ECLI:NL:GHSHE:2022:2947

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
20-002858-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. drs. M.C.C. van de Schepop
  • mr. M.L.P. van Cruchten
  • mr. R.G.A. Beaujean
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake afpersing met een mes

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 7 december 2021 werd veroordeeld voor afpersing tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens werd een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf toegewezen. De verdachte, geboren in 2001, heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, heeft gevorderd. Het hof heeft de bewijsvoering en de opgelegde straf heroverwogen en is tot de conclusie gekomen dat de ernst van het bewezenverklaarde feit, een afpersing gepleegd met een mes, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde taakstraf afgewezen, omdat deze al onherroepelijk was bevolen door de politierechter. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd ten aanzien van de opgelegde straf en de vordering tot tenuitvoerlegging, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft het vonnis voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002858-21
Uitspraak : 24 juni 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 december 2021, parketnummer
02-234013-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer
02-212295-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van afpersing veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, parketnummer 02-212295-19, toegewezen
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en in zoverre opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen.
De verdediging heeft:
  • primair vrijspraak bepleit;
  • subsidiair zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering, de opgelegde straf, de strafmotivering, de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en de door de eerste rechter aangehaalde wetsartikelen.
Bewijsmiddelen
De door de rechtbank in het vonnis onder 3.1 gehanteerde bewijsmiddelen behoeven enige aanvulling.
1. Het onder 3.1.5 gehanteerde bewijsmiddel, te weten het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , dient te worden aangevuld met de volgende passage, weergegeven op dossierpagina 30:
Vervolgens deze fietser aangehouden.
2. Het bewijs dient voorts te worden aangevuld met de inhoud van het proces-verbaal aanhouding verdachte, dossierpagina 65, zoals hierna weergegeven:
Ik, verbalisant, [verbalisant] (MW407098), brigadier van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, verklaar het volgende:
Op zondag 25 oktober 2020 omstreeks 01:50 uur hield ik op de locatie [adres 2]
, als verdachte aan:

Verdachte

Achternaam [verdachte]
Voornamen [verdachte]
Geboren [geboortedag] 2001
Geboorteplaats [geboorteplaats] in Nederland
Geslacht Man
Adres [adres 1]
Postcode plaats [adres 1]
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • het feit dat het bewezenverklaarde feit een afpersing betreft, gepleegd op de openbare weg en gedurende de nacht, waarbij verdachte tijdens de afpersing het slachtoffer heeft bedreigd door middel van het tonen van een wapen, te weten een mes;
  • de omstandigheid dat slachtoffers als gevolg van dergelijke feiten langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid.
In verband met de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
  • de omstandigheid dat verdachte op geen enkele wijze heeft laten blijken de laakbaarheid van zijn handelen in te zien;
  • de overige persoonlijke omstandigheden, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de hiervoor overwogen ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf neemt het hof tot uitgangspunt het landelijke oriëntatiepunt straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Gelet daarop zou voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden gevangenisstraf, passend zijn. Als strafverzwarend geldt dat de verdachte in dit geval een mes heeft getoond.
Het hof houdt echter rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van onderhavige straatroof. Daarom zal worden volstaan met de straf die door de advocaat-generaal is gevorderd, te weten oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd 2 jaren.
Met de oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie is niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 11 maart 2020 met parketnummer 02-212295-19 voorwaardelijke opgelegde taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, nu de tenuitvoerlegging van deze taakstraf reeds door de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij vonnis d.d. 28 maart 2022, parketnummer 02-338271-21, onherroepelijk is bevolen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 02-212295-19.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. drs. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 24 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.