als [alias verdachte] en/of
- tegen die [benadeelde 4] te vertellen dat hij, verdachte, zeer vermogend is als gevolg van de verkoop van een patent van het bedrijf [bedrijf 1] en/of
- tegen die [benadeelde 4] te vertellen dat hij, verdachte, woonachtig is aan [adres 2] in Frankrijk en/of
- tegen die [benadeelde 4] te vertellen dat zijn, verdachtes, echtgenote ernstig ziek is en/of hij, verdachte, rekeningen van haar ziekenhuisopnames niet kan voldoen omdat zijn geld vaststaat in Frankrijk en/of (vervolgens) die [benadeelde 4] te vragen of hij hem, verdachte, een geldbedrag van 10.000 euro kan lenen en/of (daarbij) die [benadeelde 4] toe te zeggen dat hij, verdachte, dit geldbedrag terug zal betalen zodra hij, verdachte, weer over zijn geld kan beschikken.
5.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 september 2018 tot en met 25 oktober 2018 te Oss, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 5] en/of bedrijf [bedrijf 5] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een grote hoeveelheid kleding (in totaal ten bedrage van 7.395 euro), door
- zich tegenover die [benadeelde 5] uit te geven voor en/of voor te doen als [alias verdachte] en/of
- tegen die [benadeelde 5] te vertellen dat hij, verdachte, een enorm vermogen had door de uitvinding van een lens voor [bedrijf 1] en/of
- tegen die [benadeelde 5] te vertellen dat hij, verdachte, woonachtig is aan [adres 2] in Frankrijk en/of
- bij de eerste aankoop van voornoemde kleding tegen die [benadeelde 5] te vertellen dat hij geen pasjes bij zich heeft en/of op dat moment zijn, verdachtes, zwager te bellen en/of zijn zwager telefonisch opdracht te geven het geldbedrag over te maken aan die [benadeelde 5] en/of
- bij de tweede aankoop van voornoemde kleding tegen die [benadeelde 5] te zeggen dat zijn, verdachtes, zwager het aankoopbedrag van de eerste koop heeft voldaan aan die [benadeelde 5] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde vierde en vijfde gedachtestreepje
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat de verdachte aangeefster [benadeelde 1] heeft bewogen tot het ten behoeve van de in de tenlastelegging vermelde auto afsluiten van een autoverzekering, het voldoen van verzekeringspremies ten behoeve van die auto alsook het voldoen van wegenbelasting (het hof: houderschapsbelasting) ten behoeve van die auto.
Uit het dossier blijkt weliswaar dat zij een autoverzekering heeft afgesloten, de bijbehorende premie heeft betaald en de wegenbelasting heeft voldaan, maar het dossier biedt onvoldoende bewijs dat aangeefster [benadeelde 1] daartoe door de verdachte is bewogen en dat het oogmerk van de verdachte hierop gericht is geweest.
Gelet op het vorengaande zal het hof de verdachte partieel vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde vierde en vijfde gedachtestreepje.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 24 oktober 2018 tot en met 28 januari 2019 in Nederland, meermalen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] telkens heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten
- de afgifte van haar bankpas met bijbehorende pincode en/of haar rekeningtegoed en/of
- de afgifte van een geldbedrag ad 75.000 euro en/of
- het op haar naam zetten van een auto en/of
door
- zich tegenover die [benadeelde 1] uit te geven voor en/of voor te doen als [alias verdachte] en/of
- tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat hij bij het bedrijf [bedrijf 1] heeft gewerkt en/of
- tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat hij zeer vermogend is, omdat hij een uitvinding bij het bedrijf [bedrijf 1] heeft gedaan en/of
- tegen die [benadeelde 1] – bij de aankoop van panden/vastgoed – te zeggen dat hij zijn paspoort niet wil overleggen omdat hij in het verleden ontvoerd is en daarom anoniem wil blijven en/of
- tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat zijn, verdachtes, bankpas in een put was gevallen en hij, verdachte, hierdoor niet over zijn geld kon beschikken en/of
- bij de aankoop van voornoemde auto tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat deze auto op naam van zijn, verdachtes, stichting moet komen te staan, maar dat deze stichting nog niet is opgericht.
2.
hij in de periode van 13 december 2018 tot en met 25 januari 2019 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2 ] en/of bedrijf [bedrijf 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een hoeveelheid kleding ten bedrage van 11.000 euro, door
- zich tegenover die [benadeelde 2 ] uit te geven voor en/of voor te doen als [alias verdachte] en/of
- tegen die [benadeelde 2 ] te vertellen dat hij miljonair is en/of
- tegen die [benadeelde 2 ] te vertellen dat hij patent heeft op een formule bij het bedrijf [bedrijf 1] en/of hij, verdachte, door [bedrijf 1] is uitgekocht en/of
- tegen die [benadeelde 2 ] te vertellen dat hij in Frankrijk woonachtig is.
3.
hij in de periode van 1 december 2018 tot en met 20 december 2018 in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] en/of het bedrijf [bedrijf 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een auto van het merk Audi, door
- zich tegenover die [benadeelde 3] uit te geven voor en/of voor te doen als [alias verdachte] en/of
- bij de aankoop van voornoemde auto tegen die [benadeelde 3] te vertellen dat hij, verdachte, deze auto aankoopt ten behoeve van zijn bedrijf ‘ [bedrijf 4] ’ en/of dat hij, verdachte zich nog niet in Nederland had gevestigd en de auto zodoende tijdelijk ten name van [benadeelde 1] moet worden gezet en/of dat hij, verdachte, even, voor ongeveer een week, niet in het bezit is van een bankpas.
4.
hij in de periode van 9 juli 2018 tot en met 4 oktober 2018 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een geldbedrag van 10.000 euro, door
- zich tegenover die [benadeelde 4] uit te geven voor en/of voor te doen als [alias verdachte] en/of
- tegen die [benadeelde 4] te vertellen dat hij, verdachte, zeer vermogend is als gevolg van de verkoop van een patent van het bedrijf [bedrijf 1] en/of
- tegen die [benadeelde 4] te vertellen dat hij, verdachte, woonachtig is aan [adres 2] in Frankrijk en/of
- tegen die [benadeelde 4] te vertellen dat zijn, verdachtes, echtgenote ernstig ziek is en/of hij, verdachte, rekeningen van haar ziekenhuisopnames niet kan voldoen omdat zijn geld vaststaat in Frankrijk en/of vervolgens die [benadeelde 4] te vragen of hij hem, verdachte, een geldbedrag van 10.000 euro kan lenen en/of daarbij die [benadeelde 4] toe te zeggen dat hij, verdachte, dit geldbedrag terug zal betalen zodra hij, verdachte, weer over zijn geld kan beschikken.
5.
hij in de periode van 10 september 2018 tot en met 25 oktober 2018 in Nederland, meermalen telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 5] en/of bedrijf [bedrijf 5] telkens heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een hoeveelheid kleding (in totaal ten bedrage van 7.395 euro), door
- zich tegenover die [benadeelde 5] uit te geven voor en/of voor te doen als [alias verdachte] en/of
- tegen die [benadeelde 5] te vertellen dat hij, verdachte, een enorm vermogen had door de uitvinding van een lens voor [bedrijf 1] en/of
- tegen die [benadeelde 5] te vertellen dat hij, verdachte, woonachtig is aan [adres 2] in Frankrijk en/of
- bij de eerste aankoop van voornoemde kleding tegen die [benadeelde 5] te vertellen dat hij geen pasjes bij zich heeft en/of op dat moment zijn, verdachtes, zwager te bellen en/of zijn zwager telefonisch opdracht te geven het geldbedrag over te maken aan die [benadeelde 5] en/of
- bij de tweede aankoop van voornoemde kleding tegen die [benadeelde 5] te zeggen dat zijn, verdachtes, zwager het aankoopbedrag van de eerste koop heeft voldaan aan die [benadeelde 5] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feiten 1 tot en met 5
1.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 november 2019 (dossierpagina's 23 tot en met 30), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de verdachte [verdachte] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
V: Wat voor werk doe je en waar werk je?
A: Ik werk niet.
V: Ben je vermogend?
A: Nee, ik ben niet extreem vermogend. Ik ben gewoon een normaal persoon.
(…) Ik heb geen spaargeld. Ik heb van het geld van kennissen en vrienden geleefd.
(…) Ik kwam in gesprek met [benadeelde 1] , een makelaar. Heel eerlijk moet ik zeggen dat ik een andere naam [
het hof begrijpt gelet op de inhoud van het verhoor: [alias verdachte]] gebruikte. Ik moest bij die persoon [
het hof begrijpt: aangeefster [benadeelde 1]] een plaatje verzinnen. Ik heb een valse naam opgegeven, en ik heb mij anders weggezet.
V: Hoe lang maak je je al kenbaar als [alias verdachte] ?
A: Weet ik niet.
V: Wat kun je vertellen over de woning in Veghel aan [adres 3] ? Wie heeft het koopcontract getekend bij de makelaar en onder welke naam?
A: Dat heb ik ondertekend. Ik heb dat niet onder mijn eigen naam ondertekend.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 november 2019 (dossierpagina's 31 tot en met 35), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de verdachte [verdachte] :
V: Vraag of opmerking verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
V: Een van onze eerste vragen was gisteren over hoe financieel vermogend je was. Je gaf aan niet extreem vermogend te zijn zonder beleggingen of spaargeld. Inkomsten had je niet. Dat klopt?
A: Ja dat klopt.
V: Je hebt als [alias verdachte] op 17 december 2018 bij de makelaar [bedrijf 9] in Eindhoven een koopovereenkomst getekend voor de woning aan [adres 3] ter waarde van €750.000,00.
A: Ik heb wel getekend.
3.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 22 mei 2019 (dossierpagina's 169 tot en met 172, alsmede de bijbehorende bijlagen op dossierpagina's 173 tot en met 205), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
In november 2018 heb ik de heer [alias verdachte] leren kennen. Een onwijs aardige en gezellige man. We werden al snel goede vrienden en mijn zus [benadeelde 1] kreeg een relatie met hem. [alias verdachte] was actief in het beleggen van vastgoed vertelde hij.
Dit om zijn vermogen te kunnen gaan beleggen wat hij had vergaard bij [bedrijf 1] te Veldhoven. [alias verdachte] vertelde mij dat hij een vermogen had van 600.000.000,00 [
het hof begrijpt hier: € 600.000.000,00] en had dit op de bank staan in Frankrijk.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 januari 2021 met proces-verbaalnummer PL2100-2021009932-2, los toegevoegd aan het dossier (1 pagina), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op verzoek van het openbaar ministerie te 's-Hertogenbosch heb ik navraag gedaan bij het bedrijf [bedrijf 1] in Veldhoven. Gevraagd is of er een werknemer met de naam [alias verdachte] en/of [verdachte] heeft gewerkt. Tevens of deze persoon een patent heeft bij [bedrijf 1] .
Ik hoorde van de jurist van [bedrijf 1] dat er niemand is geweest met de naam [verdachte] dan wel de naam [alias verdachte] , die bij [bedrijf 1] heeft gewerkt. Tevens kunnen werknemers die bij [bedrijf 1] hebben gewerkt en een idee hebben of iets hebben uitgevonden een patent op iets krijgen. De jurist van [bedrijf 1] vertelde mij dat de werknemer dan beloond wordt met een bonus, maar degene die er rijk van wordt is [bedrijf 1] zelf.
Navraag gedaan bij aangever [benadeelde 1] welke naam [verdachte] nog meer gebruikte, Ik hoorde dat [benadeelde 1] mij vertelde dat er een werknemer bij [bedrijf 1] heeft gewerkt met de naam [betrokkene 1] . Dit is de naam die [verdachte] in al zijn verhalen gebruikt.
Gekeken of geboortedatums overeenkomen met [verdachte] . [verdachte] is geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] . [betrokkene 1] kunnen zij niet controleren omdat die uit een publieke database komt en zijn patent niet gerelateerd is aan [bedrijf 1] en of daar gewerkt zou hebben.
Er heeft [
het hof leest hiertussen: zowel] geen [verdachte] als een [
het hof begrijpt: geen] [alias verdachte] bij [bedrijf 1] gewerkt.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2021 met proces-verbaalnummer PL2100-2021009932-3, los toegevoegd aan het dossier (1 pagina), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op verzoek van het openbaar ministerie te 's-Hertogenbosch is er om verduidelijking gevraagd of het kan zijn dat [alias verdachte] en/of [verdachte] bij [bedrijf 1] een patent hadden.
Hierop kwam wel naar voren dat er uit de data basisgegevens een [betrokkene 1] bij [bedrijf 6] had gewerkt. Om zeker te zijn dat dit niet om de persoon gaat die zich in ons onderzoek als [alias verdachte] voordoet blijkt het volgende.
De onderzoeker van [bedrijf 6] heeft een Belgische Nationaliteit volgens internet. Dit via de site [website] .
Er heeft [
het hof leest hiertussen: zowel] geen [verdachte] als [
het hof begrijpt: geen] een [alias verdachte] bij [bedrijf 1] gewerkt en heeft ook geen patent gehad.
6.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 10 juli 2019 (dossierpagina's 41 tot en met 45, alsmede de bijbehorende bijlagen op dossierpagina's 46 tot en met 148), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 1] :
Plaats delict: Veghel, gemeente Meierijstad
Pleegdatum: tussen 24 oktober 2018 en 27 mei 2019
Ik doe aangifte van oplichting tegen [verdachte] [
het hof begrijpt hier en hierna telkens: [verdachte]]. Doordat de verdachte een valse naam/valse hoedanigheid aannam, dan wel gebruik maakte van listige kunstgrepen/samenweefsel van verdichtsels, werd ik bewogen tot afgifte van geld/goed. Als ik zou hebben geweten, dat de verdachte een valse naam/valse hoedanigheid had aangenomen, dan wel gebruik maakte van listige kunstgrepen/samenweefsel van verdichtsels, dan zou ik niet tot afgifte zijn overgegaan.
Ik werk als makelaar bij [bedrijf 7] . Op 24 oktober 2018 ben ik de heer [alias verdachte] zakelijk tegengekomen bij een bezichtiging van een appartement.
Op 25 oktober 2018 belt [alias verdachte] mij wederom op, hij wil een afspraak maken om het te hebben over vastgoedaankopen. De week erop hebben we meerdere zakelijke afspraken. [alias verdachte] wilde voor ca. 200 miljoen euro aan vastgoed aankopen. Om dit te kunnen doen vraag ik zijn paspoort, meneer vertelt mij het volgende: “Ik wil anoniem blijven door een ontvoering die ik 10 jaar geleden heb meegemaakt bij een tankstation door 3 personen. Ik ben in een bus gezet voor losgeld en ze zijn gepakt. Ik bezit nu rond een half miljard euro en wil uit het blad [tijdschrift] blijven”. Voor mij is het normaal dat klanten anoniem willen blijven daar er meerdere klanten in het vastgoed anoniem zijn. [alias verdachte] vertelde mij dat hij aan zoveel geld komt omdat hij een uitvinding heeft gedaan en dat hij bij [bedrijf 1] gewerkt heeft.
Op 17 december 2018 geeft [alias verdachte] aan dat zijn bankpasje in de put is gevallen en hij nu niet bij zijn geld kon. Ik leen hem mijn bankpas waarbij ik 20.000 euro extra vanaf mijn zakelijke rekening op deze pas stort. Op mijn rekening stond op dat moment 21.235,12 euro.
Ik regelde begin december 2018 in opdracht van [alias verdachte] als belegging het huis tegenover mijn eigen woning, [adres 3] , voor 750.000,00 euro. Dit koopcontract heeft [alias verdachte] getekend onder de naam [alias verdachte] bij de notaris. Later blijkt dat dit getekend is onder een valse naam en handtekening.
Op 11 december 2018 koopt [alias verdachte] een Audi Q8 bij [bedrijf 8] waar [betrokkene 2] , een goede bekende van mij, eigenaar is. De auto moest op naam komen van de stichting van [alias verdachte] , maar omdat deze stichting nog niet is opgericht kan hij de auto vast mee krijgen en kan hij de auto later betalen. [alias verdachte] vroeg of de auto dan op mijn naam kon totdat de stichting loopt. Ik ontdek tot mijn schrik dat circa 4 weken later de auto nog steeds niet betaald is. Ik zie dat de BV op mijn adres is gezet door [alias verdachte] en ik weet hier niks van.
Wij krijgen eerst een vriendschappelijke relatie en ongeveer eind december 2018 een affectieve relatie (alleen zoenen dus niet samenwonen en samen slapen). Onze relatie wordt, wanneer wij bij anderen zijn, door [alias verdachte] overdreven neergezet valt me op. Hij heeft het al meteen over trouwen. Daar ik een goede reputatie heb en [alias verdachte] onze relatie neerzette als “for ever” bij klanten, vrienden en familie lopen de zaakjes bijzonder voorspoedig. Iedereen vertrouwt mij dus daardoor nu [alias verdachte] ook.
Op 14 januari [
het hof begrijpt: 14 januari 2019] heb ik mijn auto aan mijn broer verkocht, daardoor had ik 75.000 euro op mijn bankrekening staan. [alias verdachte] vroeg toen of ik de borg van [adres 3] vandaag nog wil overmaken, 75.000 euro naar de notaris. Ik heb vervolgens deze 75.000 euro overgemaakt.
In december 2018 heb ik mijn bankpas aan [alias verdachte] uitgeleend, omdat ik het druk had controleer ik mijn bankafschrijvingen pas later. Hieruit blijkt dat hij heel mijn bankrekening heeft leeg getrokken. Omdat de bankpas is geblokkeerd ook nog 50,00 euro aan kosten gemaakt. Ik besluit om uit te leggen aan [alias verdachte] dat ik niets meer heb en ook niets meer te lenen heb als ik er achter kom dat de rekening bewust wordt leeg getrokken.
(Bijlage (ander geschrift) bij dit proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 88)
Van: [bedrijf 9]
Datum: 18 december 2018
Aan: [alias verdachte]
Kopie: [benadeelde 1]
Onderwerp: Scan getekende koopovereenkomst – [adres 3]
Geachte heer [alias verdachte] en mevrouw [benadeelde 1] ,
Gisteren heeft u de koopovereenkomst betreffende de woning aan [adres 3] getekend. Als bijlage bij deze mail zenden wij u een scan van de getekende koopovereenkomst voor uw digitale administratie.
(Bijlage (ander geschrift) bij dit proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 91)
KOOPOVEREENKOMST [adres 3]
Koper:
Naam: [alias verdachte]
Voornamen: [alias verdachte]
Geboorteplaats [geboorteplaats]
Geboortedatum: [geboortedag] 1968
Straat: [adres 2]
Postcode [adres 2]
Woonplaats: [adres 2]
(Bijlage (ander geschrift) bij dit proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 99)
Koper: [alias verdachte]
<> [
het hof begrijpt: van de verdachte]
Datum: 17-12-2018.
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 13 juli 2021, los toegevoegd aan het dossier (4 pagina’s), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [benadeelde 1] :
U vraagt mij wanneer ik [alias verdachte] voor het eerst heb ontmoet. Dat was in oktober 2018.
Opmerking rechter-commissaris: de naam [alias verdachte] is een alias voor de verdachte [verdachte].
U houdt mij voor dat ik in mijn aangifte heb verklaard dat ik op 17 december 2018 (pagina 42) een bankpas heb uitgeleend aan [alias verdachte] . Dat klopt, zijn eigen pas zou in een afvoerput zijn gevallen.
U houdt mij voor dat ik een bankpas heb uitgeleend waar € 20.000 op stond. U houdt mij voor dat in mijn aangifte staat dat op mijn zakelijke rekening een bedrag van € 21.000 stond. Dat klopt, dat is de rekening waar ik het net over heb gehad. Het komt er op neer dat ik het volledige bedrag aan [alias verdachte] beschikbaar heb gesteld. Rond 31 januari 2019 was het saldo € 50 negatief op die rekening.
U vraagt mij of ik weet waarom [alias verdachte] dat geld nodig had. Hij wilde leefgeld omdat zijn pas in de put lag, hij zei dat hij dat pasje maar een week nodig had. Tussentijds heb ik niet gecontroleerd wat er met dat bedrag is gebeurd.
U vraagt mij wanneer de auto op mijn naam is gezet. Direct op het moment toen hij de auto meenam uit het autobedrijf. Dat is half december 2018 geweest.
U vraagt mij of het gebruikelijk is voor mij om zo’n bedrag over te maken. Hij had me dat gevraagd en we hadden op dat moment een affectieve relatie.
8.
Een ander geschrift, te weten een tweetal transacties aan Actor Notarissen (4 pagina’s), los toegevoegd aan het dossier:
Rabo DirectRekening.
Actor notarissen.
€ 25.000,00. Datum 8 januari 2019 om 09.51 uur. Omschrijving [adres 3] .
€ 50.000,00. Datum 8 januari 2019 om 09.52 uur. Omschrijving [adres 3] .
9.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2019 (dossierpagina's 150 tot en met 153, alsmede de bijbehorende bijlagen op dossierpagina's 154 tot en met 163), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 2 ] , mede namens het slachtoffer [bedrijf 2] :
Plaats delict: Veghel, gemeente meierijstad
Pleegdatum: tussen 25 januari 2019 en dinsdag 4 juni 2019
Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik doe aangifte van oplichting. Doordat de verdachte een valse naam, valse hoedanigheid aannam, dan wel gebruik maakte van listige kunstgrepen, samenweefsel van verdichtsels, werd ik bewogen tot afgifte van geld, een goed. Als ik zou hebben geweten, dat de verdachte een valse naam, valse hoedanigheid had aangenomen, dan wel gebruik maakte van listige kunstgrepen, samenweefsel van verdichtsels, dan zou ik niet tot afgifte zijn overgegaan.
Ik ben eigenaar van een luxe kledingzaak genaamd [bedrijf 2] te Veghel.
13 december 2018, belde een goede betrouwbare klant, genaamd [benadeelde 1] , mij op toen ik in de winkel was. [benadeelde 1] vertelde mij dat zij later op die dag, met haar vriend [alias verdachte] , naar mijn winkel zou komen om kleding te kopen. Ze vroeg me of ik hem kon helpen omdat hij niet de makkelijkste was. Ik zei haar dat het goed was, en dat ik hem wel zou helpen.
Ergens die middag kwam er een man bij mij in de winkel die me vertelde dat hij [alias verdachte] heette. Ik raakte met hem aan de praat en ging hem helpen kleding uit te zoeken. [alias verdachte] vertelde van alles over zichzelf, onder andere dat hij miljonair was en een huis in Frankrijk had. Hij vertelde dat hij een patent op een formule had bij het bedrijf [bedrijf 1] en dat zij hem op een gegeven moment uitgekocht hadden. Zo kwam hij aan zijn vermogen. Ik kon erg goed met hem overweg en hij kocht die dag voor 499 euro aan kleding voor zichzelf. Hij betaalde met een bankpas, die achteraf van [benadeelde 1] bleek te zijn. Er was vanuit mij vertrouwen omdat [benadeelde 1] een goede klant van mij is die ik vertrouw.
[alias verdachte] kwam daarna vaker op bezoek in mijn winkel, en kocht een aantal van die keren kleding bij mij. Iedere keer dat hij kleding kocht, rekende hij af met een bankpas, die achteraf van [benadeelde 1] was.
Vlak voor de kerst in 2019 kwam [alias verdachte] weer naar de winkel, en vertelde mij dat hij een grote aankoop wilde doen. Hij vertelde dat hij een boot had, waarin twee kledingkasten aanwezig waren. Een was van hem en de andere was voor [benadeelde 1] . Hij wilde voor hem en [benadeelde 1] , die kledingkasten vullen met kleding in elke kast ter waarde van 65.000 euro. In totaal 130.000 euro. Hij wilde dat ik de kleding voor hem zou regelen hiervoor. [benadeelde 1] belde me later nog om te vertellen hoe fijn ze het vond dat [alias verdachte] deze grote order bij mij wilde doen, en dat ze me het gunde.
Zo rond eind januari 2019 heb ik de order voor de kleding voor de boot van [alias verdachte] besteld. Ik heb met [alias verdachte] afgesproken dat ik hem alvast via de mail een factuur zou sturen hiervoor, met de vraag of hij alvast een deel kon aanbetalen. Dit zou hij doen.
Kort daarna heeft [alias verdachte] een nieuwe order bij mij gedaan. Hij wilde ook kleding kopen voor zijn woning in Roermond, waar hij zou wonen. Bij deze tweede order, heb ik wel direct kleding aan hem meegegeven in persoon. Hij heeft de kleding toen meegenomen op 25 januari 2019. Ik heb hem een korting gegeven voor deze grote order, en vertelde hem dat hij deze kleding mocht kopen voor een bedrag van in totaal 11.000 euro.
Kort nadat ik de bestelling had gedaan, en [alias verdachte] de beide facturen had gestuurd via mail, voor beide orders, vertelde [alias verdachte] mij dat hij longkanker had en dat hij even geen tijd had om de factuur te betalen. Ook [benadeelde 1] belde mij om te vertellen dat [alias verdachte] kanker had, en dat ze van alles moesten gaan regelen de komende 2 weken en even nergens anders tijd voor hadden. Ik toonde begrip hiervoor en liet ze twee weken met rust hierover.
Later toen ik met [alias verdachte] weer sprak over de bestelling, kwam hij met allerlei smoesjes. Hij kon het geld van zijn bankrekening vanuit Frankrijk, niet overmaken naar Nederland. Er waren problemen met de overboekingen vanuit het buitenland naar de bank hier in Nederland. Ook sprak hij steeds over zijn ziekte waardoor hij niks kon.
Hij deed zich voor als [alias verdachte] , maar zijn echte naam blijkt [verdachte] te zijn. Ook zou hij pas twee maanden een relatie hebben gehad met [benadeelde 1] . Ik was in de veronderstelling dat zij veel langer bij elkaar waren. Hij is geen miljonair, heeft geen boot en geen huis in Frankrijk en heeft dus ook geen vermogen. Alles was gelogen. Ik wist dat ik het geld voor de kleding die ik hem had meegegeven niet meer zou krijgen.
Ik heb tot vandaag nog steeds het geld wat hij me schuldig is, de 11.000 euro voor de kleding die hij heeft meegenomen, niet gekregen. Ook heb ik de kleding niet terug gekregen.
10.
Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 19 november 2019 (dossierpagina's 164 tot en met 165, alsmede de bijbehorende bijlage op dossierpagina's 166 tot en met 167), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 2 ] :
Ik ben met [alias verdachte] in contact gekomen via [benadeelde 1] . Zij is een hele goede kennis van mij. Ze zit in hetzelfde netwerk als ik in Veghel.
Ik heb nog nooit iemand voor zo’n hoog bedrag aan kleding meegegeven als aan [alias verdachte] . Dit kwam alleen doordat ik [benadeelde 1] zo goed ken. Anders had ik nooit de kleding meegegeven. Ik had het vertrouwen dat [alias verdachte] of [benadeelde 1] de kleding zou gaan betalen. Maar al snel had ik het idee dat hij dit niet ging betalen. [alias verdachte] kwam toen met het verhaal over de longkanker.
Ik was ook wel zeker van mijn zaak dat ik de kleding mee kon geven omdat zij ook samen bij de notaris waren geweest om een huis te kopen. Het voorlopig koopcontract lag namelijk al daar, dus had ook niet het idee dat ik de dupe zou worden van oplichting.
11.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 13 juli 2021, los toegevoegd aan het dossier (3 pagina’s), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [benadeelde 2 ] :
U vraagt mij waarom ik kleding heb meegegeven aan [alias verdachte] . Ik ken [benadeelde 1] vrij goed. Zij belde mij op en gaf aan dat een vriend van haar kleding wilde kopen. Zij gaf aan dat ik merken voer die hij graag zou willen hebben. Hij kocht ook veel. De eerste paar keren heeft hij gewoon afgerekend met het pasje van [benadeelde 1] . Dat heb ik achteraf van [benadeelde 1] gehoord.
U vraagt mij of het klopt dat ik het heb gedaan omdat ik [benadeelde 1] vertrouwde. Ja, dat klopt. Ik had geen enkele reden om aan haar te twijfelen.
U vraagt mij waarom ik kleding aankoop voor [alias verdachte] zonder dat ik een voorschot heb gekregen. Dat was omdat ik [benadeelde 1] vertrouwde. Ik had het vertrouwen in [benadeelde 1] en daardoor ook het vertrouwen dat de kleding van [alias verdachte] betaald zou worden.
U vraagt mij of ik dit als een opdracht zag die mede van [benadeelde 1] kwam. Nee, dat zag ik niet zo. Hij kwam aan mij vragen of ik de kleding kon leveren.
12.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 22 mei 2019 (dossierpagina's 209 tot en met 211, alsmede de bijbehorende bijlagen op dossierpagina's 212 tot en met 214), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 3] , mede namens het slachtoffer [bedrijf 3] :
Plaats delict: Veghel, gemeente Meierijstad
Pleegdatum: tussen 20 december 2018 en 5 maart 2019
Ik doe aangifte van oplichting. Doordat de verdachte een valse naam/valse hoedanigheid aannam, dan wel gebruik maakte van listige kunstgrepen/samenweefsel van verdichtsels, werd ik bewogen tot afgifte van geld/goed. Als ik zou hebben geweten, dat de verdachte een valse naam/valse hoedanigheid had aangenomen, dan wel gebruik maakte van listige kunstgrepen/samenweefsel van verdichtsels, dan zou ik niet tot afgifte zijn overgegaan.
Ik ben eigenaar van autobedrijf genaamd [bedrijf 3] gelegen aan [adres 4] .
In december 2018 kwam ik in contact met een meneer die zich voorstelde als [alias verdachte] , een vriend van een, voor mij goede bekende, namelijk mevrouw [benadeelde 1] . De heer [alias verdachte] wilde graag een andere auto gaan aankopen. Wij hebben daarom voor hem gekeken of er iets te koop was wat hij graag wilde hebben omdat wij de auto welke hij graag wilde hebben niet hadden staan.
We hebben uiteindelijk de door hem gezochte auto gevonden bij een Audi dealer. Daar hebben we de auto voor [alias verdachte] opgehaald. Hij heeft de auto bekeken, wat onderhandeld, en daarna zijn akkoord gegeven om de auto te gaan aankopen.
[alias verdachte] gaf aan de auto zakelijk te willen gaan rijden en gaf de bedrijfsnaam “ [bedrijf 4] ” op ten behoeve van de tenaamstelling van de factuur. Daar hij als factuuradres het woonadres van mevrouw [benadeelde 1] had opgegeven hebben wij de desbetreffende factuur op het door [alias verdachte] opgegeven adres genoteerd. Het betrof een btw-auto en de heer [alias verdachte] had diverse bedrijven vertelde hij.
Er was voor ons als bedrijf ook geen enkele reden tot twijfel hierover omdat hij bij diverse kennissen uit mijn omgeving regelmatig zaken deed. Zowel zakelijk als privé.
Overigens waren deze mensen allemaal, en zonder uitzondering, zeer positief over [alias verdachte] en er was daarom ook geen enkele reden om te twijfelen om de auto mee te geven op 20 december 2018 zonder dat hij betaald was. [alias verdachte] was namelijk even, en dat was toch echt slechts voor een weekje of zo, gaf hij aan, niet in het bezit van een bankpasje op dat moment.
Daarnaast belde [alias verdachte] mij regelmatig op om mij op de hoogte houden van zijn ontwikkelingen met betrekking tot het oprichten van zijn diverse nieuwe bedrijven en dat door de bank nieuwe pasjes waren verstuurd zodat hij het geld snel kon overmaken als deze binnen waren. Ondertussen sprak hij samen met mij over de aankoop van nog een auto. Voor mij was er geen enkele reden om wantrouwig te zijn.
Omdat hij zich nog niet definitief in Nederland gevestigd had werd de auto tijdelijk op naam van [benadeelde 1] geplaatst. Ondanks alle beloftes, steeds opnieuw, bleven betalingen volledig uit. Na het aanhoren van veel smoezen en nadat het vertrouwen dat er nog betaald ging worden helemaal weg was, hebben we de auto begin maart 2019 opgehaald.
Normaal geven wij nooit een auto mee voordat deze is betaald. Maar omdat hij de vriend was van een goede bekende hebben we het deze keer wel gedaan. [alias verdachte] had in totaal 15.000 km gereden en de auto was een jaar ouder geworden, we hebben hem met veel moeite kunnen verkopen en 35.000 euro verlies moeten maken.
Ik heb een overeenkomst waaronder [alias verdachte] heeft getekend met zijn naam [alias verdachte] .
13.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 13 juli 2021, los toegevoegd aan het dossier (3 pagina’s), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [benadeelde 3] :
U vraagt mij wat de rol is geweest van mevrouw [benadeelde 1] . Dat was de vriendin van meneer [verdachte] . Hij was gewoon met haar.
U houdt mij de desbetreffende factuur voor. U vraagt mij of ik die factuur herken. Ja, die herken ik. Dit is de factuur die werd opgesteld toen [verdachte] had aangegeven dat hij geïnteresseerd was. De factuur is geprint op de dag dat hij de auto kwam ophalen.
U vraagt mij of ik ooit om een kopie van een identiteitsbewijs of paspoort van [alias verdachte] heb gevraagd. Daar heb ik wel om gevraagd. Hij vertelde mij echter dat zijn ID en zijn portemonnee in de put waren gevallen. Hierdoor bracht hij dit elke keer niet mee.
[verdachte] heeft wel getekend. Hier waren getuigen bij. Hij heeft dat getekend uit eigen vrije wil.
14.
Een ander geschrift, te weten een kopie van een getekende leenovereenkomst van € 137.000,00 tussen [alias verdachte] en [bedrijf 10] (dossierpagina 37), ondertekend door de verdachte op 17 januari 2019 respectievelijk 15 januari 2019:
Schuldeiser verstrekt aan schuldenaar een geldlening ten bedrag van € 137.000,00. Schuldeiser: [alias verdachte] .
Schuldenaar: [bedrijf 10]
15.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 november 2020 met proces-verbaalnummer PL2100-2019104470-2, los toegevoegd aan het dossier (1 pagina), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Bij zijn aangifte voegde [benadeelde 3] eveneens een document waarin de verdachte onder de naam [alias verdachte] ‘schuldeiser’ wordt genoemd. Dit gaf onduidelijkheid in de rol als koper van een auto door de verdachte [verdachte] . Logischerwijs zou [bedrijf 3] hierin de schuldeiser moeten zijn.
Telefonisch heeft de heer [benadeelde 3] het volgende hierop verklaard:
De Audi werd door “ [alias verdachte] ” gekocht en hij wilde hem zakelijk gaan rijden. De Audi moest op naam komen van het bedrijf “ [bedrijf 4] ”. “ [bedrijf 4] ” was de bedrijfsnaam die “ [alias verdachte] ” wilde gaan gebruiken. Nu kon de Audi nog niet betaald worden via “ [bedrijf 4] ”omdat “ [bedrijf 4] ”als bedrijf nog niet bij de Kamer van Koophandel bekend was. Om niet langer op hun geld, 137.000,00 Euro, te hoeven wachten werd de constructie bedacht dat “ [alias verdachte] ” het bedrijf [bedrijf 3] 137.000,00 Euro zou lenen en wanneer “ [bedrijf 4] ” dan officieel bestond kon dat geld van de bedrijfsrekening van “ [bedrijf 4] ” worden afgeboekt.
16.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 15 mei 2019 (dossierpagina's 216 tot en met 219, alsmede de bijbehorende bijlagen op dossierpagina's 220 tot en met 239), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 4] :
Plaats delict: Heesch, gemeente Bernheze
Pleegdatum: tussen 9 juli 2018 en 1 februari 2019
Ik ben eigenaar van het bedrijf [bedrijf 11] , bedrijfsfinanciering, gevestigd te Heesch. In het pand waar mijn bedrijf in is gevestigd zit ook het bedrijf van [bedrijf 12] wat in eigendom toebehoort aan [betrokkene 3] . Via [betrokkene 3] heb ik een man leren kennen die zich uitgaf als [alias verdachte] .
Op maandag 9 juli 2018 kwam ik via [betrokkene 3] in contact met [alias verdachte] . Het contact tussen [alias verdachte] en mij betrof het opstarten van een investeringsmaatschappij in Nederland. [alias verdachte] gaf tijdens het gesprek aan dat hij woonachtig was aan de [adres 2] te Frankrijk en dat hij een zeer vermogend man was. Hij zou vele miljoenen euro’s bezitten. Dit had hij verkregen door een verkoop van een patent. Het patent had te maken met chipmachines van het bedrijf [bedrijf 1] te Veldhoven. Door de manier waarop [alias verdachte] dit vertelde wekte het bij mij vertrouwen.
[alias verdachte] liet mij weten dat hij opzoek was naar een woning in Nederland. Ik wist dat [betrokkene 4] eigenaar was van een woning welke te koop werd aangeboden. Op 1 november 2018 werd de koopovereenkomst ondertekend door [alias verdachte] . Op 8 november 2018 moest de eerste aanbetaling bij [betrokkene 4] binnen zijn. Deze bleef echter uit. Op 18 november 2018, werd er tussen [betrokkene 4] en [alias verdachte] een aannemingsovereenkomst ondertekend voor de bouw van een tweede villa. De betalingsovereenkomst werd door [alias verdachte] niet nagekomen.
Halverwege het traject met [betrokkene 4] werd ik benaderd door [benadeelde 5] , eigenaar van herenkledingzaak [bedrijf 5] , gevestigd te Oss. Ik hoorde dat [benadeelde 5] op zoek was naar een geldverstrekker. Via mijn bedrijf [bedrijf 11] heb ik [alias verdachte] in contact gebracht [
het hof begrijpt hierna: met haar, [benadeelde 5]]. Ik had nog steeds vertrouwen in [alias verdachte] . Eind september 2018, de exacte datum weet ik zo niet werd er een leningsovereenkomst ondertekend door [alias verdachte] en [benadeelde 5] voor een bedrag van 50.000 euro. Ook deze verplichting werd door [alias verdachte] niet nagekomen.
Het niet nakomen van bovenstaande verplichtingen kwam volgens [alias verdachte] doordat zijn geld vaststond op Franse bankrekeningen. Dit zou vaststaan op de bank BNP Paribas.
[alias verdachte] liet aan mij weten dat zijn vrouw, [naam partner] , ernstig ziek was. Door haar ziekte werd zij regelmatig langdurig opgenomen in een Nederlands ziekenhuis. Hierdoor kreeg [alias verdachte] rekeningen betreffende de zorgkosten voor [naam partner] . [alias verdachte] vroeg mij geld om deze rekeningen te kunnen betalen omdat zijn geld vaststond in Frankrijk.
[alias verdachte] vroeg aan mij een bedrag van 10.000 euro. Ik heb hierover overleg gehad met mijn vrouw. Zij was wantrouwend maar gaf mij toch toestemming om dit geldbedrag aan [alias verdachte] over te maken. Via mijn zakelijke bankrekening, [rekeningnummer 1] liet ik het bedrag van 10.000 euro overschrijven naar bankrekening [rekeningnummer 2] , ten name van zijn zwager [verdachte] [
het hof begrijpt: verdachte [verdachte]]. Het geld moest overgeboekt worden naar zijn zwager omdat [alias verdachte] geen Nederlandse bankrekening had. [alias verdachte] en ik maakten de afspraak dat het geld aan mij zou worden terugbetaald als de blokkade van zijn bankrekening in Frankrijk was opgeheven.
Mijn vertrouwen nam wel wat af maar niet zo dat ik het geld niet naar [alias verdachte] zou overmaken. [alias verdachte] en ik hebben over deze lening niets op papier gezet. Als ik geweten zou hebben dat [alias verdachte] een oplichter was, was ik niet overgegaan tot het overmaken van mijn 10.000 euro.
17.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 28 juli 2021, los toegevoegd aan het dossier (3 pagina’s), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [benadeelde 4] :
U vraagt mij waarom ik een lening heb verstrekt aan [alias verdachte] . Hij gaf aan dat hij een vermogend man was, maar dat zijn vermogen vast zat in Frankrijk. Hij had 160.000 euro nodig om dat vermogen in Frankrijk los te krijgen. Dat kon hij bij elkaar krijgen bij diverse vrienden en kennissen en van mij had hij dan nog 10.000 euro nodig.
U houdt mij voor dat in mijn aangifte staat dat [alias verdachte] verteld zou hebben dat hij nog rekeningen/ziektekosten moest betalen voor zijn zieke vrouw. Dat klopt, hij vertelde dat zijn vrouw, die hij [naam partner] noemde, ziek was en dat daarvoor diverse rekeningen betaald moesten worden. Als hij dat geld in Frankrijk los zou kunnen krijgen, zou hij die rekeningen/ziektekosten kunnen betalen.
U vraagt mij of ik [alias verdachte] vertrouwde. Ja, hij was bij mij geïntroduceerd via een bevriend accountant. Ik heb intensief een periode met hem [
het hof begrijpt: [alias verdachte]] opgetrokken in de periode van juli 2018 tot en met december 2018. Er is een vriendschappelijke relatie ontstaan, er was een klik.
U vraagt mij of ik zelf actie heb ondernomen om het bedrag van 10.000 euro terug te krijgen. Ja, ik heb met [alias verdachte] gebeld, geappt, en gemaild. Aan de andere kant was er echter sprake van volledige radiostilte.
18.
Een ander geschrift, te weten een rekeningafschrift lening [benadeelde 4] inhoudende een e-mail van [betrokkene 5] aan [verbalisant 1] , onderwerp [verdachte] , d.d. 21 mei 2020 en een transactie d.d. 4 oktober 2018 (3 pagina’s), los toegevoegd aan het dossier:
Van: [betrokkene 5] < [e-mailadres] >
Hierbij stuur ik jou de overboeking van EUR 10.000 vanaf de rekening van mijn [bedrijf 13] naar de rekening van [verdachte] . Het was een lening ter overbrugging van een paar weken. Inmiddels is er al ruim 1,5 jaar verstreken.
[bedrijf 13]
[adres 5]
[adres 5]
Transactiedetails
Rekening: SNS ZAKENREKENING
[rekeningnummer 1]
Lening [alias verdachte]
Boekingsdatum 04-10-2018
Tegenrekening [rekeningnummer 2]
Naam [verdachte]
Omschrijving: lening [alias verdachte]
Bedrag: € –10.000,00
19.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 mei 2019 (dossierpagina's 241 tot en met 243, alsmede de bijbehorende bijlagen op dossierpagina's 244 tot en met 266), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 5] :
Plaats delict : Oss
Pleegdatum: tussen 30 juni 2018 en 17 mei 2019
Ik ben eigenaar van herenkledingzaak de [bedrijf 5] te Oss. Omdat ik bezig was met een overname van een winkel te 's-Hertogenbosch kwam ik via [betrokkene 5] van de firma [bedrijf 11] in contact met een man die investeerder zou zijn. Ik ken [betrokkene 5] al langer dus vertrouwde ik het. [betrokkene 5] regelde een gesprek voor mij, toen kreeg ik de naam van de investeerder, dit was ene [alias verdachte] .
Op 30 juni 2018 kwam [alias verdachte] bij mij in onze winkel die toen nog gevestigd zat aan [adres 6] . Ik bevond mij in onze winkel samen met mijn partner en zag een man die aan kwam rijden. Ik hoorde dat de man zich voorstelde als [alias verdachte] . Ik zag deze [alias verdachte] toen voor het eerst. Mijn partner en ik hebben een lang gesprek gehad met [alias verdachte] . Ik heb geen legitimatiebewijs van [alias verdachte] gezien. Ik ging ervan uit dat [betrokkene 5] dit gecontroleerd had omdat hij eigenaar is van [bedrijf 11] bedrijfsfinancieringen en tussenpersoon was. Ik had wel wat contact met [alias verdachte] maar niet veel. Alles verliep via [betrokkene 5] . Dit zou te maken hebben met de gezondheidsproblemen van de vrouw van [alias verdachte] .
Op 1 september 2018 was de opening van onze nieuwe kledingwinkel. Hier verschenen [alias verdachte] , [betrokkene 5] en [betrokkene 3] [
het hof begrijpt hier: [betrokkene 3]]. Omdat het druk was kwam ik bijna niet in contact met [alias verdachte] . Toen [alias verdachte] wegging sprak ik nog kort met hem. Ik hoorde dat [alias verdachte] nieuwe kleding wilde hebben, voor iedere dag een setje kleding samen, hier hadden we middels de app contact over. De afspraak werd gemaakt dat hij de kleding op 10 september 2018 zou komen ophalen. Ik had een aankoopbon gemaakt met daarop het bedrag van € 5.925,00.
Bij het afhalen van de kleding gaf [alias verdachte] aan dat hij geen bankpasjes bij zich had. Ik zag dat [alias verdachte] met zijn mobiele telefoon naar een persoon ging bellen. Ik hoorde dat [alias verdachte] zei dat het zijn zwager betrof. [alias verdachte] noemde hem [verdachte] . Ik hoorde dat [alias verdachte] zei “ik stuur jou een appje met daarin een bedrag en een bankrekeningnummer en zorg jij dat dit bedrag dan overgemaakt wordt”. Ik heb vervolgens de kleding meegegeven met de gedachte dat deze binnen een paar dagen betaald zou zijn. Ik geloofde wat er was gezegd en had geen wantrouwen.
Ongeveer 1 week later had ik nog geen geld ontvangen. Ik liet [alias verdachte] middels een app weten dat ik geen geld had ontvangen. [alias verdachte] deed hier heel verontwaardigd over en zei dat hij dit vreemd vond omdat zijn zwager het geld overgemaakt zou hebben.
Later bestelde [alias verdachte] nogmaals kleding, ditmaal voor een bedrag van € 1.470,00. Omdat [alias verdachte] nog steeds contact had met [betrokkene 5] heb ik de bestelde kleding bij [betrokkene 5] op kantoor afgegeven. Ondanks dat ik nog geen geld had ontvangen geloofde ik er nog wel in en dat ik mijn geld zou ontvangen.
Omdat ik mijn kleding niet betaald kreeg sprak ik [betrokkene 5] hierover aan en vroeg of hij het legitimatiebewijs van [alias verdachte] gezien had. Ik hoorde van [betrokkene 5] dat hij dat niet gezien had en dat [alias verdachte] zich nergens gelegitimeerd had. Het enige wat [betrokkene 5] mij kon vertellen was het adres waar [alias verdachte] zou wonen en het e-mailadres. Via app en e-mail heb ik diverse malen contact gehad met [alias verdachte] en gevraagd wanneer ik mijn geld kon ontvangen. Iedere keer was er wel wat waardoor er niet betaald kon worden. Tot op heden heb ik nog steeds mijn geld niet ontvangen.
Deze bon was € 1.470,00. De eerdere bon was € 5.925,00. Samen is dat € 7.395,00.
(Bijlage (ander geschrift) bij dit proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 262)
Hij [
het hof begrijpt: [alias verdachte]] vertelde dat hij zijn vermogen had vergaard door een uitvinding van een lens voor [bedrijf 1] . Hiervoor had hij jarenlang gewerkt als ingenieur en de hele wereld over gereisd. De uitvinding had hem een enorm vermogen opgeleverd. Datzelfde geld had hem ook heel erg ongelukkig gemaakt. Iedereen wilde “vrienden” zijn en zijn huwelijk was kapot gegaan. Hij had zijn vermogen verdeeld over een aantal banken en vastgezet voor 10 jaar. Omdat hij slecht met zijn verworven rijkdom om kon gaan zei hij geëmigreerd te zijn naar Frankrijk te weten “ [adres 2] ”.
20.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 28 juli 2021, los toegevoegd aan het dossier (3 pagina’s), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [benadeelde 5] :
U vraagt mij waarom ik kleding heb meegegeven aan [alias verdachte] . Via [benadeelde 4] en [betrokkene 3] is er een vertrouwensband gecreëerd met [alias verdachte] .
Op enig moment heeft [alias verdachte] kleding opgehaald bij mij in de winkel. Hij had zijn pasje niet bij zich, maar de betaling zou wel goedkomen. Terwijl hij in de winkel was, belde hij met een zekere [verdachte] . Die zou het geld overmaken. Ik hoorde daadwerkelijk dat hij met iemand in gesprek was. Het geld is nooit overgemaakt.
U vraagt mij of er afspraken zijn gemaakt met betrekking tot betalen. Ik heb de kleding vanuit vertrouwen meegegeven, er vanuit gaande dat die [verdachte] zou betalen.
U houdt mij voor dat in mijn aangifte op pagina 264 van het proces-verbaal het volgende staat vermeld: ‘ik twijfel... kleding mee’. U vraagt mij waarom ik twijfelde. Dat was omdat het niet gangbaar is om kleding mee te geven als er niet betaald is. U vraagt mij waarom ik het toen wel heb gedaan. Dat komt met name door de vertrouwensrelatie die was ontstaan door toedoen van [benadeelde 4] en [betrokkene 3] . Zij vertegenwoordigden de financiële instellingen en ik had gelet daarop een soort van basisvertrouwen. Ik ben overigens diep geraakt dat die bedrijven een vertrouwensband hebben kunnen laten ontstaan zonder ooit een paspoort te hebben gecheckt van [alias verdachte] . Ik vertrouwde [alias verdachte] door dit alles.
21.
Een ander geschrift, te weten een bon van de [bedrijf 5] te Oss, los toegevoegd aan het dossier (1 pagina), voor zover inhoudende:
Onder meer shirts, jassen, riemen, sokken, vest. Totaalbedrag: € 5.925,00.
Algemene bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Verweren van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
Ter zake van feiten 1, 2, 3, 4 en 5 heeft de verdediging vooropgesteld dat terughoudendheid moet worden betracht bij de waardering van de verschillende aangiftes, nu niet kan worden uitgesloten dat onderlinge afstemming dan wel – bewuste of onbewuste – beïnvloeding heeft plaatsgevonden. De aangiften zijn pas laat gedaan en verschillende aangevers hebben met elkaar gesproken.
Ter zake van feiten 1, 2, 3, 4 en 5 heeft de verdediging voorts bepleit dat het niet mogelijk is om gebruik te maken van een schakelbewijsconstructie, nu de verschillende zaken daarvoor – ondanks bepaalde gelijkenissen – te zeer verschillen. Weliswaar is telkens tenlastegelegd dat de verdachte zou hebben verklaard bij [bedrijf 1] te hebben gewerkt, zeer vermogend te zijn als gevolg van een patent, en woonachtig zou zijn in Frankrijk, maar dit zijn niet dermate specifieke en kenmerkende gelijkenissen dat kan worden gesproken van dezelfde modus operandi. Ook vormen die mededelingen geen dragend element in de verhalen van de verdachte waarmee hij blijkens de aangiften aangevers zou hebben bewogen tot afgifte van goederen en/of geldbedragen. Bovendien blijkt voor bepaalde feiten dat de aangevers bewogen zijn door vertrouwen in hun relatie met bijvoorbeeld [benadeelde 1] en [benadeelde 4] .
Ter zake van de onder 1 tenlastegelegde afgifte van de bankpas en het rekeningtegoed is primair bepleit dat geen sprake is van een causaal verband tussen de tenlastegelegde gedragingen en de afgifte van de bankpas. Voorts vindt de verklaring van aangeefster [benadeelde 1] geen (althans onvoldoende) steun in andere bewijsmiddelen om tot het bewijs te kunnen bezigen. Subsidiair is slechts sprake van één leugen, inhoudende dat de pas van de verdachte in de put zou zijn gevallen.
Ter zake van de onder 1 tenlastegelegde afgifte van het geldbedrag van € 75.000, heeft de verdediging primair bepleit dat de verklaring van aangeefster niet voldoende aannemelijk is – althans onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen – om tot het bewijs te kunnen worden gebezigd. Subsidiair heeft aangeefster niet de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid in acht genomen, waardoor zij ten onrechte de onjuiste voorstelling van zaken door de verdachte niet heeft onderkend. Meer subsidiair is het bewijs onvoldoende overtuigend. Ook aangeefster had financieel belang bij het kopen van de woning. De feiten passen eerder bij de verklaring van de verdachte.
Ter zake van feit 2 heeft de verdediging primair bepleit dat geen sprake is van een causaal verband tussen de afgifte van de kleding door [benadeelde 2 ] en de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen. De kleding is afgegeven op grond van het vertrouwen van [benadeelde 2 ] in [benadeelde 1] en dat is niet één van de oplichtingsmiddelen. Subsidiair is bepleit dat het niet betalen van de kleding eerder valt aan te merken als civielrechtelijke wanprestatie.
Ter zake van feit 3 heeft de verdediging primair bepleit dat geen sprake is van een causaal verband tussen de afgifte van de auto door [benadeelde 3] en de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen. De auto is afgegeven op grond van het vertrouwen van [benadeelde 3] in [benadeelde 1] en dat is niet één van de oplichtingsmiddelen. Subsidiair is bepleit dat het enkele gegeven dat de verdachte zich als bonafide koper heeft voorgedaan, niet voldoende is voor het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Meer subsidiair is bepleit dat aangever niet de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid in acht heeft genomen, waardoor hij ten onrechte de onjuiste voorstelling van zaken door de verdachte niet heeft onderkend.
Ter zake van feit 4 heeft de verdediging bepleit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen, nu uit de aangifte niet volgt dat de gedragingen opgenomen onder de eerste drie gedachtestreepjes mede ten grondslag hebben gelegen aan het verstrekken van de lening. Voorts is bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte heeft verklaard dat zijn partner ziek was en zijn geld vast stond. Ten slotte valt het niet terugbetalen van de lening niet als oplichting aan te merken en heeft [benadeelde 4] niet de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid in acht genomen, waardoor hij ten onrechte de onjuiste voorstelling van zaken door de verdachte niet heeft onderkend.
Ter zake van feit 5 heeft de verdediging bepleit dat de gedragingen onder de eerste drie gedachtestreepjes ten onrechte door de rechtbank bewezenverklaard zijn omdat zij niet mede hebben bijgedragen aan de afgifte van de kleding door [benadeelde 5] en derhalve ten onrechte bewezenverklaard zijn. Verder valt het onbetaald laten van kleding eerder als civielrechtelijke wanprestatie aan te merken en heeft [benadeelde 5] niet de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid in acht genomen, waardoor zij ten onrechte de door de verdachte in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken niet heeft onderkend.
Juridisch kader oplichting ex artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht
Oplichting als bedoeld in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is het door aanwending van één of meer oplichtingsmiddelen een ander bewegen tot bepaalde gedragingen, te weten de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Degene die zich aan oplichting schuldig maakt, handelt met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen en bedient zich daartoe van ten minste één van de oplichtingsmiddelen als genoemd in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dan wel een combinatie daarvan. Voor de vervulling van dat oogmerk is voorwaardelijke opzet niet toereikend.
Voormelde oplichtingsmiddelen kunnen onder meer bestaan uit een samenweefsel van verdichtsels of uit het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid.
Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Van ‘meer dan een enkele leugenachtige mededeling’ kan niet slechts sprake zijn indien meerdere duidelijk van elkaar te scheiden leugens kunnen worden aangewezen, maar ook indien sprake is van een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden, zoals het misbruik van een tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie.
Bij de oplichtingsmiddelen die bestaan uit het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de ‘persoon’ van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daarvan misbruik te maken.
Dat het bij de strafbaarstelling van oplichting gaat om gevallen waarin de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken, brengt mee dat aldus niet slechts het vertrouwen wordt beschermd van die ander tegen vermogensnadeel dat hij lijdt, maar ook meer algemeen het vertrouwen dat het publiek ten behoeve van het maatschappelijk en economisch verkeer tot op zekere hoogte mag stellen in de oprechtheid waarmee anderen aan dit verkeer deelnemen.
Dit laatste komt in de rechtspraak van de Hoge Raad tot uitdrukking in verschillende voor de beoordeling van het gewicht van het gehanteerde oplichtingsmiddel relevant geachte omstandigheden als: het misbruik maken van een in het maatschappelijk verkeer geldend verwachtingspatroon, het verstrekken van onbruikbare contactgegevens of het veelvuldig herhalen van identieke gedragingen in relatie tot telkens weer andere (beoogde) slachtoffers (vgl. het arrest HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:200, waarin mede een rol speelde het 'zichtbare gedragspatroon' van de verdachte, bestaande uit het 'telkenmale' onder valse voorwendselen van verschillende personen geld vragen en voor zichzelf aanwenden). Daarbij verdient aandacht dat voor oplichting is vereist dat het slachtoffer door één of meer oplichtingsmiddelen wordt ‘bewogen’ tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als
voldoende aannemelijkis dat het slachtoffer
medeonder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebezigd, is bewogen tot de bedoelde handeling, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In meer algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen.
Oplichting is echter niet aan de orde wanneer het slachtoffer – gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken – de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.
De betrouwbaarheid van aangeefster [benadeelde 1]
De verdediging heeft – zo begrijpt het hof – bepleit dat de verklaringen van aangeefster [benadeelde 1] niet (althans onvoldoende) betrouwbaar zijn. Zij heeft in de eerste plaats immers tegenstrijdig verklaard omdat zij eerst heeft verklaard haar bankpas inclusief saldo aan de verdachte ter beschikking te hebben gesteld en vervolgens heeft verklaard dat de verdachte niet heeft gevraagd om € 20.000,00 op die bankpas te zetten. Het is dus haar eigen initiatief geweest. Daardoor is zij niet bewogen in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast is het verhaal van [benadeelde 1] niet aannemelijk nu zij verklaart dat ze € 20.000,00 ter beschikking heeft gesteld omdat de verdachte leefgeld nodig zou hebben voor 1 week, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het geen aanleiding ziet om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen. Haar verklaringen vinden – hoewel op bepaalde onderdelen niet geheel consistent – steun in de andere aangiftes en zijn op hoofdlijnen eensluidend. Naar het oordeel van het hof heeft aangeefster ook niet – zoals door de verdediging is bepleit – tegenstrijdig verklaard. Feit is immers dat zij haar bankpas (waar € 20.000,00 op stond) aan de verdachte heeft verstrekt op verzoek van de verdachte. Daardoor heeft de verdachte feitelijk de beschikking gekregen over een geldbedrag van € 20.000,00.
Ook de stelling van de verdediging dat [benadeelde 1] zou hebben verklaard € 20.000,00 ter beschikking te hebben gesteld omdat de verdachte leefgeld nodig zou hebben voor 1 week, berust op een onjuiste lezing van haar verklaring. Zij heeft namelijk verklaard dat de verdachte haar pas slechts 1 week nodig had. Hij heeft daarbij niet aangegeven dat hij
€ 20.000,00 nodig had.
Ook hetgeen aangeefster heeft verklaard omtrent de afgifte van het geldbedrag van € 75.000,00 aan de notaris, acht het hof geloofwaardig. Dit vindt immers steun in de bijbehorende overboekingen. Ook in dat kader heeft de verdediging vragen gesteld omtrent de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, zoals hoe het kan dat aangeefster € 75.000,00 zou hebben gekregen van haar broer voor de verkoop van haar tweedehands auto. Zij heeft echter niet verklaard dat zij € 75.000,00 heeft ontvangen voor de verkoop van haar auto, maar dat zij door de verkoop van haar auto € 75.000,00 op haar bankrekening had staan.
Het hof ziet gelet op het vorengaande geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de verklaringen van aangeefster [benadeelde 1] .
Overwegingen ten aanzien van de feiten
Dat niet kan worden uitgesloten dat onderlinge afstemming tussen dan wel – bewuste of onbewuste – beïnvloeding van de aangevers heeft plaatsgevonden, acht het hof onvoldoende om deze aangiftes/verklaringen niet tot het bewijs te bezigen. De aangiften ondersteunen elkaar over en weer, onder meer in de omstandigheden dat de verdachte zich telkens heeft voorgedaan als [alias verdachte] , en regelmatig heeft gesproken over zijn arbeidsverleden bij [bedrijf 1] , waardoor hij een groot vermogen zou hebben. Het enkele gegeven dat de aangiften pas enige tijd na de tenlastegelegde periode zijn gedaan en dat sommige aangevers met elkaar hebben gesproken, doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af.
Anders dan de verdediging – en evenals de rechtbank – is het hof van oordeel dat (ook) de bewijsmiddelen in de vijf tenlastegelegde feiten in onderling verband en samenhang mogen worden bezien. De overeenkomsten in de handelswijze van de verdachte bij de betreffende tenlastegelegde feiten zijn zodanig gelijkluidend dat gesproken kan worden van dezelfde modus operandi bij de verschillende tenlastegelegde feiten. Door aldus te handelen heeft de verdachte een valse naam en valse hoedanigheid aangenomen, en heeft hij zich bediend van een samenweefsel van verdichtsels door – in de kern – (telkens) dezelfde oplichtingshandelingen.
De verdachte heeft immers bij feit 1, 2, 4 en 5 telkens verklaard dat hij bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en dat hij zeer vermogend is wegens de verkoop van een patent dat hij door zijn werk bij [bedrijf 1] heeft verkregen. Bovendien heeft de verdachte zich telkens voorgedaan als [alias verdachte] , terwijl zijn naam in werkelijkheid [verdachte] is. Voorts heeft de verdachte bij de feiten 2, 4 en 5 verklaard dat hij woonachtig was in Frankrijk. Bij de feiten 4 en 5 heeft hij verklaard dat zijn adres in Frankrijk was: [adres 2] (Frankrijk). Dit adres heeft de verdachte overigens ook op de koopovereenkomst van [adres 3] genoteerd.
Voormelde combinatie van mededelingen van de zijde van de verdachte acht het hof zodanig uniek, dat de bewezenverklaring van elk van de feiten steun vindt in de bewijsmiddelen van de overige tenlastegelegde feiten. Het hof is – net als de rechtbank – van oordeel dat de verdachte hiermee bij anderen een onjuiste voorstelling in het leven heeft geroepen met betrekking tot zijn persoon en zijn hoedanigheid.
De verdachte is daarbij het vertrouwen gegund door alle aangevers, soms mede omdat zij op hun beurt vertrouwen hadden in een voor hen bekende relatie die verdachte bij hen introduceerde. Zo heeft de verdachte een affectieve relatie met [benadeelde 1] gehad. Mede op grond daarvan hebben [benadeelde 2 ] (feit 2) en [benadeelde 3] (feit 3) verklaard dat zij overgingen tot afgifte van respectievelijk kleding en een auto. [benadeelde 5] (feit 5) heeft verklaard dat zij is overgegaan tot de afgifte van 2 partijen kleding, omdat zij [benadeelde 4] vertrouwde.
Het hof is – met de rechtbank – van oordeel dat van de zijde van de aangevers sprake is geweest van enige naïviteit. Zo is de identiteit van de verdachte niet gecontroleerd en zijn zonder aanbetaling of controle van de kredietwaardigheid van verdachte goederen afgegeven met een forse waarde. Echter, naar het oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid de slachtoffers aanleiding had moeten geven de onjuiste voorstelling van zaken door de verdachte te onderkennen.
Dat komt mede doordat de verdachte een onjuiste voorstelling van zaken heeft gecreëerd door het vertrouwen van aangever [benadeelde 1] te winnen, en het – gelet op het vertrouwen dat [benadeelde 2 ] en [benadeelde 3] op hun beurt in [benadeelde 1] hadden – het niet verwonderlijk was dat zij minder strikt zijn geweest in het controleren van – onder meer – de identiteit en vermogenspositie van de verdachte.
Overwegingen betreffende feit 1
Naar het oordeel van het hof is wel degelijk sprake van een causaal verband tussen de tenlastegelegde handelingen en de oplichting, nu voldoende aannemelijk is dat de aangeefster als gevolg van de door het samenweefsel van verdichtsels in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken, is overgegaan tot de afgifte van haar bankpas, een geldbedrag van € 75.000,00 en het op naam stellen van de nieuwe auto van de verdachte.
Verder kan – zoals hiervoor vermeld – van ‘meer dan een enkele leugenachtige mededeling’ niet slechts sprake zijn indien meerdere duidelijk van elkaar te scheiden leugens kunnen worden aangewezen, maar ook indien sprake is van een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden, zoals het misbruik van een tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie.
Van dit laatste is naar het oordeel van het hof sprake, nu de verdachte misbruik heeft gemaakt van de vertrouwensrelatie met [benadeelde 1] en [benadeelde 4] en van de vertrouwensrelatie met [benadeelde 2 ] , [benadeelde 3] en [benadeelde 5] (die de verdachte op hun beurt juist vertrouwden omdat zij [benadeelde 1] dan wel [benadeelde 4] vertrouwden). Met [benadeelde 1] heeft de verdachte bovendien veel gesprekken gevoerd over de aankoop van vastgoed en is hij naar verschillende bezichtigingen gegaan samen met [benadeelde 1] . Op een gegeven moment is tussen hen een affectieve relatie ontstaan.
Het hof overweegt ten slotte dat – ondanks het feit dat het geldbedrag van € 75.000,00 niet rechtstreeks is afgegeven aan de verdachte – toch sprake is van “het door de verdachte bewegen tot afgifte met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen”. Weliswaar is het geldbedrag op de derdengeldenrekening van de notaris gestort ten behoeve van de verkoper, maar deze betaling door [benadeelde 1] komt ten gunste van de verdachte.
Een dergelijke waarborgsom strekt immers tot verzekering van de verkoper wanneer de koop geen doorgang vindt, daaruit wordt bovendien doorgaans de uiteindelijke koopsom deels voldaan. Nu de verdachte de koopovereenkomst heeft getekend onder de naam [alias verdachte] en hij blijkens die overeenkomst ook de enige koper is, zou het risico in het geval van ontbinding van de koop bij [alias verdachte] liggen. Door het overmaken van voormeld bedrag van € 75.000,00 is dit risico voor hem weggenomen.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak van feit 1 strekkende verweer van de verdediging.
Overwegingen betreffende de feiten 2 en 3
Het hof stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen de in de tenlastelegging genoemde onwaarheden volgen en dat deze kunnen worden aangemerkt als een samenweefsel van verdichtsels. Met haar verweer miskent de verdediging dat de introductie van de verdachte door [benadeelde 1] bij [benadeelde 2 ] en [benadeelde 3] en het vertrouwen dat [benadeelde 2 ] en [benadeelde 3] in [benadeelde 1] hadden, niet zijn aan te merken als oorzaak waardoor [benadeelde 2 ] en [benadeelde 3] uiteindelijk bewogen zijn tot afgifte.
Het hof begrijpt de verklaringen van [benadeelde 2 ] en [benadeelde 3] aldus, dat deze die introductie en dat vertrouwen benoemen als omstandigheden die de leugens van de verdachte maskeerden, en verhinderden dat de aangevers de onjuiste voorstelling van zaken onderkenden, terwijl zij de auto en de kleding niet zouden hebben afgegeven bij een juiste voorstelling van zaken.
Ter verduidelijking: het hof begrijpt de verklaringen van de aangevers aldus, dat als [benadeelde 1] de aangevers zou hebben verteld dat de verdachte liegt over zijn naam, inkomstenbron en/of woonland, de aangevers dit op basis van het in [benadeelde 1] gestelde vertrouwen zouden hebben aangenomen, en vervolgens geen auto of kleding aan verdachte zouden hebben afgegeven.
Dat verklaart naar het oordeel van het hof ook dat de aangevers [benadeelde 2 ] en [benadeelde 3] in mindere mate de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid in acht hebben genomen, omdat zij – door hun vertrouwen in mevrouw [benadeelde 1] – ervan zijn uitgegaan dat de mededelingen van de zijde van de verdachte op waarheid berustten, hetgeen gelet op zijn door de verdachte voorgespiegelde vermogen ook zou betekenen dat hij zijn betalingsverplichtingen eenvoudig zou kunnen nakomen.
In het geval van [benadeelde 3] overweegt het hof voorts nog dat – zoals hiervoor is vermeld – van ‘meer dan een enkele leugenachtige mededeling’ niet slechts sprake kan zijn indien meerdere duidelijk van elkaar te scheiden leugens kunnen worden aangewezen, maar ook indien sprake is van een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden, zoals het misbruik van een tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie.
Daarvan is in het geval van [benadeelde 3] sprake geweest, nu verschillende mededelingen zijn gedaan door de verdachte, inhoudende dat hij de auto zou aankopen ten behoeve van zijn bedrijf ‘ [bedrijf 4] ’, dat hij zich nog niet in Nederland had gevestigd, dat de auto daarom tijdelijk ten name van [benadeelde 1] moest worden gezet en dat hij voor ongeveer een week niet in het bezit was van een bankpas. Bovendien heeft de verdachte daarmee misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen, ook al was dit omdat aangever [benadeelde 1] al lang kende en haar vertrouwde.
Gelet op het vorengaande is derhalve sprake van strafbare oplichting van [benadeelde 2 ] en [benadeelde 3] . Dat zulks eveneens gekwalificeerd zou kunnen worden als een civielrechtelijke wanprestatie, doet daaraan niet af.
Het hof verwerpt de tot vrijspraak van de feiten 2 en 3 strekkende verweren van de verdediging.
Overwegingen betreffende de feiten 4 en 5
De onder de eerste drie gedachtestreepjes tenlastegelegde gedragingen zijn naar het oordeel van het hof telkens wettig en overtuigend bewezen op grond van de gebezigde bewijsmiddelen. Ook zijn zij te beschouwen als een samenweefsel van verdichtsels. Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat aangevers [benadeelde 4] en [benadeelde 5] mede onder invloed van de door dat samenweefsel van verdichtsels in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken (inhoudende dat de verdachte [alias verdachte] heette, dat hij zeer vermogend was door een patent bij [bedrijf 1] en dat hij in Frankrijk woonde) zijn overgegaan tot de afgifte van respectievelijk een geldbedrag van € 10.000,00 door [benadeelde 4] , en de afgifte van twee partijen kleding van (in totaal) € 7.395,00 door [benadeelde 5] .
Nu de verdachte de lening door een onjuiste voorstelling van zaken van [benadeelde 4] heeft verkregen, en zulks eveneens geldt voor de door [benadeelde 5] aan de verdachte afgegeven kleding, acht het hof beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Dat de lening niet zou zijn terugbetaald of de kleding niet zou zijn teruggegeven, maakt niet dat de feiten niet als oplichting ex artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden aangemerkt. Bij oplichting gaat het in de kern immers om de
afgifteonder een onjuiste voorstelling van zaken. Daaraan doet niet af dat de feiten eveneens als civielrechtelijke wanprestatie zouden kunnen worden aangemerkt.
Daarbij merkt het hof op dat ook aangevers [benadeelde 4] en [benadeelde 5] tot op zekere hoogte naïef zijn geweest. De verdachte werd in dit geval door [benadeelde 4] vertrouwd door de wijze waarop hij sprak over onder meer [bedrijf 1] , zijn vermogen, en het patent waaraan hij dat te danken had. [benadeelde 5] ging op haar beurt af op het vertrouwen dat zij had in [benadeelde 4] en [betrokkene 3] .
Onder verwijzing naar hetgeen het hof ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft overwogen, is het hof echter van oordeel dat dat vertrouwen een omstandigheid is geweest, waardoor [benadeelde 4] en [benadeelde 5] – juist vanwege het vertrouwen dat zij mede door anderen in de verdachte hadden – ervan zijn uitgegaan dat de mededelingen van de zijde van de verdachte klopten, hetgeen gelet op zijn door hem voorgespiegelde vermogen zou betekenen dat hij betalingsverplichtingen eenvoudig zou kunnen nakomen.
Het hof verwerpt de tot vrijspraak van de feiten 4 en 5 strekkende verweren van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd: