ECLI:NL:GHSHE:2022:282

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
200.302.994/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 17 november 2021 besloten om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de appellante, ondanks herhaalde waarschuwingen en verlengingen van de regeling, niet voldeed aan haar verplichtingen. De appellante had de sollicitatie- en werkverplichting niet naar behoren nagekomen, wat leidde tot de beslissing van de rechtbank. Het hof heeft de zaak behandeld na een beroepschrift van de appellante, die stelde dat haar persoonlijke omstandigheden, waaronder gezondheidsproblemen en stress door een echtscheiding, haar in de weg stonden om aan de verplichtingen te voldoen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2022 heeft de appellante haar situatie toegelicht, maar het hof oordeelde dat zij onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen. Het hof concludeerde dat de appellante, ondanks eerdere verlengingen van de schuldsaneringsregeling, niet in staat was gebleken om haar verplichtingen na te komen. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank, waarbij de schuldsaneringsregeling van de appellante tussentijds werd beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 3 februari 2022
Zaaknummer : 200.302.994/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 17 november 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 november 2021, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling voort te laten duren c.q. niet (tussentijds) te beëindigen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. J.E. de Glopper, waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. Wouters,
- mevrouw [de bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 november 2021;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder, ingekomen ter griffie op 13 december 2021;
- de van de bewindvoerder ontvangen verslagen, ingekomen ter griffie op 28 december 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 27 februari 2018 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 20 februari 2019 is de looptijd van deze regeling verlengd met een termijn van zes maanden. In het vonnis waarvan beroep staat vermeld dat bij vonnis van 13 januari 2021 de looptijd van de regeling opnieuw is verlengd, toen met een termijn van vier maanden en is vastgesteld op een looptijd van drie jaren en tien maanden, derhalve eindigend op 27 december 2021.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris d.d. 5 oktober 2021 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“3.3. (…)
De rechtbank overweegt dat de schuldenaar gedurende de schuldsaneringsregeling door de bewindvoerder vele malen op de nakoming van de sollicitatie- werkverplichting is gewezen. Daarnaast heeft de rechter-commissaris de schuldenaar tweemaal een zogeheten waarschuwingsbrief gestuurd, te weten op 9 november 2018 en op 26 mei 2020. Een behoorlijke nakoming van onderhavige verplichting bleef echter uit, leidend tot twee eerdere voordrachten tot tussentijdse beëindiging van de regeling. Over het afgelopen half jaar blijkt de schuldenaar zich wederom niet maximaal te hebben ingespannen om fulltime betaald werk te verkrijgen, welke gebrekkige nakoming ten derde male tot een voordracht tot tussentijdse beëindiging heeft geleid. Uit de verklaring van [bedrijf 1] en de daarbij gevoegde stukken volgt niet dat de schuldenaar zich volledig aan de op haar rustende verplichtingen heeft gehouden. Voor zover er sprake is geweest van belemmeringen om de sollicitatie- werkverplichting na te komen, heeft de schuldenaar nagelaten die belemmeringen - zo mogelijk met bewijsstukken - deugdelijk te onderbouwen.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Door de rechtbank wordt ten onrechte gesteld en aangenomen dat [appellante] haar sollicitatie- en/of werkverplichting niet naar behoren is nagekomen en zich niet zou hebben ingespannen om een fulltimebaan te verkrijgen. Er wordt voorbij gegaan aan haar persoonlijke problematiek die juist aan het overleggen van stukken in de weg staat. De schuldsaneringsregeling wordt ten onrechte beëindigd. [appellante] stelt zich op het standpunt dat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld en niet opzettelijk de verplichtingen heeft belemmerd en/of gefrustreerd c.q. dat de verwijtbaarheden niet dusdanig van aard zijn dat een beëindiging van de schuldsanering moet volgen, daarbij ook in aanmerking genomen dat de regeling op één maand na ten einde zou zijn waardoor de impact van deze beslissing enorm groot is.
Uit de door [appellante] overgelegde stukken volgt dat zij naast een dienstverband van 20 uur per week zeker alles in het werk heeft gesteld om meer uren te kunnen werken. Zij heeft nimmer opzettelijk haar sollicitatieverplichting c.q. inlichtingenverplichting verzaakt, doet een beroep op artikel 354 lid 2 Fw en meent primair dat een eventuele toerekenbare tekortkoming harerzijds buiten beschouwing moet blijven. [appellante] heeft de afgelopen jaren veel meegemaakt waaronder problematiek bij het UWV en een geschil met [bedrijf 2] . Het is voor haar lastig om in haar hoofd alles op een rijtje te houden. Zeker de combinatie van werken (20 uur per week) en daarnaast ook alle sollicitaties bijhouden is moeilijk voor haar. Dit blijkt ook in het verleden: De waarschuwingen komen niet of nauwelijks over gezien de persoonlijke problematiek. [appellante] probeert alles goed en nauwkeurig bij te houden, maar dit is simpelweg te lastig en te veel voor haar. De gevolgen zijn nu enorm. Zij heeft meer dan drie jaar in de schuldsaneringsregeling gezeten en gedaan wat ze moest doen, maar wordt één maand voor het einde er zonder schone lei uitgezet, enkel omdat zij vanuit haar problematiek niet goed orde op zaken kan stellen. Zij wil absoluut niet dat het schuldsaneringstraject stopt. Een jaar verlenging zal emotioneel zwaar zijn, maar als het hof meent dat verlenging aan de orde moet zijn, dan zal zij hieraan meewerken. [appellante] zal zich - in overleg - aan alle voorwaarden houden. Zij zal dit bij een voortzetting van de schuldsaneringsregeling ook doen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat er in haar persoonlijk leven het nodige is voorgevallen. Zo ondervindt zij veel stress van de financiële nasleep van haar echtscheiding en heeft zij last van artrose, fibromyalgie en een vitamine-tekort. Zij staat voor haar fysieke problematiek ook onder behandeling en gebruikt medicijnen. In 2016 en 2019 heeft zij een ongeval gehad waaraan zij ook de nodige fysieke klachten heeft overgehouden. Hierdoor kan [appellante] naar eigen inschatting ook niet meer fulltime werken. Door al deze omstandigheden werd het [appellante] op enig moment allemaal te veel en dit heeft ook haar houding ten opzichte van de schuldsaneringsregeling bepaald. Met deze omstandigheden is door de rechtbank evenwel geen, althans onvoldoende rekening gehouden.
Voorts geeft [appellante] aan dat zij vanaf mei 2021 tot op heden parttime werkt. Zij heeft een 0-urencontract, maar werkt ongeveer 20 uur per week. Informatie over de door haar gewerkte uren en het daarmee verworven salaris heeft [appellante] niet aan de bewindvoerder doorgegeven omdat zij dacht dat de schuldsaneringsregeling inmiddels was beëindigd. Desgevraagd geeft [appellante] aan dat zij nimmer heeft verzocht om een (gedeeltelijke) vrijstelling van de sollicitatieplicht.
De medische stukken die [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog ter onderbouwing van de door haar gestelde medische problematiek wenste te overleggen zijn door het hof geweigerd nu het hier stukken betreft die in een veel eerder stadium overgelegd hadden kunnen worden en het bovendien uitsluitend stukken betreft met betrekking tot de al langere tijd bestaande fysieke klachten van [appellante] zodat deze stukken geen onderbouwing kunnen vormen voor dan wel ander inzicht kunnen verschaffen in de door [appellante] in het kader van de door haar betoogde verminderde verwijtbaarheid gestelde psychosociale problematiek.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] is al vele malen gewezen op het dienen na te komen van de sollicitatieplicht. In verband met het niet (volledig) voldoen aan deze verplichting is de looptijd van de regeling reeds eerder eerst met vier maanden en later nogmaals met zes maanden verlengd. Thans dient echter geconcludeerd te worden dat [appellante] de sollicitatieplicht wederom niet nakomt. De afgelopen periode (na het ingediende tussentijdse verslag) heeft [appellante] alleen over de maand maart twee sollicitaties verricht en over de maand april vier. Over de maanden mei, juni en juli werden in het geheel geen sollicitatiegegevens ontvangen. [appellante] is hier door de bewindvoerder maandelijks op gewezen met het verzoek de sollicitatiegegevens alsnog te verstrekken. Ook na een drietal verzoeken is geen enkele informatie ontvangen. [appellante] heeft de bewindvoerder wel medegedeeld dat zij inmiddels werkzaam is voor de GGD, doch dit betreft een uitzendovereenkomst waarbij zij voor gemiddeld 20 uur per week werkzaam is. [appellante] is erop gewezen dat haar dit niet ontslaat van een aanvullende sollicitatieplicht. Nu [appellante] de sollicitatieplicht stelselmatig niet blijft nakomen verzoekt de bewindvoerder de regeling wederom voor te dragen voor tussentijdse beëindiging zonder toekenning van de schone lei.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Dat iemand medicatie gebruikt wil niet automatisch zeggen dat iemand geen arbeid kan verrichten. De informatieverstrekking door [appellante] verliep altijd al moeizaam. Zij heeft de bewindvoerder tijdens de huisbezoeken wel verteld over haar echtscheiding, maar dat was toen al jaren geleden. De bewindvoerder weet dat [appellante] gevallen is met haar fiets of brommer en dat haar vader in 2019 is overleden. Zij vindt dat oprecht vervelend voor [appellante] , maar inmiddels zijn er wel ruim twee jaar verstreken. Indien [appellante] hier nog steeds last van heeft lijkt het eerder dat er sprake is van psychosociale klachten dan van fysieke. De feiten die in dit kader door [appellante] genoemd worden geven de bewindvoerder niet de indruk dat [appellante] niet zou kunnen werken of solliciteren. De bewindvoerder heeft, na vier keer vragen, begin 2020 van [appellante] een brief van de bedrijfsarts ontvangen waarin staat dat zij, nu zij herstellend was van fysieke klachten naar aanleiding van het ongeval in 2019, in het kader van haar uitkering haar arbeidsuur diende op te bouwen naar 24 uur per week. Omdat daarna -na herhaald vragen om informatie- geen actuele informatie werd ontvangen heeft de bewindvoerder aangenomen dat deze opbouw ook gerealiseerd was. Of er op dat moment voor [appellante] een fulltime arbeids- en sollicitatieplicht gold weet de bewindvoerder niet en zij kan dat nu ook niet nagaan omdat zij de betreffende correspondentie met [appellante] daarover niet naar de zitting heeft meegenomen.
Het is lastig om [appellante] te bereiken, [appellante] is laks. Zij heeft ook geen hulp gezocht bij bijvoorbeeld een psycholoog en ook heeft zij nooit om een beschermingsbewind verzocht. De bewindvoerder heeft er dan ook geen vertrouwen in dat [appellante] vanaf nu haar verplichtingen wel adequaat zal gaan nakomen. In zoverre acht de bewindvoerder een verlenging niet gewenst.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
Het hof stelt vast dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, en dan met name de (spontane) informatieplicht en de arbeids- en sollicitatieplicht, ondanks herhaalde waarschuwingen en aansporingen (nog steeds) niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft de rechter-commissaris [appellante] tot tweemaal toe een zogenoemde waarschuwingsbrief gezonden en is [appellante] tot tweemaal toe door de rechter-commissaris gehoord. Daarnaast blijkt uit de verslagen ex artikel 318 Fw van de bewindvoerder dat ook zij [appellante] bij voortduring heeft gewaarschuwd. [appellante] heeft op zitting toegegeven dat zij desondanks onvoldoende heeft gesolliciteerd en ook niet steeds de relevante informatie aan de bewindvoerder heeft verstrekt. Uit de door de bewindvoerder overgelegde uitdraai uit het Bewindvoeringen Administratie Systeem volgt dat [appellante] in de periode van februari 2018 tot en met januari 2021 tot in totaal gedurende 17 maanden in het geheel niet heeft gesolliciteerd. Daar komen ook nog de reeds genoemde maanden mei, juni en juli 2021 bij.
Een en ander klemt des temeer nu de schuldsaneringsregeling van [appellante] met het oog op eerdere vergelijkbare gebrekkige nakoming bovendien al tot tweemaal toe is verlengd met een periode van in totaal tien maanden.
3.8.3.
[appellante] stelt dat het niet voldoen aan voornoemde verplichtingen haar niet, althans slechts in mindere mate mag worden verweten omdat er sprake zou zijn van psychosociale problematiek welke een adequate nakoming (structureel) zouden hebben belemmerd. Daarbij verzuimt [appellante] evenwel om de aard en ernst van deze door haar gestelde psychosociale problematiek middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins op enige wijze aan te tonen en te onderbouwen. [appellante] heeft voor de door haar gestelde problematiek in ieder geval geen professionele hulp gezocht en heeft nimmer een verzoek tot het instellen van een beschermingsbewind gedaan. Het advies van [bedrijf 3] uit 2018 ziet uitsluitend op haar fysieke klachten, welke klachten blijkens dit advies bovendien niet van (zeer) ernstige dan wel definitieve aard (geprognotiseerd) blijken te zijn en geen reden geven om aan te nemen dat [appellante] een verminderd aantal uren arbeid kan verrichten. Voor zover er sprake zou zijn van een toename van fysieke klachten als gevolg van het ongeval in 2019 is gesteld noch onderbouwd dat deze klachten een blijvende arbeidsbeperking met zich meebrengen. Er is begin 2020 sprake geweest van een tijdelijk opbouw van arbeid, zo staat in de verslagen van de bewindvoerder, waarbij het de bedoeling was van de bedrijfsarts dat tot minstens 24 uur per week zou worden opgebouwd. [appellante] stelt dat zij vanaf mei 2021 op basis van een 0- urencontract 20 uur per week werkt, maar informatie over de gewerkte uren heeft zij niet aan de bewindvoerder verstrekt. De overige uren – minimaal vier uur, maar mogelijk meer – heeft [appellante] haar sollicitatie- en arbeidsplicht geschonden. Zowel ten aanzien van de psychosociale klachten als ten aanzien van de (latere) fysieke klachten heeft [appellante] nimmer om een al dan niet gedeeltelijke vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht verzocht. Daarbij komt dat [appellante] de in dit kader relevante correspondentie met het UWV ook slechts na veel aandringen en in een enkel geval zelfs in het geheel niet aan haar bewindvoerder heeft doorgezonden. Hierdoor is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw).
Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0455.).
3.8.4.
Nu, tevens doordat zij bekend is, althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn, met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellante] kunnen worden verweten, het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat, [appellante] veelvuldig door zowel de rechter-commissaris als de bewindvoerder is gewaarschuwd en aangespoord en de schuldsaneringsregeling al tot tweemaal toe verlengd is acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling voor een derde maal te verlengen. De eerdere verlengingen hebben er niet toe bijgedragen dat de eerdere toerekenbare tekortkomingen alsnog werden gecompenseerd. Daarbij overweegt het hof tevens dat ook in het geheel niet aannemelijk geworden is dat [appellante] , indien haar schuldsaneringsregeling voor een derde maal zou worden verlengd, de daaruit voor haar voortvloeiende verplichtingen, meer in het bijzonder doch niet uitsluitend de (spontane) informatieplicht en de arbeids- en sollicitatieplicht, nu wel naar behoren zou gaan nakomen.
3.8.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd wegens toerekenbaar tekortschieten van [appellante] in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de schuldsaneringsregeling.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Wijsman-van Veen, S.M.A.M. Venhuizen en A.P. Zweers-van Vollenhoven en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2022.