Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- het tussenarrest van 2 november 2021 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 13 januari 2022;
- de door [appellant] genomen memorie van grieven, tevens houdende een wijziging van eis, met producties 12 en 13;
- de door [geïntimeerde] memorie van antwoord met producties G tot en met K;
- de door [appellant] genomen akte;
- de door [geïntimeerde] genomen antwoordakte.
6.De beoordeling
- Bij Handelsmij. [[X]] is met ingang van 1 oktober 2018 [persoon A] in dienst getreden in de functie van coördinator geleiderailprojecten. Tussen Handelsmij. [[X]] (vertegenwoordigd door [appellant] ) en [de B.V.] (vertegenwoordigd door [geïntimeerde] ) is vervolgens besproken dat [persoon A] onder bepaalde voorwaarden bij [de B.V.] in dienst zou treden. [persoon A] is vervolgens met ingang van 1 november 2019 in dienst getreden van [de B.V.] .
- [geïntimeerde] heeft op 10 maart 2020 een overeenkomst van geldlening gesloten met [[X]] Advies (vertegenwoordigd door [appellant] ). Ter uitvoering van die overeenkomst heeft [[X]] Advies € 35.000,-- ter leen verstrekt aan [geïntimeerde] . Volgens artikel 3 lid 1 van de overeenkomst had de geldlening een looptijd van drie maanden, ingaande op de datum waarop het bedrag op de rekening van [geïntimeerde] is bijgeboekt.
- De partijen hebben op 11 mei 2020 een addendum bij de overeenkomst ondertekend waarin is opgenomen dat het geleende bedrag per 12 mei 2020 wordt verhoogd met € 20.000,-- en dat alle voorwaarden van de geldleningsovereenkomst van 10 maart 2020 op deze verhoging onverkort van toepassing zijn.
- Op 28 mei 2020 hebben partijen een nader addendum ondertekend waarin is opgenomen dat de looptijd van de overeenkomst ten aanzien van het volledige bedrag van € 55.000,-- met één maand wordt verlengd tot 10 juli 2020.
- In artikel 1 lid 3 van de overeenkomst van geldlening, waarin [[X]] Advies is aangeduid als schuldeiser en [geïntimeerde] als schuldenaar, staat het volgende:
“Schuldenaar verklaart de hoofdsom te zullen gebruiken ter financiering van zakelijke kosten ten behoeve van [de B.V.] B.V.. Tijdens de looptijd van deze lening is voor bestedingen of investeringen voor meer dan € 1.000,- vooraf toestemming vereist van de schuldeiser.”
“Alle kosten waartoe deze lening aanleiding geeft, of in de toekomst geven zal, daaronder die welke schuldeiser nodig acht tot behoud en ter uitoefening van zijn/haar rechten, komen ten laste van schuldenaar.”,
- [[X]] Advies heeft haar vordering op [geïntimeerde] uit hoofde van de overeenkomst van geldlening gecedeerd aan [appellant] . [[X]] Advies heeft dat op 26 februari 2021 meegedeeld aan [geïntimeerde] .
- Ondanks herhaalde verzoeken en sommaties van [appellant] heeft [geïntimeerde] tot op heden geen recht van hypotheek gevestigd en heeft hij de lening niet terugbetaald.
- [appellant] heeft op 1 juni 2021 conservatoir beslag laten leggen op zes onroerende zaken van [geïntimeerde] , de aandelen die van [geïntimeerde] in [de B.V.] bezit en de vorderingen van [geïntimeerde] op [de B.V.] .
- Bij dagvaarding van 28 december 2021 – dus nadat het in dit hoger beroep bestreden kortgedingvonnis van 5 augustus 2021 was gewezen – heeft [de B.V.] Handelsmij. [[X]] en [appellant] in een bodemprocedure gedagvaard en veroordeling van hen tot betaling van geldbedragen gevorderd. [de B.V.] heeft daartoe gesteld, zeer kort samengevat, dat [[X]] en [appellant] ten onrechte afspraken rondom de overname van werknemer [persoon A] niet zijn nagekomen.
- het vestigen van het in de bijlage bij de overeenkomst van geldlening bedoelde hypotheekrecht op de aan [geïntimeerde] toebehorende onroerende zaak aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] , binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis en op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- betaling van € 55.000,-- ter aflossing van de geldlening;
- betaling van € 4.414,08 ter zake gemaakte incassokosten;
- betaling van € 5.321,81 ter zake gemaakte beslagkosten;
- betaling van € 10.000,-- ter zake de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.
- [appellant] heeft geen spoedeisend belang bij zijn vorderingen. Daarom zijn die vorderingen niet toewijsbaar in kort geding.
- [appellant] en Handelsmij. [[X]] hebben onrechtmatig gehandeld jegens [geïntimeerde] door afspraken rondom de overname van werknemer [persoon A] niet na te komen. Zij hebben daardoor een kostenpost en een waardevermindering bij [de B.V.] veroorzaakt die ook [geïntimeerde] als enig eigenaar van [de B.V.] treft. [geïntimeerde] heeft in verband daarmee een tegenvordering tot schadevergoeding op [appellant] . [geïntimeerde] mag die tegenvordering verrekenen met de vordering van [appellant] uit geldlening.
- het vestigen van het hypotheekrecht van zo hoog mogelijke rang, tot zekerheid van al hetgeen [geïntimeerde] aan [appellant] verschuldigd is, vermeerderd met renten, boeten en kosten, op de aan [geïntimeerde] toebehorende onroerende zaak aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] , binnen drie dagen na betekening van het te wijzen arrest en op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- betaling van € 55.000,-- ter aflossing van de geldlening;
- betaling van € 4.414,08 ter zake gemaakte incassokosten;
- betaling van € 5.321,81 ter zake gemaakte beslagkosten;
- betaling van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten van het geding in eerste aanleg en van het geding in hoger beroep, zoals nader omschreven op blz. 21 onder 4 en 5 van de memorie van grieven;
- terugbetaling van de bedragen van € 952,-- (griffierecht) en € 1.016,-- (salaris advocaat) die [appellant] op grond van het beroepen vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan.
Vereniging van Nederlandse ziekenfondsen/Nederlands genootschap voor fysiotherapie); HR 14 april 2000,
NJ2000/489 (
HBS Trading/Danestyle); HR 15 juni 2007,
LJNBA1522,
NJ2008/153 (
Bax en Schalkwijk/Weijers)). De verzwaring van de motiveringseisen heeft slechts betrekking op het oordeel van de kortgedingrechter dat een voorziening in de vorm van een veroordeling tot betaling van een voorschot geboden is uit hoofde van onverwijlde spoed; voor het overige gelden voor de motivering geen zwaardere eisen dan in het algemeen aan de motivering van een uitspraak in kort geding moeten worden gesteld (HR 19 februari 1993,
NJ1995/704 (
Aruba/Lopez en Trias)). Een vordering tot betaling van een geldsom kan in kort geding worden toegewezen als het bestaan en de omvang van de vordering in voldoende mate aannemelijk zijn, terwijl uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Ook hier kan het beeld worden geschetst van communicerende vaten waarin het hoge niveau van de ene factor het lage niveau van een andere factor kan opheffen.
- € 4.414,08 ter zake gemaakte incassokosten;
- € 5.321,81 ter zake gemaakte beslagkosten;
- de daadwerkelijk gemaakte proceskosten van het geding in eerste aanleg en van het geding in hoger beroep, zoals nader omschreven op blz. 21 onder 4 en 5 van de memorie van grieven.
- € 959,91 zoals gespecificeerd op de brief van deurwaarder Batta van 3 juni 2021 (onderdeel van prod. 9 bij de inleidende dagvaarding);
- € 2.031,-- aan salaris advocaat (1 punt van het liquidatietarief bij een vordering van € 55.000,--).
7.De uitspraak
- A. veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] een hoofdsom van € 55.000,-- te betalen;
- B. veroordeelt [geïntimeerde] tot het vestigen van een hypotheekrecht van zo hoog mogelijke rang, tot zekerheid van al hetgeen [geïntimeerde] uit hoofde van de overeenkomst van geldlening van 10 maart 2020 en de bijbehorende addenda van 11 mei 2020 en 28 mei 2020 aan [appellant] verschuldigd is, inclusief renten, boeten en kosten, op de aan [geïntimeerde] toebehorende onroerende zaak aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] , kadastraal bekend gemeente Weert, sectie [sectieletter] nummers [sectienummer 1], [sectienummer 2], [sectienummer 3], [sectienummer 4], [sectienummer 5], [sectienummer 6] en [sectienummer 6], binnen twee maanden na betekening van dit arrest;
- C. veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] een dwangsom te betalen van € 200,-- voor iedere dag dat [geïntimeerde] niet binnen de onder B genoemde termijn heeft voldaan aan de onder B uitgesproken veroordeling, en bepaalt dat boven een bedrag van € 20.000,-- geen verdere dwangsommen worden verbeurd.
- D. bepaalt dat niet aan de onder B en C genoemde veroordelingen hoeft te worden voldaan als [geïntimeerde] binnen twee maanden na betekening van dit arrest heeft voldaan aan de veroordelingen tot betaling van de geldbedragen die bij dit arrest zijn uitgesproken;
- E. veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] € 1.325,-- te betalen ter zake buitengerechtelijke kosten;
- F. veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] € 959,91 en € 2.031,-- te betalen ter zake beslagkosten;
- G. veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding bij de voorzieningenrechter en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 106,01 aan dagvaardingskosten, € 952,-- aan griffierecht en € 1.016,-- aan salaris advocaat;