ECLI:NL:GHSHE:2022:3041

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
200.312.657_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met autismespectrumstoornis

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2007, die sinds 9 april 2020 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van zijn kind, die bij de moeder verblijft. De vader heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 april 2022 te vernietigen, voor zover het de verlenging van de machtiging betreft. De GI en de moeder hebben verweer gevoerd en de bestreden beschikking bekrachtigd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 augustus 2022 zijn zowel de vader als de moeder gehoord, bijgestaan door hun advocaten. De minderjarige heeft ook de gelegenheid gekregen om zijn mening te uiten. Het hof heeft kennisgenomen van de zorgen van de vader over de ontwikkeling van de minderjarige sinds de uithuisplaatsing bij de moeder, en de problemen die zich hebben voorgedaan in de thuissituatie bij de moeder. De vader heeft aangegeven dat de minderjarige niet goed in zijn vel zit en dat er incidenten zijn geweest die zorgwekkend zijn.

Het hof heeft vastgesteld dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige is en dat de ouders niet in staat zijn om in onderling overleg tot afspraken te komen. De vader heeft hulpverlening ingeschakeld, maar er zijn zorgen over zijn geestelijke gezondheid en de omgang met de minderjarige. Het hof heeft besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen tot 1 december 2022 en een nieuwe mondelinge behandeling te plannen om de situatie verder te evalueren. De GI is opgedragen om een plan van aanpak te overleggen voor de terug-thuisplaatsing van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 1 september 2022
Zaaknummer : 200.312.657/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/395960 / JE RK 22-515
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Beuker,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de uithuisplaatsing van
[minderjarige]geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.H.M. van Laarhoven,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 juli 2022, heeft de vader verzocht zijn beroep gegrond te verklaren en, opnieuw rechtdoende, de voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft en het verzoek van de GI af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 28 juli 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 28 juli 2022, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Beuker;
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Laarhoven;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
Bij brief van 14 juli 2022 heeft de raad bericht niet te zullen verschijnen op de mondelinge behandeling.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gesproken met de voorzitter in aanwezigheid van de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de GI van 18 juli 2022;
  • de brief van de advocaat van de vader met productie 10 van 29 juli 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren. Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader en de moeder.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 9 april 2020 onder toezicht van de GI.
3.3.
[minderjarige] verblijft sinds 28 september 2021 bij de moeder. Op grond van een daartoe strekkende machtiging is [minderjarige] sinds 11 januari 2022 uit huis geplaatst bij de moeder.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 9 april 2023 en de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 9 april 2022 tot uiterlijk 9 april 2023.
3.5.
De vader kan zich met de beslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, aan dat het niet goed gaat met [minderjarige] sinds hij bij de moeder woont. [minderjarige] zit niet lekker in zijn vel. Hij haalde slechte cijfers, kwam in conflict met docenten en is inmiddels niet meer welkom op school. Begin 2022 heeft [minderjarige] , onder toeziend oog van de moeder, alcohol genuttigd, terwijl hij slechts 14 jaar oud is. Er hebben zich recentelijk diverse (gewelds) incidenten tussen de moeder en [minderjarige] voorgedaan. De grootste zorg van Veilig Thuis is dat de escalaties tussen de moeder en [minderjarige] verder uit de hand lopen met fysiek geweld en letsel tot gevolg. [minderjarige] is in juni 2022 door de moeder uit huis gezet met een dekentje en de mededeling dat hij binnen niet meer welkom was en maar in de tuin moest gaan slapen.
In de periode augustus/september 2021 kampte vader met burn-outklachten, hetgeen er – in combinatie met voor hem ongeschikte medicatie – in heeft geresulteerd dat hij op 28 september 2021 in aanwezigheid van [minderjarige] een zware hyperventilatie-aanval heeft gekregen en acuut is opgenomen op de medisch psychiatrische unit van het ziekenhuis. Per die datum is [minderjarige] tijdelijk bij de moeder (vijf dagen) en bij zijn tante (twee) dagen gaan wonen. Vanaf dat moment vindt er slechts 1-1,5 uur begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] plaats. De vader krijgt geen kans om eventuele zorgen bij [minderjarige] weg te nemen. Het voorval van 28 september 2021 is een eenmalig incident en de vader ontvangt psychische hulp. Het gaat inmiddels een stuk beter met hem en hij wordt door zijn psycholoog goed in staat geacht de zorg voor [minderjarige] weer op zich te nemen. Dat er sprake is van onderliggende (persoonlijkheids) problematiek, zoals de GI volstrekt ongefundeerd insinueert, is volgens de psycholoog onjuist. De vader bagatelliseert zijn mentale gezondheidstoestand niet. Hij erkent dat hij een burn-out heeft en heeft daarvoor passende hulpverlening gezocht, die hij nog steeds ontvangt. De vader heeft de psycholoog toestemming gegeven om informatie over hem te delen met de GI, maar de GI neemt geen contact op met de psycholoog. De psycholoog mag, gelet op hun strenge beroepsnormen, niet zelf een verklaring schrijven over de vader voor dit doel. Wel wil de psycholoog telefonisch de GI informatie geven.
De vader kan zich voorstellen dat [minderjarige] zorgen heeft over de vader. Dat de verstandhouding tussen de vader en [minderjarige] daardoor zorgelijk is, is niet gebleken. Dat geldt eveneens voor het gestelde gebrek aan inlevingsvermogen bij de vader. Vanwege zijn autismespectrumstoornis heeft [minderjarige] duidelijkheid en structuur (begrenzing) nodig, die de vader hem op advies van de jeugdpsycholoog wil en kan bieden. De vader heeft de indruk dat dit door de GI wordt geïnterpreteerd als een gebrek aan inlevingsvermogen.
Dat er sprake is van een onveilige situatie bij vader, of dat [minderjarige] zich bij vader onveilig zou voelen, is niet gebleken. Vanwege de machtiging tot uithuisplaatsing en het summiere contact dat er thans tussen vader en [minderjarige] plaatsvindt, wordt het, naarmate de tijd verstrijkt, alleen maar lastiger om [minderjarige] weer bij vader terug te plaatsen.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, aan dat het feit dat het slechter met [minderjarige] gaat niet alleen komt door de plaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Sinds de scheiding van de ouders in maart 2017 zit [minderjarige] steeds meer klem in de complexe scheidingsproblematiek tussen de ouders en als gevolg daarvan zit hij een in een loyaliteitsconflict. Het is duidelijk geworden dat de vader hierin een grote rol speelt. De vader heeft [minderjarige] belast en klem gezet tussen de ouders door [minderjarige] deelgenoot te maken van zijn persoonlijke gevoelens en emoties jegens de moeder. In het eindverslag van de hulpverlening die tot januari 2019 betrokken was staat dat er sprake lijkt te zijn van wederzijdse afhankelijkheid tussen de vader en [minderjarige] en er een groot risico is op ouderverstoting van [minderjarige] richting de moeder. Hoewel met de vader door de behandelaar meerdere malen is besproken dat dit schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] heeft dit geen effect gehad. Ook in de zomer van 2021 werd door de betrokken hulpverlening van stichting [stichting] steeds zichtbaarder dat er in de opvoedingssituatie van de vader sprake lijkt te zijn van belasting richting [minderjarige] vanuit de vader en dat [minderjarige] beperkt de ruimte krijgt om zich te kunnen uitspreken over wat hij zelf vindt. [minderjarige] voelt zich niet veilig genoeg om dit te bespreken met zijn vader. Op 4 december 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de vader. De vader reageerde in dit gesprek grotendeels erg negatief, afwijzend en belastend richting [minderjarige] .
Van onderlinge spanning tussen [minderjarige] en de partner van de moeder en zijn kinderen is geen sprake meer. Na de plaatsing van [minderjarige] bij zijn moeder ervaarde [minderjarige] de vrijheid die hij daarvoor al een hele lange tijd niet ervaren had. Wanneer er onenigheid was sprak de moeder hierover met hem en mocht [minderjarige] ook zijn eigen woord inbrengen. Tevens gaf de moeder hem verantwoordelijkheid en vrijheid. Ze gaf hem vertrouwen.
In de periode dat [minderjarige] de vrijheid en veiligheid heeft gekregen om zich te uiten is er een hele andere [minderjarige] naar boven gekomen. Een [minderjarige] die lange tijd klein gehouden is, komt nu helemaal los. Dit gedrag is vervolgens gedurende de laatste maanden eerst op school en vervolgens ook in de thuissituatie bij de moeder gaan verergeren en vervolgens escaleren. De GI alsmede betrokken hulpverlening vinden dit echter niet vreemd gezien de recente voorgeschiedenis.
Na de incidenten in april 2022 is Multi Systeem Therapie (MST) ingeschakeld en is er een korte time-out geweest. Kort nadat [minderjarige] van school is gestuurd door aanhoudend probleemgedrag is hij gestart op de dagbesteding van [dagbesteding] te [plaats] . Ook is hij aangemeld voor dagbehandeling van Stichting [stichting] . MST is op 7 juni 2022 gestart en de therapeut ziet dat [minderjarige] en de moeder een groei doormaken en dat er mee rust is in de opvoedsituatie. Ook in de thuissituatie gaat het beter. [minderjarige] geeft aan dat hij bij zijn moeder wil blijven maar dat hij zijn vader meer wil zien. De vader lijkt misbruik te maken van de ontstane situatie. De vader wil niet dat [minderjarige] met zijn moeder en haar partner en zijn kinderen op vakantie gaat naar Spanje.
Ondanks de wens van [minderjarige] om hiermee te stoppen blijkt de vader herhaaldelijk en meerdere malen aandringen op het doen van aangifte tegen zijn moeder met betrekking tot huiselijk geweld.
De gezinsvoogd heeft de afgelopen periode niet meer gesproken met de behandelaar van de vader. Dat heeft de gezinsvoogd eerder wel gedaan, maar toen is aangegeven dat de vader nog een behoorlijk traject had te gaan. De vader kan bij de behandelaar aandringen dat contact met de gezinsvoogd wordt opgenomen als de vader meent weer in staat te zijn om een deel van de zorg op zich te kunnen nemen.
3.8.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling aan dat, sinds [minderjarige] plots en onverwacht bijna volledig bij de moeder kwam wonen, zij continu met elkaar in overleg zijn over zijn welbevinden, zijn schoolgang, zijn boosheid en het feit dat hij op dit moment niet goed in zijn vel zit. Die gesprekken worden tussen de moeder en [minderjarige] samen gevoerd, bij Stichting [stichting] , vanaf juni bij de systeemtherapeut en in het overleg met de gezinsvoogd. [minderjarige] is bijna 15 jaar en heeft de afgelopen jaren veel voor zijn kiezen gekregen, hij kon zijn behoefte aan vrijheid en een meer persoonlijke ontwikkeling niet of moeilijk met de vader bespreken en hij heeft er daarnaast zorgen bijgekregen over zijn vader. Voor de moeder is het opvoeden van [minderjarige] een balanceer-act tussen het bieden van meer vrijheden aan [minderjarige] , aandacht hebben voor zijn persoonlijke ontwikkeling en het bieden van structuur en beperkingen indachtig zijn autisme en de baat die hij heeft bij structuur en voorspelbaarheid. De moeder laat zich daarbij steeds adviseren door Stichting [stichting] en de systeemtherapeut vanuit PRISMA. [minderjarige] voelt zich veilig in haar woning en bij de zorg die hij van de moeder krijgt. Het opvoeden van [minderjarige] is met zijn beperkingen voortkomend uit zijn pubergedrag en zijn autisme, en proces van vallen en opstaan.
Naar aanleiding van de incidenten in april 2022 heeft de gezinsvoogd met de politie de afspraak gemaakt dat als [minderjarige] met hen contact opneemt, zij eerst met de moeder contact opnemen. Daarnaast heeft de vader een schriftelijke aanwijzing gehad om hem op te laten houden met het pushen van [minderjarige] om aangifte jegens de moeder te doen naar aanleiding van het voorval in de woning bij de moeder. De moeder heeft [minderjarige] voorgehouden dat hij ook met een dekentje buiten kon gaan slapen, maar dit is op geen enkel manier serieus geweest en is dan ook niet uitgevoerd. De twee gebeurtenissen en de onder druk staande schoolgang van [minderjarige] vormen onderwerp van gesprek met de gezinsvoogd en komen aan de orde tussen de moeder en [minderjarige] .
Er is MST ingezet met goed resultaat. Sinds de start van MST is er bij de moeder meer inzicht gekomen in wat helpend is voor [minderjarige] om tot positief gedrag te komen, wat geresulteerd heeft in het nakomen van afspraken, waardoor de verstandhouding tussen [minderjarige] en de moeder positief is verbeterd.
De impact van de gebeurtenissen van september 2021 op [minderjarige] is nog steeds zichtbaar. Het werken aan herstel bij [minderjarige] en van de vader-zoon relatie is een zorg die aandacht behoeft. De moeder vindt het zorgelijk dat steeds opnieuw naar voren blijft komen dat de vader niet naar zijn eigen aandeel kan kijken en alleen naar anderen. Het zou helpend zijn voor [minderjarige] als de vader kan reflecteren op de gebeurtenissen in zijn woning en de weerslag die dit heeft gehad op [minderjarige] . Doordat de vader niet meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek blijven voortdurend zorgen bestaan over de geestelijke gezondheid van de vader en komt de hervatting van de omgang niet van de grond. Het ligt op de weg van de vader om overleg te voeren met de GI over het opbouwen van de omgang en de wijze waarop de veiligheid van [minderjarige] gewaarborgd kan worden. De vader ontkent dat [minderjarige] last heeft van een groot loyaliteitsconflict, terwijl dit eerder door de systeemtherapeut is uitgesproken.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de (verlenging van de) ondertoezichtstelling.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.4.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat bij [minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging; hetgeen overigens tussen partijen en de moeder niet in geschil is. Onder meer is het navolgende gebleken.
Bij [minderjarige] is sprake van kind-eigen problematiek; hij heeft een autismespectrumstoornis.
Er is vanaf het moment dat de ouders uit elkaar zijn sprake van conflicten. Het lukt de ouders niet om in onderling overleg tot afspraken te komen met betrekking tot [minderjarige] . [minderjarige] heeft hier veel last van. Hij is inmiddels al 5 of 6 keer bij de rechter geweest om zijn mening te geven. Op 8 augustus 2022 – de dag voordat hij bij het hof in deze procedure met de voorzitter heeft gesproken– was [minderjarige] nog bij de voorzieningenrechter omdat de vader geen toestemming wilde geven voor de vakantie van [minderjarige] met zijn moeder en haar partner en diens kinderen in Spanje. Voordat [minderjarige] bij de moeder ging wonen was bij [minderjarige] sprake van weerstand tegen de moeder en haar partner. De hulpverlening heeft destijds de zorg uitgesproken dat een groot risico bestond op ouderverstoting van de moeder.
[minderjarige] heeft in september 2021 een heftige situatie bij de vader thuis meegemaakt waarna de vader is opgenomen in een medisch psychiatrische unit van het ziekenhuis. [minderjarige] is vervolgens tijdelijk gedeeltelijk bij zijn tante en gedeeltelijk bij zijn moeder gaan wonen. Vanaf 11 januari 2022 verblijft [minderjarige] op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder.
De vader erkent dat hij destijds, vanwege burn-out klachten tijdelijk niet in staat was voor [minderjarige] te zorgen. De vader heeft hulpverlening ingeschakeld die hij nog altijd ontvangt. Het gaat volgens de vader inmiddels beter. De GI geeft aan dat mogelijk sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. De vader wil echter niet meewerken aan het door de GI gewenste persoonlijkheidsonderzoek. De behandelaar van de vader is niet bereid om een verklaring op te stellen over hoe het met de vader gaat in relatie tot het ouderschap vanwege mogelijke tuchtrechtelijke gevolgen, zo begrijpt het hof. De vader heeft wel toestemming gegeven aan de behandelaar om de GI informatie over hem te gegeven als de GI contact opneemt met de behandelaar. Dat is recent niet meer gebeurd. Voor het hof is op dit moment niet duidelijk hoe het met de vader gaat en of hij weer in staat is om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen.
Vanaf september 2021 is het contact tussen de vader en [minderjarige] beperkt gebleven tot 1,5 - 2 uur per week. Hoewel al langere tijd wordt gesproken over uitbreiding van het contact, is dat er tot op heden nog niet van gekomen. Het is in deze omstandigheden niet in het belang van [minderjarige] om hem van de ene op de andere dag weer bij de vader te plaatsen. Dat begrijpt de vader ook.
Gelet op het voren overwogene is het hof van oordeel dat er een noodzaak was en is voor verlenging van de uithuisplaatsing.
3.9.5.
Het hof maakt zich echter ook zorgen over de huidige situatie. Pas nadat [minderjarige] bij de moeder ging wonen zijn de schoolprestaties bergafwaarts gegaan en zijn er incidenten geweest op school die er uiteindelijk in hebben geresulteerd dat [minderjarige] van school is gestuurd. Op dit moment is niet duidelijk of, en zo ja wanneer [minderjarige] weer terugkeert naar school. Weliswaar is MST ingezet en gaat [minderjarige] in september weer naar [dagbesteding] , maar van onderwijs is nog geen sprake. Daarbij komt dat het tot twee keer toe tot een conflict tussen de moeder en [minderjarige] is gekomen waarbij de moeder [minderjarige] heeft geslagen. Ook is [minderjarige] een keer weggelopen naar de vader toen de moeder – al dan niet serieus – aangaf dat [minderjarige] maar buiten moest gaan slapen. Op welke grond er nu van de zijde van moeder en de GI gesteld kan worden dat [minderjarige] thans goed in zijn vel zit is dan ook niet te volgen.
Tot het incident in september 2021, toen [minderjarige] bij de vader verbleef, is het een aantal jaren goed gegaan met [minderjarige] en gaven zijn schoolprestaties geen enkele reden tot zorg. De vader wordt nu geconfronteerd met verwijten, terwijl de GI al vanaf 9 april 2020 bij [minderjarige] en de ouders betrokken is en er kennelijk in die tijd geen aanwijzingen waren dat het niet goed zou zijn voor [minderjarige] bij de vader. Er is nog niets gedaan om te komen tot terug-thuisplaatsing bij de vader. Tot op heden is de hulpverlening vooral gericht geweest op het stabiliseren van de thuissituatie bij de moeder. De vader krijgt geen hulp om met [minderjarige] bij hem thuis om te gaan, terwijl hij daar wel om vraagt. Er is in de onderliggende rapportages ook niet terug te vinden dat de GI met de hulpverlening aan de vader of de terug-thuisplaatsing bezig is. Dat [minderjarige] bij de vader niet toekwam aan zijn sociaal-emotionele ontwikkeling is door de GI niet onderbouwd.
Voor het hof is daarnaast niet duidelijk geworden waarom de GI zo blijft vasthouden aan het zeer beperkte contact tussen [minderjarige] en de vader. De vader en [minderjarige] geven beiden aan behoefte te hebben aan meer contact met elkaar. Ook de rechtbank heeft aangegeven dat er aandacht moet zijn voor uitbreiding van het contact tussen [minderjarige] en de vader en voor het tot stand brengen van een omgangsregeling.
3.9.6.
Het hof heeft over de vader, de moeder, (de schoolgang van) [minderjarige] en de hulpverlening meer informatie nodig om op dit moment al vast te kunnen stellen of de noodzaak van de verlenging van de uithuisplaatsing bij de moeder dient voort te duren tot 9 april 2023. Het hof zal daarom een nieuwe datum voor de voortzetting van de mondelinge behandeling bepalen, te weten op 17 november 2022 om 13.30 uur. Het hof wil voorafgaand aan deze mondelinge behandeling van de GI een plan van aanpak ontvangen waarin duidelijk beschreven staat welke stappen er zijn genomen en hoe gewerkt wordt aan de terug-thuisplaatsing alsmede een op dat moment recente update van hoe het met [minderjarige] gaat (en met het volgen van onderwijs).
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden bekrachtigd tot 1 december 2022, dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet, dat de GI uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling schriftelijke informatie dient over te leggen zoals beschreven in 3.9.6. en dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 april 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen tot 1 december 2022;
bepaalt dat de mondelinge behandeling op 17 november 2022 te 13.30 uur wordt voortgezet waarbij partijen en de moeder aanwezig dienen te zijn;
bepaalt dat de GI uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling schriftelijke informatie zoals bedoeld in rov. 3.9.6 dient over te leggen;
houdt iedere verdere beslissing PRO FORMA aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.D.M. Lamers en C.N.M. Antens en is op 1 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.