ECLI:NL:GHSHE:2022:2960

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
200.305.713_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vader verzoekt om voortzetting van het gezamenlijk gezag over zijn minderjarige dochter, ondanks het ontbreken van contact tussen hen. De rechtbank had eerder bepaald dat het gezag voortaan aan de moeder alleen toekomt. De vader is van mening dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat voor de minderjarige en dat gezamenlijk gezag noodzakelijk is voor zijn betrokkenheid in haar leven. De moeder daarentegen stelt dat de communicatie tussen de ouders niet goed verloopt en dat het eenhoofdig gezag in het belang van de minderjarige is. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om het gezamenlijk gezag in stand te houden, omdat dit belangrijk is voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling is de minderjarige gehoord via een brief. Het hof oordeelt dat er geen grond is voor wijziging van het gezamenlijk gezag en wijst het verzoek van de vader af. Ook het verzoek van de moeder om het contact met de vader te ontzeggen wordt afgewezen. De beslissing van het hof is dat de beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor zover het het gezag betreft, maar de overige onderdelen van de beschikking worden bekrachtigd. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 augustus 2022
Zaaknummer: 200.305.713/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/387082 / FA RK 21-3049
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.E. Teusink,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
verzoekster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.N. van Wensen.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 januari 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de verzoeken van de moeder alsnog
af te wijzen, en voorts op het zelfstandig tegenverzoek van de vader:
I. te wijzigen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 2 december 2013 alsmede de door partijen op 24 oktober 2013 en 21 april 2016 ondertekende ouderschapsplannen voor zover deze beschikking en de ouderschapsplannen betreffen de zorgregeling van de vader met [minderjarige] , en te bepalen dat de vader gerechtigd is tot omgang met [minderjarige] als volgt:
- gedurende twee maanden op zaterdag gedurende één uur, eventueel onder begeleiding;
- vervolgens, na deze twee maanden, eenmaal per twee weken op zaterdag- of zondagmiddag gedurende twee uur, eventueel onder begeleiding;
- vervolgens eenmaal per twee weken op zaterdag- of zondagmiddag van 13.00 uur tot 18.30 uur;
waarbij het doel dient te zijn een verdere uitbreiding van de regeling;
althans een zodanige zorgregeling zo nodig via een opbouwschema tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
II. alsmede te bepalen dat de vader de mogelijkheid heeft om eenmaal per maand, maar in
ieder geval bij bijzondere dagen zoals de verjaardag van [minderjarige] en feestdagen aan [minderjarige]
een kaartje te sturen, althans zo te beslissen omtrent kaartjes die de vader aan [minderjarige] kan
sturen als het hof zal vermenen te behoren;
III. alsmede partijen te verwijzen naar het uniform hulpaanbod en na kennisname van het
eindverslag van het uniform hulpaanbod een definitieve zorgregeling tussen de vader
en [minderjarige] vast te stellen zoals het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
IV. alsmede te bepalen dat [minderjarige] periodiek zelf een berichtje of kaartje naar de vader kan
sturen en dat moeder dit dient te stimuleren;
V. alsmede indien onverhoopt uit het eindverslag van het uniform hulpaanbod blijkt dat
de doelen niet zijn behaald, al in de beschikking onder die voorwaarde een opdracht aan
de Raad voor de Kinderbescherming te verstrekken voor advies omtrent de vast te
stellen zorgregeling waarbij dient te worden betrokken de vraag of een nieuwe
maatregel van kinderbescherming in het belang van [minderjarige] is;
VI. althans zo te beslissen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 maart 2022, heeft de moeder verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tevens heeft de moeder incidenteel appel ingesteld en verzocht de vader het contact met [minderjarige] te ontzeggen.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 31 maart 2022, heeft de vader verzocht de moeder in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren althans dit aan haar als zijnde ongegrond te ontzeggen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juli 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.3.2.
De minderjarige [minderjarige] heeft haar mening kenbaar gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 8 juli 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 13 oktober 2022;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 25 maart 2022.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
De feiten
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 december 2013 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 17 december 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
3.3.
[minderjarige] woont bij demoeder
.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt en de zelfstandige verzoeken van de vader tot het vaststellen van omgang dan wel om dat verzoek aan te houden en partijen te verwijzen naar een zorgtraject in het kader van het uniform hulpaanbod, afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De vader voert - samengevat - aan dat er geen grondslag bestaat voor het wijzigen van het gezamenlijk gezag van de ouders. De rechtbank heeft daarom ten onrechte bepaald dat het gezag voortaan aan de moeder alleen toekomt. Het uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg aangegeven dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem en verloren raakt tussen de ouders. De vader werkt overal aan mee en er hebben zich in het verleden geen conflicten voorgedaan rondom de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Nu er al geruime tijd geen omgang meer heeft plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige] , is het uitoefenen van gezamenlijk gezag de enige manier waarop de vader nog verbonden kan zijn met het leven van [minderjarige] . Sinds de ondertoezichtstelling is beëindigd, is iedere vorm van toezicht op het verloop van de hulpverlening van [minderjarige] ook weggevallen. Hoewel de vader begrijpt dat er niet direct contactherstel kan plaatsvinden, heeft hij om een wijziging van de
zorg- dan wel omgangsregeling verzocht om een vinger aan de pols te houden. Hij hoopt
door middel van het starten van het uniform hulpaanbod een stok achter de deur te creëren
voor het in de toekomst opstarten van omgang met [minderjarige] .
3.7.
De moeder voert - samengevat - aan dat partijen in de afgelopen jaren een uitvoerig traject van ouderschapsbemiddeling hebben doorlopen om de communicatie tussen hen te herstellen. Ondanks dit traject loopt de communicatie niet en kunnen partijen geen afspraken maken. De vader is op dit moment niet in staat om over het belang van [minderjarige] te oordelen. De moeder is bereid om de vader over de belangrijkste gebeurtenissen in het leven van [minderjarige] te informeren, maar is van mening dat zij het beste alleen de beslissingen over [minderjarige] kan nemen. Door het eenhoofdig gezag ervaart [minderjarige] meer rust, waardoor er meer ruimte is om te werken aan haar eigen traject. Dit zal ertoe leiden dat er mogelijk op kortere termijn weer contact met de vader mogelijk zal zijn. Op dit moment heeft zij daar nog geen ruimte voor omdat zij nog bezig is met het verwerken van trauma’s uit het verleden. De eerdere hulpverlening kwam tot de conclusie dat verdere hulpverlening voor partijen niet nodig is. Het uniform hulpaanbod kan partijen daarom niets anders aanbieden dan de trajecten die zij reeds hebben doorlopen. De moeder kan met het verzoek ten aanzien van het sturen van kaartjes door [minderjarige] naar de vader niet instemmen. Dit zal volgens de moeder slechts averechts werken.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd het gezamenlijk gezag van partijen in stand te houden. Voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] is het van belang dat zij weet wie haar ouders zijn en dat beide ouders betrokken blijven. Het toekennen van eenhoofdig gezag aan de moeder past daar niet bij, ook als het contact met de vader pas in een verdere toekomst wordt hersteld. Het is belangrijk dat de vader een ingang in het leven van [minderjarige] blijft houden zodat hij bij het opstarten van de omgang goed kan aansluiten bij [minderjarige] of kan accepteren waarom het contact met [minderjarige] minimaal is. Hoewel contactherstel tussen de vader en [minderjarige] nu niet aan de orde is, is het ontzeggen van omgang in dit geval ongepast. De raad adviseert partijen niet door te verwijzen naar het uniform hulpaanbod, omdat het aanbod van deze hulpverleningstrajecten niet passend is voor partijen. Deze trajecten hebben zij namelijk al geprobeerd.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders
niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar
nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de
veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij
andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.9.3.
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen grond tot wijziging van het gezamenlijk gezag. De moeder heeft gesteld dat de communicatie tussen partijen niet loopt. Het ontbreken van een goede communicatie brengt echter niet zonder meer mee dat het in het belang van [minderjarige] is dat het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Het hof is met de raad van oordeel dat de communicatie tussen partijen niet zodanig is dat [minderjarige] klem of verloren dreigt te raken bij voortzetting van het gezamenlijk gezag. Voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] is het juist van belang dat de vader betrokken blijft bij de belangrijkste gebeurtenissen in haar leven. Niet gebleken is dat hij bij het nemen van gezagsbeslissingen niet in het belang van [minderjarige] zal handelen. Bij het in stand laten van de beslissing van de rechtbank om het eenhoofdig gezag aan de moeder toe te kennen zal de vader nog meer op afstand van [minderjarige] komen te staan. Dit kan contactherstel tussen [minderjarige] en de vader in de toekomst in de weg staan.
Zorgregeling
3.9.4.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat er op dit moment geen ruimte bij [minderjarige] bestaat voor omgang met de vader en er om deze reden nu geen contact tussen de vader en [minderjarige] mogelijk is. Omdat het onduidelijk is wanneer [minderjarige] toe is aan contact met de vader, zal het hof het verzoek van de vader afwijzen.
Contactverbod
3.9.6.
De rechter kan een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben, indien sprake is van een of meer van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden.
De rechter kan dientengevolge een tijdelijk contactverbod opleggen indien contact ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke ontwikkeling van het kind en contact anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.9.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder toegelicht dat zij het verzoek tot ontzegging van de omgang heeft ingediend omdat er op dit moment nog sprake is van een de zorgregeling die door partijen in het ouderschapsplan is overeengekomen. Door een ontzegging van de omgang zou deze regeling ophouden te bestaan. Niet gebleken is echter
dat de vader recent heeft geprobeerd de moeder deze regeling na te laten komen. Het hof zal dit verzoek van de moeder daarom afwijzen.
Uniform hulpaanbod
3.9.8.
Gelet op de verklaring van de raad dat partijen niet gebaat zullen zijn bij een doorverwijzing naar het uniform hulpaanbod en het feit dat partijen al een uitgebreid hulpverleningstraject hebben doorlopen, zal het hof dit verzoek van de man ter zake afwijzen.
Kaartjes
3.9.9.
Omdat partijen tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg al afspraken hebben gemaakt over het versturen van kaartjes door de vader naar [minderjarige] en vanwege het gebrek aan ruimte bij [minderjarige] om kaartjes naar de vader te sturen, zal het hof de verzoeken van de vader omtrent het sturen van kaartjes afwijzen.
Conclusie
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover die het gezag betreft, het verzoek van de moeder om met het eenhoofdig gezag belast te worden alsnog afwijzen en de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen.
Proceskosten
3.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 november 2021 voor zover die het gezag betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de moeder om te bepalen dat zij wordt belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.D.M. Lamers en H. van Winkel
en is op 25 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van
mr. R. Jelicic, griffier