ECLI:NL:GHSHE:2022:2896

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
20-002826-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1968 en woonachtig te Venray, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door twee of meer verenigde personen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Het hof heeft de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien en de verklaring van de verdachte als niet betrouwbaar aangemerkt, ondanks zijn betoog dat hij enkel de schuld op zich had genomen om zijn broer te beschermen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit. De opgelegde straf is een taakstraf van 36 uren, subsidiair 18 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [bedrijf], voor materiële schade als gevolg van de diefstal van elektriciteit. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van € 2.480,05, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002826-21
Uitspraak : 18 juli 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 24 maart 2016, in de strafzaak met parketnummer 03-073070-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
bij vonnis waarvan beroep is de verdachte terzake:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en
2. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking,
veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Tevens heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten bepleit en subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij heeft de verdediging, gelet op de bepleite vrijspraak, primair de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partije in de
vordering bepleit en subsidiair zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 februari 2015 te Venray, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ), een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 97, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 19 juni 2014 tot en met 26 februari 2015 in de gemeente Venray, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 26 februari 2015 te Venray, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [adres 2] ), een hoeveelheid van 97 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 19 juni 2014 tot en met 26 februari 2015 in de gemeente Venray, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [bedrijf] , waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Zijdens de verdachte is integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte met de in de woning [adres 2] aangetroffen hennepkwekerij en de diefstal van elektra, niets te maken heeft gehad en dat hij enkel de schuld op zich heeft genomen om zijn broer buiten schot te houden. Bij de politie heeft de verdachte niet naar waarheid verklaard en de informatie die hij toen heeft verschaft, had hij van zijn broer vernomen dan wel had hij uit eigen waarneming toen hij de hennepkwekerij in de woning had ontdekt. Met de opbouw en de verzorging van de planten had hij niets te maken. Blijkens het proces-verbaal van verhoor van de verdachte was ook de politie er van overtuigd dat de verdachte niet zelf de elektriciteit had aangelegd. Gezien de persoon van de verdachte en de indruk die de raadsman van hem heeft bekomen, overtuigt diens verklaring bij politie niet, zodat deze niet tot het bewijs kan worden gebezigd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van de ten laste gelegde feiten wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Anders dan de raadsman, acht het hof de verklaring van de verdachte zoals hij die bij de politie heeft afgelegd, betrouwbaar nu deze steun vindt in overige bewijsmiddelen. Dat de verdachte de details over de kwekerij van zijn broer heeft vernomen dan wel deze heeft afgeleid uit hetgeen hij heeft waargenomen bij de ontdekking van de kwekerij, acht het hof niet aannemelijk. Daarvoor bevat de verklaring te veel details over bijvoorbeeld hoe het contact met “de Turken” is verlopen, over het ophalen van de planten op een parkeerplaats bij de Emte te Venray en over het illegaal omleiden van de stroom in de meterkast. Hij had voor het omleiden van de stroom instructies gekregen, zo ook voor het verzorgen van de planten. Voorts weet de verdachte precies te verklaren hoeveel zekeringen en hoeveel natriumlampen er waren en dat de lampen waren aangesloten op een tijdschakelaar en aan waren van 19.00 uur tot 07.00 uur. De verdachte verbleef bovendien al enkele maanden in de woning van zijn broer en in de keuken is een uitblaasvoorziening en in de badkamer is een watervat aangetroffen.
Gezien de verklaring die de broer van de verdachte heeft afgelegd bij de politie, die net als de verdachte verklaart dat de hennepplantage van hem is, waarbij ook hij over daderinformatie beschikt, is het hof van oordeel dat de beide broers in een nauwe en bewuste samenwerking hebben gehandeld, zodat sprake is van medeplegen.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Van de zijde van de verdachte is verzocht om bij de strafbepaling rekening te houden met het tijdsverloop, alsmede met de omstandigheid dat de verdachte reuma heeft waardoor het wellicht lastig kan zijn om een taakstraf van veel uren uit te voeren.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen van 97 hennepplanten. Het telen van hennep staat in relatie met de handel in softdrugs, welke handel vaak allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten bevordert en – naar de ervaring leert – andere vormen van criminaliteit in de hand werkt. Daarnaast kan frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid schaden.
Voorts heeft de verdachte zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit. Om de diefstal te bewerkstelligen is de elektriciteitsmeter gemanipuleerd. Afgezien van de schade die hierdoor aan [bedrijf] is toegebracht, brengt manipulatie van de elektriciteitsmeter onder andere brandgevaar met zich mee.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 april 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Wel is er sprake van een strafbeschikking d.d. 28 maart 2022 terzake een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor het bepaalde van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij een uitkering heeft en dat hij hulp ontvangt van Maatschappelijk Werk, in de vorm van budgetbegeleiding.
Tot slot heeft het hof bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf bij het opzettelijk telen tot 100 hennepplanten een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis. Aangezien de financiële situatie van de verdachte het opleggen van een dergelijke geldboete niet toelaat, ziet het hof daarin aanleiding om een taakstraf op te leggen. De verdachte wordt in staat geacht om, in overleg met de reclassering, deze straf op gepaste wijze te verrichten.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof – daarbij in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat sedert het feit lange tijd is verstreken – oplegging van een taakstraf voor de duur van 36 uren subsidiair 18 dagen hechtenis passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
De benadeelde partij [bedrijf] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.582,60 bestaande uit materiële schade en proceskosten. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep (hoofdelijk) toegewezen tot een bedrag van € 3.248,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 februari 2015 tot de dag der algehele voldoening. De vordering is voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Allereerst merkt het hof op dat de politierechter de gevorderde proceskosten ad € 768,00 ten onrechte heeft meegenomen in de vordering tot schadevergoeding. Het hof zal daarentegen uitgaan van een initiële vordering van € 2.814,60, met het verzoek tot veroordeling van de verdachte in de proceskosten tot een bedrag van € 768,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [bedrijf] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 2.480,05, bestaande uit elektriciteitskosten, netwerkkosten, uurtarief inspecteur en administratiekosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De gevorderde netmetingskosten ad € 334,55 zullen worden afgewezen, nu deze netmeting op initiatief van de politie is uitgevoerd en de kosten daarvan ten behoeve van het opsporingsonderzoek zijn gemaakt.
Ten slotte is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij. Voor de rechtsgang in eerste aanleg moet aansluiting worden gezocht bij het liquidatietarief kantonzaken, dat gebruikelijk wordt toegekend in soortgelijke zaken. Het hof ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. Bij een vordering met een hoofdsom tot € 3.750,00 werd in 2016 (datum vonnis) in de regel € 175,00 per punt als salaris toegekend. De benadeelde partij komt in dit verband in alle redelijkheid naar het oordeel van het hof twee punten toe, te weten voor het in eerste aanleg door haar advocaat indienen van de vordering en de aanwezigheid van de advocaat ter terechtzitting (gezien het door de politierechter toegewezen bedrag). Op basis hiervan wordt een bedrag van € 350,00 aan proceskosten toegerekend.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [bedrijf] is toegebracht tot een bedrag van € 2.480,05. De verdachte is daarvoor met zijn mededader jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
18 (achttien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.480,05 (tweeduizend vierhonderdtachtig euro en vijf cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2015 tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 350,00(driehonderdvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.480,05 (tweeduizend vierhonderdtachtig euro en vijf cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2015 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 34 (vierendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 18 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N. van der Laan is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.