ECLI:NL:GHSHE:2022:2891

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
20-001241-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake wederspannigheid met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor wederspannigheid, terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. De verdachte heeft zich op 16 februari 2021 te Ospel verzet tegen zijn aanhouding door verbalisanten, waarbij hij de duim van een agent heeft vastgepakt en geprobeerd deze te breken. Dit leidde tot een breuk in de linkerknie van de agent, die als zwaar lichamelijk letsel wordt aangemerkt. De politierechter had de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken en had een schadevergoeding van € 3.651,50 aan de benadeelde partij toegewezen. In hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de eerdere uitspraak bevestigd. Het hof oordeelde dat de verdachte zich met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding en dat dit verzet heeft geleid tot het letsel van de agent. De vordering van de benadeelde partij is in hoger beroep gehandhaafd en integraal toegewezen, inclusief wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling indien betaling uitblijft.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001241-21
Uitspraak : 25 mei 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 mei 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-053695-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘wederspannigheid, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 3.651,50 toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tevens is de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de verdediging primair bepleit dat deze vordering dient te worden afgewezen danwel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat deze vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de indiener niet correct gemachtigd zou zijn en meer subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden gematigd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 16 februari 2021 te Ospel, gemeente Nederweert, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer] (hoofdagent van politie Eenheid Limburg), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door de duim van die [slachtoffer] te verbuigen en/of zich (met kracht) in tegengestelde richting te bewegen dan die waar die [slachtoffer] hem trachtte te bewegen, terwijl dit misdrijf en/of daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde duim en/of een (compressie)breuk aan de/het linker onderbeen/knie bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair
hij op of omstreeks 16 februari 2021 te Ospel, gemeente Nederweert, een
ambtenaar, [slachtoffer] (hoofdagent van politie Eenheid Limburg),
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
heeft mishandeld door de duim van die [slachtoffer] te verbuigen en/of zich (met
kracht) in tegengestelde richting te bewegen dan die waar die [slachtoffer] hem trachtte
te bewegen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 februari 2021 te Ospel, gemeente Nederweert, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer] (hoofdagent van politie Eenheid Limburg), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door de duim van die [slachtoffer] te verbuigen en zich (met kracht) in tegengestelde richting te bewegen dan die waar die [slachtoffer] hem trachtte te bewegen, terwijl dit misdrijf en daarmee gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde duim en een (compressie)breuk aan de linkerknie bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit. Op gronden zoals nader verwoord in de pleitnota heeft de verdediging daartoe – kort weergegeven – aangevoerd dat het handelen van de verbalisanten [verbalisant] en [slachtoffer] niet proportioneel en subsidiair is geweest. Verbalisant [slachtoffer] heeft aangevangen met het geweld, enkel omdat hij de indruk kreeg dat de verdachte fysiek geweld zou gaan gebruiken. De verdachte had op dat moment nog geen geweld gepleegd en ook niet gedreigd met geweld, maar hij werd voordat hij het wist om zijn hoofd vastgeklemd, aldus de verdediging. De verdachte heeft zich niet verzet, maar slechts een reactie gegeven om aan de pijn te ontkomen van het geweld dat tegen hem gericht werd. De verdediging heeft voorts aangevoerd dat er geen causaal verband is tussen de vermeende gedragingen van de verdachte en het letsel van verbalisant [slachtoffer] . Het letsel zou het gevolg zijn geweest van eigen handelingen en gedragingen van [slachtoffer] , die daardoor zijn eigen knie heeft verdraaid en is volgens de verdediging niet het gevolg geweest van het handelen van de verdachte. Gelet op het voorstaande kan het tenlastegelegde niet worden bewezen, waardoor de verdachte dient te worden vrijgesproken, aldus de verdediging. Ten slotte is volgens de verdediging geen sprake van zwaar lichamelijk letsel aan de zijde van [slachtoffer] .
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat verbalisanten [verbalisant] en [slachtoffer] op 16 februari 2021 naar de woning van de verdachte zijn gegaan teneinde hem aan te houden, omdat hij nog 147 dagen hechtenis had openstaan. Door verbalisant [slachtoffer] werd de verdachte medegedeeld dat hij de ruimte kreeg om zich op te frissen en zijn spullen te pakken. De verdachte had de verbalisanten toestemming gegeven in zijn woning te wachten. [verbalisant] en [slachtoffer] hebben gerelateerd dat zij de woning zijn ingelopen en de verdachte vervolgens hoorden zeggen dat zij niet zomaar onaangekondigd bij hem aan de deur konden komen, hem konden aanhouden en moesten denken dat hij direct zou meegaan. [verbalisant] en [slachtoffer] hebben voorts gerelateerd dat zij zagen dat zijn gedrag van het een op het andere moment omsloeg. De verdachte begon met luide stem te praten en nadat hem was medegedeeld dat hij vijftien minuten kreeg om zijn spullen te pakken, stak hij zijn borst vooruit en keek hij kwaad in de richting van [verbalisant] en [slachtoffer] . Omdat de verbalisanten tijdens de ochtendbriefing te horen hadden gekregen dat de verdachte wisselend kon reageren en [slachtoffer] de indruk kreeg dat hij op elk moment fysiek geweld kon gaan gebruiken tegen [verbalisant] , heeft [slachtoffer] de verdachte met zijn arm om het hoofd vastgepakt.
Verbalisant [slachtoffer] heeft verder gerelateerd dat hij voelde dat de verdachte zijn duim vastpakte en trachtte om deze te breken. [slachtoffer] heeft voorts beschreven dat hij veel pijn in deze duim voelde en hierdoor genoodzaakt werd de hoofdklem los te laten en dat hij, op het moment dat hij losliet, de kans zag het hoofd van de verdachte naar beneden te brengen. Na deze handeling voelde [slachtoffer] dat hij zijn linkerknie verdraaide en deze hem pijn begon te doen. [slachtoffer] heeft voorts gerelateerd dat hij bij terugkomst op het bureau voelde dat hij steeds meer pijn kreeg en dat hij zag dat er vocht in de knie ontstond. Door de huisarts werd hem verteld dat zijn duim was gekneusd en de meniscus van de linkerknie vermoedelijk kapot was. Tevens was de buitenband van de linkerknie vermoedelijk gescheurd.
Door dr. [naam orthopedisch chirurg] (orthopedisch chirurg) is in de medische verklaring d.d. 19 februari 2021 verklaard dat uit een MRI-onderzoek een fractuur – een
posterolaterale impressiefractuur tibiaplateau– aan de linkerknie is gebleken. Uit de medische verklaring volgt voorts dat is geadviseerd de knie gedurende zes weken niet te belasten.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie van 25 februari 2021, alsook ten overstaan van de rechtbank en het hof telkens verklaard dat hij, nadat hij werd vastgepakt door verbalisant [slachtoffer] , voornoemde [slachtoffer] bij zijn duim heeft gepakt en deze duim van hem heeft losgemaakt om uit de hoofdklem te komen. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet aan zijn aanhouding heeft meegewerkt.
Wederspannigheid
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen, stelt het hof vast dat de verdachte op 16 februari 2021 verbalisanten [verbalisant] en [slachtoffer] zijn woning heeft binnen gelaten, nadat voornoemde verbalisanten hem hadden medegedeeld dat hij gesignaleerd stond, dat hij zijn spullen moest pakken en met hen mee moest gaan. De verdachte werd door [verbalisant] en [slachtoffer] de tijd en ruimte gegeven. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de verdachte geagiteerd overkwam en dat [slachtoffer] vanwege zijn gedrag – in combinatie met de ochtendbriefing, waarin was medegedeeld dat de verdachte wisselend kon reageren – heeft ingegrepen en de verdachte met zijn arm om het hoofd heeft gepakt. De verdachte heeft als gevolg daarvan de duim van [slachtoffer] vastgepakt en van hem losgemaakt.
De stelling dat de verdachte zich niet heeft verzet, maar zich stijf heeft gehouden en slechts een reactie zou hebben gegeven om te ontkomen aan het geweld dat tegen hem was gericht, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Weliswaar is het – zoals de raadsvrouw terecht naar voren heeft gebracht – van belang behoedzaam om te gaan met een proces-verbaal dat ambtsedig is opgemaakt door een verbalisant die tevens het slachtoffer is en zich bovendien civiel gevoegd heeft in de strafzaak als benadeelde partij. Het hof overweegt daartoe als volgt. In de eerste plaats is het proces-verbaal mede opgesteld door verbalisant [verbalisant] . Daarbij komt dat het proces-verbaal van bevindingen tevens steun vindt in de medische verklaring d.d. 19 februari 2021, waarin is geconstateerd dat [slachtoffer] een breuk had in de linkerknie, die moeilijk valt te verklaren als de verdachte zich slechts louter passief zou hebben verzet. Bovendien wordt het proces-verbaal in onderdelen ondersteund door de verklaring van de verdachte, die verschillende malen heeft verklaard de duim te hebben gepakt en zich heeft losgemaakt om uit de hoofdklem te komen. Ook een ‘behoedzame’ benadering leidt derhalve niet tot de conclusie dat het proces-verbaal onbetrouwbaar zou zijn.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte zich op 16 februari 2021 met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding en zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid.
Zwaar lichamelijk letsel
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of het aan [slachtoffer] toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Onder zwaar lichamelijk letsel wordt ingevolge artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten voornoemde gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. De aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel zijn daarbij van belang.
Anders dan de raadsvrouw, maar met de politierechter en de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt bij [slachtoffer] . Daartoe overweegt het hof als volgt.
Op grond van de door dr. [naam orthopedisch chirurg] opgemaakte medische verklaring is vast komen te staan dat uit een MRI-onderzoek een fractuur aan de linkerknie van [slachtoffer] is gebleken. Uit de medische verklaring volgt voorts dat geadviseerd werd de linkerknie gedurende zes weken niet te belasten. In de bij de vordering van de benadeelde partij gevoegde brief is op 18 maart 2021, ruim vier weken na het incident, door slachtoffer [slachtoffer] geschreven dat het herstel niet terug is naar een aanvaardbaar niveau en dat uitzicht op volledige genezing niet zichtbaar is. Ook na (eventuele) operatieve ingrijpen, is het niet duidelijk of volledig herstel zal plaatsvinden. Het slachtoffer heeft na het incident in ieder geval tot 18 maart 2021 in het geheel niet kunnen werken, was in zijn bewegingsvrijheid beperkt en was nog in revalidatie. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting van de rechtbank van 3 mei 2021 wederom te kennen gegeven dat er nog geen uitzicht is op volkomen genezing.
Het vorenoverwogene, in het bijzonder de aard van het hiervoor genoemde toegebrachte letsel en de omstandigheid dat uitzicht op volledig herstel ruim een jaar na het tenlastegelegde feit nog steeds onduidelijk is, leidt het hof tot het oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Causaal verband
Het zwaar lichamelijk letsel aan de linkerknie van [slachtoffer] kan naar het oordeel van het hof, anders dan door de verdediging is betoogd, redelijkerwijs aan het gedrag van de verdachte worden toegerekend. De verdachte heeft immers niet meegewerkt aan zijn aanhouding, heeft zich los proberen te maken van de hoofdklem van [slachtoffer] en getracht zijn duim te breken. [slachtoffer] werd hierdoor genoodzaakt de hoofdklem los te laten. Op het moment dat [slachtoffer] de hoofdklem losliet en het hoofd van de verdachte naar beneden bracht, voelde hij dat zijn linkerknie verdraaide en pijn begon te doen. Het verdraaien van de linkerknie, wat uiteindelijk tot een fractuur heeft geleid, is naar het oordeel van het hof een rechtstreeks gevolg van het verzet van de verdachte. Het hof acht daarmee derhalve het causale verband aanwezig.
Gelet op alle omstandigheden, meer in het bijzonder de houding van de verdachte, die gepaard ging met geagiteerd gedrag, de verbale agressie jegens [slachtoffer] en de wetenschap dat de verdachte wisselend kon reageren, acht het hof het ingrijpen van verbalisant [slachtoffer] in de gegeven situatie in overeenstemming met eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. [slachtoffer] kreeg de indruk dat de verdachte elk moment [verbalisant] kon aanvallen en heeft ter voorkoming daarvan snel ingegrepen en zijn arm om het hoofd van de verdachte gedaan.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in alle onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid, met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend. De verdachte heeft niet meegewerkt, toen verbalisanten [verbalisant] en [slachtoffer] hem hadden medegedeeld dat hij gesignaleerd stond en om die reden met de verbalisanten mee moest komen. De verdachte heeft zich tijdens zijn aanhouding verzet en de duim van verbalisant [slachtoffer] vastgepakt. Bovendien heeft verbalisant [slachtoffer] tijdens het verzet zijn linkerknie verdraaid en daardoor gebroken. Ten gevolge van het verzet door de verdachte heeft verbalisant [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De verdachte heeft daarmee bijzonder laakbaar gehandeld en heeft bovendien geen blijk gegeven respect te hebben voor het openbaar gezag. Politieambtenaren verrichten in onze samenleving een belangrijke publieke taak die gerespecteerd moet worden en zij behoren daarbij te kunnen functioneren zonder te worden geconfronteerd met geweld. Daar komt nog bij dat het incident een flinke impact heeft gehad op het slachtoffer. Tot op de dag van vandaag is het voor het slachtoffer niet duidelijk is of volledig herstel mogelijk is. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, doch niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daaruit volgt onder meer dat de verdachte geen werk heeft, dat hij geen uitkering heeft en dat hij rondkomt van het inkomen van zijn vrouw.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles overziend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Ten aanzien van het bewezenverklaarde heeft de benadeelde partij [slachtoffer] in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 3.651,50. Deze vordering valt uiteen in € 151,50 aan reiskosten naar het ziekenhuis, reiskosten naar de fysiotherapeut en de aanschaf van een hometrainer ten behoeve van de revalidatie en € 3.500,00 aan immateriële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Nu het hof tot een bewezenverklaring komt van het (primair) ten laste gelegde, behoeft het primaire verzoek van de verdediging om de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren geen nadere bespreking meer.
Ontvankelijkheid
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de machtiging tot vertegenwoordiging in verband met het verzoek tot schadevergoeding niet is ondertekend door de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Artikel 51c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het slachtoffer zich op de terechtzitting kan doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze verklaart daartoe uitdrukkelijk gevolmachtigd te zijn, of door een gemachtigde die daartoe een bijzondere en schriftelijke volmacht heeft.
Uit het schadevergoedingsformulier van 22 april 2021, onder kopje 2 ‘machtiging’, volgt dat de benadeelde partij [slachtoffer] [naam gemachtigde] heeft gemachtigd namens hem op te treden in de strafzaak. De benadeelde partij heeft de machtiging niet ondertekend. Uit het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 3 mei 2021 volgt dat de benadeelde partij in persoon aanwezig was op de terechtzitting en werd bijgestaan door [naam gemachtigde] . Uit voornoemd proces-verbaal volgt voorts dat de benadeelde partij tijdens de zitting de vordering mondeling heeft toegelicht. Ter terechtzitting van het gerechtshof van 11 mei 2022 is de benadeelde partij wederom verschenen en heeft hij te kennen gegeven bij zijn vordering en de toelichting, zoals deze in eerste aanleg is gegeven, te willen blijven. Het hof is van oordeel dat in een dergelijk geval het bestaan van een bijzondere en schriftelijke machtiging van de vertegenwoordiger door de benadeelde partij om namens hem op te treden niet noodzakelijk is, althans niet tot een niet-ontvankelijkheid van de ingediende vordering kan leiden, nu de benadeelde partij telkens zelf aanwezig is geweest en de vordering mondeling heeft toegelicht en daarmee feitelijk duidelijk heeft gemaakt dat de vordering namens hem is ingediend.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij derhalve kan worden ontvangen in de vordering tot schadevergoeding. Mitsdien verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw.
Beoordeling
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
De benadeelde partij heeft ten gevolge van het feit onder meer – zoals thans volgt uit de medische verklaring d.d. 19 februari 2021 – een breuk in de linkerknie opgelopen en heeft als gevolg daarvan reiskosten gemaakt teneinde het ziekenhuis en/of de fysiotherapeut te bezoeken en daarbovenop kosten gemaakt voor de aanschaf van een hometrainer voor de revalidatie. De vordering is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd en door de verdediging niet inhoudelijk betwist.
De benadeelde partij is als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Voorts is het hof van oordeel dat de geleden immateriële schade voldoende is onderbouwd en door de verdediging niet inhoudelijk is betwist. Anders dan de verdediging heeft betoogd, ziet het hof er geen reden toe de immateriële schade te matigen.
Gelet op het bovenstaande zal het hof de vordering van de benadeelde partij geheel toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 3.651,50. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 181 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.651,50 (zegge: drieduizend zeshonderdeenenvijftig euro en vijftig cent) als vergoeding van € 151,50 (zegge: honderdeenenvijftig euro en vijftig cent) aan materiële schade en € 3.500,00 (zegge: drieduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.651,50 (zegge: drieduizend zeshonderdeenenvijftig euro en vijftig cent) als vergoeding van € 151,50 (zegge: honderdeenenvijftig euro en vijftig cent) aan materiële schade en € 3.500,00 (zegge: drieduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2021 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat
gijzelingvoor de duur van ten hoogste
46 (zesenveertig) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 25 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hartmann is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.