ECLI:NL:GHSHE:2022:283

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
200.303.637/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling; beoordeling van te goeder trouw zijn en nakomen van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van de appellant tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellant, die kampt met een aanzienlijke schuldenlast van € 28.033,40, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant, dat was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek, omdat hij een schadevergoeding van € 32.500,00 had ontvangen maar deze niet had gemeld aan zijn schuldhulpverlener en had gebruikt om schulden aan gokleningen af te lossen, in plaats van zijn schulden aan de ABN AMRO Bank. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de appellant niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Het hof heeft ook vastgesteld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn psychosociale problemen beheersbaar zijn, wat essentieel is voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de appellant afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 3 februari 2022
Zaaknummer : 200.303.637/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/373574 / FT RK 21/378
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. C.C.W. Plaat te Ede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 1 december 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie (vonnis), ingekomen ter griffie op
8 december 2021, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de wettelijke schuldsaneringsregeling op [appellant] van toepassing te verklaren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Plaat.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van
17 november 2021;
  • de ‘Overeenkomst budgetbeheer’ van 6 januari 2022;
  • het indieningsformulier met bijlagen (stukken eerste aanleg) van mr. Plaat van
17 januari 2022 en
- de brief van de trajectbegeleider van [instantie] van 25 januari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 28.033,40. Daaronder bevinden zich een schuld aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van € 249,00, schulden aan de Belastingdienst van € 750,00 (inkomstenbelasting) en € 5.808,00 (huur- en zorgtoeslag) en een schuld aan de ABN AMRO Bank (hierna: ABN) van € 21.030,98. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat één crediteur – die driekwart van de totale schuldenlast vertegenwoordigt – niet heeft ingestemd met een minnelijke regeling.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] op grond van artikel 288 lid 1 aanhef onder b en c Fw afgewezen. De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“2.3.3. Vast staat dat verzoeker tijdens zijn schuldregeling een schadevergoeding heeft ontvangen waarvan vrijwel zijn gehele schuldenlast had kunnen worden voldaan. Verzoeker heeft er echter voor gekozen de schadevergoeding in het geheel niet melden aan zijn schuldhulpverlener. Hiermee heeft verzoeker naar het oordeel van de rechtbank verwijtbaar gehandeld. Dat verzoeker niet wist dat de schadevergoeding gemeld moest worden aan zijn schuldhulpverlener, doet daar niets aan af. Hij had naar het oordeel van de rechtbank moeten begrijpen dat het ontvangen van een schadevergoeding informatie is die gedeeld moet worden met zijn schuldhulpverlener. Verzoeker heeft bovendien zijn schuldeisers ernstig benadeeld door de volledige schadevergoeding contant van zijn rekening op te nemen, en te gebruiken voor niet verifieerbare doelen. Hiermee heeft hij zich de belangen van zijn schuldeisers onvoldoende aangetrokken.
(…)
2.4.3.
Gelet op het verhandelde ter zitting en de gedingstukken staat vast dat verzoeker kampt met een ernstige psychosociale problematiek. Uit het behandelplan van Reinier van Arkel blijkt dat de daadwerkelijke behandeling van die problemen nog niet is aangevangen omdat de problemen van verzoeker hiervoor nog te fors zijn. De kwetsbare indruk die verzoeker maakt ter zitting bevestigt dit beeld. Derhalve is er ook nog geen verklaring als bedoeld in het Procesreglement en Bijlage IV voorhanden, waaruit zou kunnen blijken dat de psychische problematiek van verzoeker al enige tijd beheersbaar is. Vast staat bovendien dat deze kwetsbaarheid een belangrijke oorzaak is van de financiële problemen van verzoeker. Het is daarom extra belangrijk dat voldoende aannemelijk is dat deze problemen duurzaam onder controle zijn voordat verzoeker wordt toegelaten tot een schuldsaneringsregeling. Hiervan is onvoldoende gebleken. Onvoldoende aannemelijk is derhalve geworden dat verzoeker momenteel de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal (kunnen) nakomen.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Hij meent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de afgelopen vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift
is ingediend te goeder trouw is geweest althans dat onvoldoende aannemelijk is dat
hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. [appellant] stelt dat hem (vooraf) niet door de gemeente bekend was gemaakt dat hij de door hem te ontvangen schadevergoeding moest melden bij zijn schuldhulpverlener. Volgens [appellant] verkeerde hij derhalve in de veronderstelling dat het door hem (te) ontvangen schadevergoedingsbedrag hem zelf toebehoorde en aldus ook door hem naar eigen believen kon worden besteed. Volgens [appellant] heeft hij onder deze omstandigheden niet kunnen inzien dat het ontvangen van een schadevergoeding informatie is die hij had moeten delen met zijn schuldhulpverlener. Daarmee heeft [appellant] vervolgens evenmin kunnen inzien dat hij, door het contant opnemen van de schadevergoeding van zijn rekening, zijn schuldeisers ernstig zou benadelen, aldus [appellant] . [appellant] stelt dat op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk is dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de afgelopen vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
[appellant] stelt verder dat, indien en voor zover onvoldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de afgelopen vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is
geweest, dat nog niet betekent dat onvoldoende aannemelijk is dat hij de uit de
schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en
zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Ondanks het feit dat [appellant] kampt met psychosociale problematiek stelt hij gemotiveerd te zijn om hard aan zichzelf te werken, mede in het belang van een oplossing
voor zijn schuldenproblematiek. Volgens [appellant] wordt hij sinds begin 2021 behandeld door Reinier van Arkel. Het begeleidend team bestaat volgens [appellant] uit een psychiater, een psycholoog en een psychiatrisch verpleegkundige. De intensieve wekelijkse behandeling is volgens [appellant] gericht op trauma-verwerking, naar aanleiding van twee bedrijfsongevallen en een mishandeling na een bezoek aan een casino. Na een EMDR-therapie volgt volgens [appellant] nu exposure therapie (confrontatietherapie). [appellant] zal nog een verklaring van zijn behandelaar overleggen waaruit, voor wat betreft de psychische problematiek, de actuele situatie blijkt.
[appellant] wordt op de voorkomende leefgebieden begeleid door [instantie] . Er zijn volgens [appellant] in de afgelopen periode geen nieuwe achterstanden of schulden ontstaan. [appellant] meent de omstandigheden die hebben geleid tot het ontstaan van de schulden te
kunnen beheersen. Volgens hem zal hij niettemin op korte termijn starten met budgetbeheer en staat hij ook open voor een mogelijk vervolg in de vorm van beschermingsbewind. [appellant] is volgens hem, blijkens zijn attitude, gemotiveerd om door middel van de schuldsaneringsregeling te komen tot een oplossing voor zijn schuldenproblematiek.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – het volgende toegevoegd. [appellant] doet een nadrukkelijk beroep op toepassing van de hardheidsclausule.
Namens [appellant] is naar voren gebracht dat hij vanaf het begin de schouders eronder heeft gezet. [appellant] zou in de afgelopen jaren alles eraan hebben gedaan wat van belang was, zoals het inschakelen van de schuldhulpverlening, Reinier van Arkel, [instantie] , de gemeente [gemeente] en budgetbeheer. De begeleiding zorgt volgens [appellant] voor stabiliteit. Volgens [appellant] heeft hij zijn gokprobleem op eigen kracht overwonnen. Daaruit blijkt volgens hem wat hij waard is en dat hij vasthoudend is. [appellant] is aldus volgens hem voldoende gemotiveerd voor het schuldsaneringstraject.
Naar aanleiding van een vraag van het hof waarom [appellant] de door hem ontvangen schadevergoeding niet heeft gebruikt voor het afbetalen van de schuld aan de ABN, heeft [appellant] verklaard dat hij bang was voor represailles en dat hij voor een tweede keer mishandeld zou gaan worden. Daarom heeft [appellant] van de schadevergoeding een aantal mensen betaald met wie hij heeft gegokt en aan wie hij nog geld verschuldigd was.
Over de toeslagen heeft [appellant] verklaard dat hij zijn inkomen aan de Belastingdienst heeft doorgegeven en dat hij niet wist dat hij te veel toeslagen heeft ontvangen.
Volgens [appellant] blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg dat de rechtbank bepaalde gebeurtenissen op de zitting niet goed heeft geïnterpreteerd. Volgens het proces-verbaal zou hij op bepaalde momenten emotioneel zijn geworden, maar volgens [appellant] is hij niet kwetsbaar maar zijn er op bepaalde momenten punten benoemd die hem herinneren aan gebeurtenissen in het verleden, zoals de mishandeling.
Volgens [appellant] heeft hij inmiddels minder last van de klachten opgenomen in het rapport van 22 juli 2021 van Reinier van Arkel. [appellant] heeft aangegeven dat de EMDR-therapie is gestopt vanwege, volgens hem, onvoldoende resultaat. Hij zag niet veel heil in de behandeling met bewegingen met de ogen. Hij heeft daarom gekozen voor de exposure therapie die hij nu krijgt. Volgens [appellant] gaat de behandeling de goede kant op en zou de behandelaar hebben gezegd dat de behandeling nog een paar maanden gaat duren. Door [appellant] is geen verklaring van Reinier van Arkel overgelegd. Volgens de advocaat heeft kennelijk Reinier van Arkel het opstellen van een verklaring uitbesteed aan [instantie] .
3.6.
De trajectbegeleider van [instantie] heeft in de brief van
25 januari 2022 het volgende geschreven. Sinds juli 2021 ontvangt [appellant] volgens de trajectbegeleider WMO begeleiding van [instantie] . De organisatie biedt volgens de trajectbegeleider ondersteuning aan mensen met een lichtverstandelijke beperking of mensen die baat hebben bij de aanpak hiervan.
Volgens de trajectbegeleider is [appellant] via Stichting [stichting] bij [instantie] in begeleiding gekomen. Hij heeft volgens de trajectbegeleider zelf contact gezocht met Stichting [stichting] en ook vrijwillig een aanmelding gedaan bij de gemeente voor WMO begeleiding bij [instantie] . Ook is [appellant] volgens de trajectbegeleider sinds
april 2020 in behandeling bij Reinier van Arkel die hij ook zelf heeft ingeschakeld. Volgens de trajectbegeleider staat [appellant] sinds afgelopen maand onder vrijwillige budgetbeheer, omdat hij welwillend is aan te tonen dat zijn financiën stabiel zijn. Met uitzondering van de opgebouwde schulden, lijkt [appellant] volgens de trajectbegeleider zijn verdere vaste lasten goed onder controle te hebben en te weten waar, wanneer en hoe hij deze moet betalen.
[appellant] krijgt volgens de trajectbegeleider dus ondersteuning van verschillende instanties. De trajectbegeleider begeleidt [appellant] op ambulante basis vanuit de WMO. De begeleiding is volgens de trajectbegeleider gericht op stabilisatie en het stabiel houden van alle levensgebieden. Volgens de trajectbegeleider heeft [appellant] dan ook veel steun aan de begeleiding die [instantie] biedt. [appellant] woont volgens de trajectbegeleider alleen in een huurwoning in [woonplaats] en heeft momenteel weinig contact met zijn familie, maar belt hij wel met zijn moeder die in Marokko woont.
Het valt de trajectbegeleider op dat [appellant] niet weet wat te doen met de opgebouwde schulden en dat dit hem vooral stress geeft. [appellant] staat volgens de trajectbegeleider ook open voor een beschermingsbewindvoerder om zo extra onderbouwing te hebben dat zijn financiële situatie stabiel is en blijft.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling voorts slechts toegewezen indien ook voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden te goeder trouw is geweest. Vast staat dat [appellant] tijdens zijn schuldregeling een schadevergoeding van € 32.500,00 uit hoofde van een vaststellingsovereenkomst van december 2020 met Achmea Schadeverzekeringen N.V. heeft ontvangen naar aanleiding van twee bedrijfsongevallen in 2018. Hoewel [appellant] met deze schadevergoeding de schuld aan de ABN had kunnen aflossen, heeft hij ervoor gekozen om met dat geld een drietal mensen, met wie hij heeft gegokt en aan wie hij naar zijn zeggen geld verschuldigd was, te voldoen. Daarmee heeft hij in ieder geval zijn schuldeiser ABN ernstig benadeeld. Bovendien heeft [appellant] de schadevergoeding niet gemeld aan zijn schuldhulpverlener. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] had moeten begrijpen dat het ontvangen van een schadevergoeding informatie is waarover hij zijn schuldhulpverlener had moeten informeren. Dat [appellant] dit niet wist, maakt dit niet anders. De tegen dit oordeel van de rechtbank gerichte grief faalt dus.
3.7.3.
Overigens heeft [appellant] ook diverse schulden niet te goeder trouw laten ontstaan. Er is sprake van een schuld aan het CJIB van in totaal € 249,00 – naar aanleiding van een boete vanwege het niet stoppen voor rood licht op 14 maart 2020 – die conform de op de schuldenlijst vermelde ontstaansdata van 2 november 2020 bovendien ontstaan is binnen de periode van vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend. (Substantiële) geldboetes die zijn opgelegd ter zake van verkeersovertredingen dienen ingevolge punt 5.3.4 van de “Bijlage III: landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, naar zijn aard in beginsel te worden aangemerkt als schulden welke niet te goeder trouw zijn ontstaan. Niet is gebleken dan wel aannemelijk geworden dat daar in dit geval van afgeweken zou moeten worden. Zeker niet gezien het feit dat de boete ‘door rood licht rijden’ betreft en ziet op het gedrag van [appellant] zelf.
3.7.4.
Voorts is sprake van openstaande schulden aan de Belastingdienst van € 750,00 (inkomstenbelasting) en € 5.808,00 (huur- en zorgtoeslag). Deze schulden zijn het gevolg van een terugvorderingsbeschikking voor de inkomstenbelasting 2019, waarvan de ontstaansdatum blijkens de overgelegde crediteurenlijst 31 december 2019 is, en het gevolg van een viertal terugvorderingsbeschikkingen voor de zorgtoeslag 2018 en 2019 en de huurtoeslag 2018 en 2019 met dagtekening 6 maart 2020 en 2 oktober 2020. Deze belastingschulden zijn dus eveneens geheel ontstaan binnen de periode van vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend. Een belastingschuld die is ontstaan als gevolg van een opgelegde boete, het niet nakomen van aangifteverplichtingen – waaronder volgens het hof ook valt het niet (tijdig) verstrekken van (inkomens)gegevens – of het niet nakomen van verplichtingen tot afdracht van (omzet)belasting dient ingevolge voormelde bijlage, naar zijn aard in beginsel te worden aangemerkt als een schuld welke niet te goeder trouw is ontstaan. Niet is gebleken dan wel aannemelijk geworden dat daar in dit geval van afgeweken zou moeten worden. Er zijn geen verifieerbare stukken in het geding gebracht ter ondersteuning van de stelling van [appellant] dat hij zijn (hof: juiste) inkomensgegevens aan de Belastingdienst heeft doorgegeven.
3.7.5.
Het hof is van oordeel dat [appellant] op dit moment ook nog niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren kan en zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk geld voor de boedel te verwerven. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
3.7.6.
Ingevolge punt 5.3.3 van de “Bijlage III: landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken (januari 2021, de opvolger van de door de rechtbank genoemde bijlage) (hierna: Procesreglement) wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.
3.7.7.
In het behandelplan (ingevolge WGBO) van 22 juli 2021 van de psychiater van Reinier van Arkel staat vermeld dat de aanmelding van [appellant] een heraanmelding betreft in verband met depressieve, angst en PTSS klachten. Het betreft zijn negende aanmelding bij Reinier van Arkel sinds 2001. De hypothese voor het ontstaan/voortbestaan van de klachten is volgens het behandelplan traumaklachten ten gevolge van een bedrijfsongeval en mishandeling bij een man met al langer bestaande depressieve klachten. Onder meer wordt EMDR blijkens het behandelplan geïndiceerd. Vast staat derhalve dat [appellant] psychosociale problemen heeft.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij -na een niet afgeronde EMDR-therapie- thans exposure therapie volgt – één keer per week naast een telefonisch consult – en dat zijn behandeling de goede kant op gaat. Volgens [appellant] heeft zijn behandelaar aangegeven dat zijn therapie nog een paar maanden gaat duren. Een verklaring van een hulpverlener of van een hulpverlenende instantie waaruit zou kunnen blijken dat de psychosociale problematiek van [appellant] (al geruime tijd) beheersbaar is, is door [appellant] echter niet overgelegd.
Weliswaar heeft [appellant] een medische verklaring van Reinier van Arkel van
25 augustus 2021 overgelegd, maar daarin verklaart de psychiater enkel dat [appellant] sedert half april 2021 bij het team Lichtverstandelijk Beperkt & Psychiatrie in behandeling is. Voor zover de verklaringen van 16 november 2021 en 25 januari 2022 van [instantie] zijn opgesteld met het oog op punt 5.3.3 van het Procesreglement, merkt het hof op dat deze verklaringen van de trajectbegeleider geen verklaringen zijn van een hulpverlener die (voldoende) deskundig is op het gebied van psychische klachten, zodat ook op grond daarvan niet kan worden vastgesteld dat de psychische problematiek van [appellant] al enige tijd beheersbaar is.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het extra belangrijk is dat voldoende aannemelijk is dat de problemen duurzaam onder controle zijn voordat [appellant] wordt toegelaten tot de schuldsanering, omdat de kwetsbaarheid van [appellant] – en de gokproblematiek in het verleden – een belangrijke oorzaak zijn geweest van zijn financiële problemen. Naar het oordeel van het hof is [appellant] er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zijn psychosociale problemen in de voor toelating tot de schuldsaneringsregeling vereiste mate beheersbaar zijn. Gezien het voorgaande is het hof derhalve van oordeel dat [appellant] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren kan en zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk geld voor de boedel te verwerven.
3.7.8.
Het hof merkt nog op dat een premature toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsanering het voor hem ingrijpende gevolg zou kunnen hebben dat, indien hij niet aan alle in dat kader geldende verplichtingen kan voldoen, de schuldsaneringsregeling mogelijk voortijdig wordt beëindigd met het voor hem dan nog ingrijpender gevolg dat hij in beginsel de komende tien jaar geen nieuw verzoek tot toelating kan doen. Ook dit is een aspect dat aandacht verdient en meeweegt bij het oordeel of en wanneer een schuldenaar geschikt is om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Het hof is om die reden dan ook terughoudend in dat opzicht.
3.7.9.
Tot slot is het hof van oordeel dat het beroep van [appellant] op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw niet kan slagen, omdat hij gelet op het vorengaande niet voldoet aan de vereisten van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw (zoals verwoord in r.o. 3.7.5. tot en met r.o. 3.7.8. van dit arrest). De toepassing van de hardheidclausule ex artikel 288 lid 3 Fw kan uitsluitend betrekking hebben op omstandigheden als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw, dan wel artikel 288 lid 2 aanhef en sub c Fw. Het hof komt in zoverre dus niet toe aan een oordeel van het beroep op de hardheidsclausule.
3.8.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen. De grieven slagen dan ook niet.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en
A. Wijsman-van Veen en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2022.