In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2007, die sinds 9 april 2020 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van zijn kind, die bij de moeder verblijft. De vader heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 april 2022 te vernietigen, voor zover het de verlenging van de machtiging betreft. De GI en de moeder hebben verweer gevoerd en de bestreden beschikking bekrachtigd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 augustus 2022 zijn zowel de vader als de moeder gehoord, bijgestaan door hun advocaten. De minderjarige heeft ook de gelegenheid gekregen om zijn mening te uiten. Het hof heeft kennisgenomen van de zorgen van de vader over de ontwikkeling van de minderjarige sinds de uithuisplaatsing bij de moeder, en de problemen die zich hebben voorgedaan in de thuissituatie bij de moeder. De vader heeft aangegeven dat de minderjarige niet goed in zijn vel zit en dat er incidenten zijn geweest die zorgwekkend zijn.
Het hof heeft vastgesteld dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige is en dat de ouders niet in staat zijn om in onderling overleg tot afspraken te komen. De vader heeft hulpverlening ingeschakeld, maar er zijn zorgen over zijn geestelijke gezondheid en de omgang met de minderjarige. Het hof heeft besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen tot 1 december 2022 en een nieuwe mondelinge behandeling te plannen om de situatie verder te evalueren. De GI is opgedragen om een plan van aanpak te overleggen voor de terug-thuisplaatsing van de minderjarige.